ECLI:NL:RBROT:2009:BH4682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113154 / HA ZA 99-317, 137170 / HA ZA 00-957, 145343 / HA ZA 00-2172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade aan hijsinstallatie tijdens vervoer onder CMR-verdrag

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de aansprakelijkheid van de vervoerder Neele centraal in het kader van schade aan een gedemonteerde hijsinstallatie tijdens het vervoer. De rechtbank oordeelde dat, indien het noodzakelijk is om de gehele hijsinstallatie te testen na herstel van enkele onderdelen, de gehele installatie als beschadigd moet worden beschouwd. Dit heeft gevolgen voor de berekening van de aansprakelijkheid van de vervoerder onder het CMR-verdrag. De eiseressen, gezamenlijk aangeduid als Lastra c.s., vorderden schadevergoeding van Neele, die als gedaagde in de hoofdzaak werd aangemerkt. De rechtbank wees de vorderingen van Lastra c.s. gedeeltelijk toe, waarbij het bedrag van € 2.132,77 aan eiseres sub 1 werd toegewezen, vermeerderd met rente vanaf 29 september 1997. Daarnaast werd Neele veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de zijde van de eiseressen, die in totaal € 2.008,41 bedroegen. In de vrijwaringszaak werd Neele ook veroordeeld om aan eiseres te betalen wat zij in de hoofdzaak verschuldigd was. De rechtbank concludeerde dat de beproevingskosten van de hijsinstallatie deel uitmaakten van de herstelkosten, en dat de gehele hijsinstallatie als beschadigd moest worden aangemerkt voor de toepassing van de aansprakelijkheidsbeperkingen onder het CMR-verdrag. De rechtbank bevestigde dat de vorderingen van de eiseressen gerechtvaardigd waren en dat de aansprakelijkheid van de vervoerder in dit geval niet kon worden beperkt.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Uitspraak: 11 februari 2009
Zaak-/rolnummers: 113154 / HA ZA 99-317
137170 / HA ZA 00-957
145343 / HA ZA 00-2172
VONNIS van de enkelvoudige kamer:
in de hoofdzaak met zaak-/rolnummer 113154 / HA ZA 99-317 van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LASTRA BREDA B.V., zaakdoende onder de naam HEAVY TRANSPORT & LIFTING,
gevestigd te Breda;
2. de vennootschap GERLING-KONZERN ALLGEMEINE VERSICHERUNGS AG,
gevestigd te Keulen, Duitsland;
3. de vennootschap GERLING-KONZERN BELGIË N.V.,
gevestigd te Brussel, België;
4. de vennootschap AIG EUROPA N.V.,
gevestigd te Brussel, België;
5. de vennootschap S.A. LASTRA-IBERICA,
gevestigd te Madrid, Spanje,
eiseressen,
advocaat mr. H.E.G.P. van Rootselaar te Rotterdam,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NEELE EXPEDITIE B.V. handelend onder de naam NEELE TRANSEUROPA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.P. ten Bruggecate te Amsterdam
en in de vrijwaringszaak met zaak-/rolnummer 137170 / HA ZA 00-957 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NEELE EXPEDITIE B.V., althans NEELE TRANSEUROPA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in vrijwaring,
advocaat mr. C.P. ten Bruggecate te Amsterdam,
- tegen -
[X.],
handelend onder de naam [handelsnaam X],
wonende te Waarder, gemeente Reeuwijk,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam
en in de ondervrijwaringszaak met zaak-/rolnummer 145343 / HA ZA 00-2172 van:
[X.],
handelend onder de naam [handelsnaam X],
wonende te Waarder, gemeente Reeuwijk,
eiser in ondervrijwaring,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam
- tegen -
[Y.],
zaakdoende onder de naam CARGOMASTER,
wonende te Roosendaal,
gedaagde in ondervrijwaring,
advocaat mr. J.M. Wolfs te Maastricht.
Eiseressen in de hoofdzaak worden hierna tezamen aangeduid als "Lastra c.s.", gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in de vrijwaringszaak als “Neele”, gedaagde in de vrijwaringszaak/eiser in de ondervrijwaringszaak als “[X]” en gedaagde in de ondervrijwaringszaak als “[Y]”.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1
in de hoofdzaak
De rechtbank verwijst voor het verloop van het geding naar haar tussenvonnissen d.d. 17 september 2003 en d.d. 18 oktober 2006, alsmede het herstelvonnis d.d. 29 november 2006.
Ingevolge laatstbedoeld tussenvonnis is op 5 december 2006 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Vervolgens hebben partijen de volgende proceshandelingen ter rolle verricht:
- akte na comparitie aan de zijde van Lastra c.s., met producties;
antwoordakte na comparitie aan de zijde van Neele;
- pleitnota d.d. 9 april 2008, tevens akte tot vermeerdering van eis, aan de zijde van Lastra c.s., met 7 producties;
- pleitaantekeningen d.d. 9 april 2008 aan de zijde van Neele;
- antwoord-pleitnota d.d. 30 juli 2008 aan de zijde van Lastra;
- pleitaantekeningen tweede termijn d.d. 30 juli 2008 aan de zijde van Neele;
De rechtbank heeft kennisgenomen van al deze stukken.
1.2
in de vrijwaringszaak:
De rechtbank verwijst voor het verloop van het geding naar haar tussenvonnissen d.d. 12 november 2003 en d.d. 18 oktober 2006, verbeterd bij herstelvonnis d.d. 29 november 2006.
Ingevolge laatstbedoeld tussenvonnis is op 5 december 2006 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Vervolgens hebben partijen de volgende proceshandelingen ter rolle verricht:
- akte na comparitie aan de zijde van Neele, met één productie;
- nadere conclusie aan de zijde van [X], met één producties, 17 oktober 2007;
- akte overlegging productie en wijziging eis aan de zijde van Neele, met één productie;
- antwoordakte aan de zijde van [X].
De rechtbank heeft kennisgenomen van al deze stukken:
1.3
in de ondervrijwaringszaak:
De rechtbank verwijst voor het verloop van het geding naar haar tussenvonnissen d.d. 12 november 2003 en d.d. 18 oktober 2006, alsmede het herstelvonnis d.d. 29 november 2006.
Ingevolge laatstbedoeld tussenvonnis is op 5 december 2006 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Vervolgens hebben partijen de volgende proceshandelingen ter rolle verricht:
- akte aan de zijde van [X], met één productie;
- antwoordakte aan de zijde van [Y], met één productie;
- nadere akte aan de zijde van [X], met twee producties;
- nadere antwoordakte aan de zijde van [Y], met één productie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van al deze stukken.
De verdere beoordeling
2. In de hoofdzaak
2.1
Na wijziging van eis bij pleitnota van 9 april 2008 vordert Lastra c.s. dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Neele zal veroordelen tot betaling van € 2.396,56 en van SDR 63.565,41, beide bedragen te vermeerderen met de CMR-rente van 5% vanaf 29 september 1997 tot aan de dag der voldoening, terwijl van die bedragen het bedrag van € 2.132,77 met rente betaald dient te worden aan eiseres sub 1 en de rest van het bedrag, inclusief rente, aan eiseres sub 2, althans eiseres sub 1, althans eiseres sub 3, althans eiseres sub 4, althans eiseres sub 5, met veroordeling van Neele in de kosten van het geding.
2.2
Naar aanleiding van genoemd tussenvonnis van 18 oktober 2006 heeft Lastra c.s. zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat niet een deel van de lading maar de gehele lading beschadigd is geraakt (omdat alle delen van de lading onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn). Van dit standpunt is Lastra c.s. later in haar pleitnota van 9 april 2008 (onder 2) teruggekomen.
2.3
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen zij heeft overwogen in de tussenvonnissen van 17 september 2003 en 18 oktober 2006, zoals verbeterd bij het herstelvonnis van 29 november 2006.
In het tussenvonnis van 18 oktober 2006 heeft de rechtbank vastgesteld dat een deel van de lading is beschadigd (rov. 1.6) en dat Neele voor die schade aansprakelijk is (rov. 1.3). In dat vonnis heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, onder meer teneinde van partijen inlichtingen te verkrijgen over het brutogewicht van het beschadigde deel van de lading.
2.4
Ter afwering van aansprakelijkheid heeft Neele zich voor het eerst in haar antwoordakte na comparitie beroepen op gebrekkige stuwage en gebrekkige verpakking van de lading vanwege de afzender (artikel 17 lid 4 onder c resp. onder b CMR). Lastra c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen het in een zo laat stadium aanvoeren van dit nieuwe verweer en hierop gemotiveerd afwijzend gereageerd.
Voor de beoordeling van het beroep op de excepties van artikel 17 lid 4 onder c en b CMR is feitelijk onderzoek noodzakelijk. Omdat Neele dit verweer pas in een zo laat stadium van de procedure – na twee tussenvonnissen met betrekking tot onder meer haar beroep op overmacht – voor het eerst voert, is de rechtbank – met Lastra c.s. – van oordeel dat Neele met dit late verweer in strijd met (de eis van concentratie van verweer en derhalve in strijd met) de eisen van een goede procesorde heeft gehandeld. Aan het beroep van Neele op gebrekkige stuwage en gebrekkige verpakking gaat de rechtbank daarom voorbij.
2.5
Neele voert aan dat niet aannemelijk is dat de gehele hijsinstallatie door haar werd vervoerd, maar zij heeft daartoe geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd dan dat een deel van de onderdelen ervan in Nederland en een ander deel in Spanje werd gerepareerd. Echter, uit de bij conclusie van repliek in het geding gebrachte rapporten en correspondentie (productie 17; productie 10, blzz. 5 en 6; productie 11, blzz. 2 – 4; productie 16 en productie 19) blijkt dat het om één hijsinstallatie, namelijk een 200 tons Strandjack lifting systeem, gaat die gedemonteerd vervoerd werd. De rechtbank concludeert daarom dat die gehele hijsinstallatie door Neele werd vervoerd (tezamen met andere zaken).
Lastra c.s. vordert (niet de vervangings- maar) de herstelkosten van de hijsinstallatie. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de herstelkosten geringer zijn dan de dagwaarde van de hijsinstallatie
2.6
Lastra c.s. vordert vergoeding van zowel kosten van herstel als kosten van het beproeven van de complete (herstelde) hijsinstallatie. Die beproevingskosten bedragen in totaal € 22.793,38 (zie onder 6 van de pleitnota van Lastra c.s. d.d. 9 april 2008).
Neele heeft de verschuldigdheid van de beproevingskosten betwist, maar niet de noodzaak van de beproeving van de gehele hijsinstallatie ten behoeve van het herstel van onderdelen daarvan, evenmin de hoogte van de beproevingskosten.
Daarom gaat de rechtbank uit van die niet betwiste noodzaak en omvang van de beproevingskosten. Over de verschuldigdheid overweegt de rechtbank het volgende.
Omdat de beproeving van de gehele hijsinstallatie noodzakelijk was voor het herstel van de beschadigde onderdelen ervan, maken de beproevingskosten deel uit van de herstelkosten. De beproevingskosten dienen derhalve bij de (eigenlijke) reparatiekosten te worden opgeteld. Aangezien het voor het herstel van een aantal onderdelen van de hijsinstallatie noodzakelijk was de gehele hijsinstallatie (met inbegrip van de onbeschadigde onderdelen) te beproeven, dient de gehele hijsinstallatie te worden aangemerkt als beschadigd in de zin van artikel 25 lid 2 aanhef en onder b) in samenhang met artikel 23 lid 3 CMR.
Daarom dient de optelsom van de (eigenlijke) reparatiekosten (van de onderdelen) en de beproevingskosten van de hijsinstallatie te worden vergeleken met het beperkingsbedrag van (het totaal van) de (al dan niet beschadigde onderdelen van de) hijsinstallatie. Voor zover die optelsom dat beperkingsbedrag niet te bovengaat, komen zodanige herstelkosten voor toewijzing in aanmerking; het meerdere boven dat beperkingsbedrag komt niet voor toewijzing in aanmerking.
2.7
Uit de in zoverre niet betwiste overzichten die Lastra c.s. als producties 32 - 34 in het geding heeft gebracht blijken de volgende herstelkosten (in ruime zin), waarbij is uitgegaan van de dagwaarde, en gewichten van de (onderdelen van de) hijsinstallatie:
vier SLS 200 Strandjacks (‘strandlift units’) 4.828 kg € 42.251,92
hydraulisch powerpack 2.500 kg € 10.165,58
enerpack powerpack (‘small powerpack’ of ‘compressor’) 70 kg € 141,40
twee hydraulische jacks/krikken, met twee manometers 54 kg € 4.475,79
besturingscomputer (‘CMU’) 60 kg € 10.191,90
twee hydraulische ventielblokken (‘stuurblokken’ of ‘hydraulic valve blocks’)
50 kg € 2.631,93
beproevingskosten € 22.793,38
totaal 7.562 kg € 92.651,90
2.8
Ten aanzien van de hijsinstallatie geldt derhalve een beperkingsbedrag van (8,33 SDR x 7.562 kg =) SDR 63.014,15. Dat bedrag omgerekend in euro’s is geringer dan het bedrag van de herstelkosten, zodat ingevolge de artikelen 25 lid 2 onder b) en 23 lid 3 CMR dat beperkingsbedrag voor toewijzing in aanmerking komt, maar het meerdere niet.
2.9
Uit de in zoverre niet betwiste overzichten die Lastra c.s. als producties 32 - 34 in het geding heeft gebracht blijken de volgende herstelkosten en gewichten van de overige beschadigde onderdelen van de lading:
witte container 1.380 kg € 151,26
oranje container 1.380 kg € 1.747,05
fles teflonolie 1 kg € 11,34
twee vaten met hydraulische olie 264 kg € 498,25
25 zomeroveralls en 38 winteroveralls 62 kg € 1.973,94
De schade aan de witte container ad € 151,26, de oranje container ad € 1.747,05 en de twee vaten met hydraulische olie ad € 498,25 komen voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de fles teflonolie en de partij overalls gelden beperkingsbedragen van:
fles teflonolie SDR 8,33 x 1 kg = SDR 8,33 herstel € 11,34
25 zomeroveralls en 38 winteroveralls SDR 8,33 x 62 kg = SDR 516,46 herstel € 1.973,94.
Die bedragen omgerekend in euro’s zijn geringer dan de bedragen van de herstelkosten, zodat ingevolge de artikelen 25 lid 2 onder b) en 23 lid 3 CMR die beperkingsbedragen voor toewijzing in aanmerking komen, het meerdere niet.
2.1
Ingevolge artikel 2 aanhef en onder (2) van het Protocol bij de CMR van 5 juli 1978 (Trb. 1980, 155) dient het beperkingsbedrag in SDR te worden omgerekend in euro’s volgens de waarde per datum van het vonnis.
2.11
Van de volgende ladingonderdelen heeft Lastra c.s. in genoemde overzichten aangegeven dat zij niet beschadigd zijn geraakt:
strands (hijskabels)
hydrauliekslangen in box.
2.12
Tussen partijen is gedebatteerd over de vorderingsgerechtigdheid van ieder van de eiseressen.
Het vorderingsrecht van eiseres sub 1 ten aanzien van het bedrag van € 2.132,77 met rente staat niet ter discussie.
Lastra c.s. heeft ten aanzien van het vorderingsrecht voor de rest van de gevorderde bedragen voor zover thans van belang het volgende gesteld:
“Eiseres sub 2, Gerling-Konzern België N.V., is vorderingsgerechtigd en primair vorderen de eiseressen derhalve veroordeling van Neele tot betaling aan eiseres sub 2. Subsidiair vorderen de eiseressen betaling door Neele aan de eiseres sub 4, nog meer subsidiair de eiseres sub 3 en nog meer subsidiair de eiseres sub 1 en nog meer subsidiair de eiseres sub 5.”
Neele heeft een en ander niet meer betwist.
Eiseres sub 2 in deze procedure is Gerling-Konzern Allgemeine Versicherungs AG, niet Gerling-Konzern België N.V. (dat is eiseres sub 3, die kennelijk, zoals blijkt uit producties 13, 14, 15 en 31 zijdens Lastra c.s., optreedt als vertegenwoordiger van eiseres sub 2). Ter onderbouwing van haar aangehaalde stelling verwijst Lastra c.s. naar de ‘letter of subrogation’ (producties 13 en 14), de overeenkomst tussen de in de ‘letter of subrogation’ genoemde verzekeraars eiseressen sub 2 en sub 4 van 8 maart 2007 (productie 31) waarin de eiseres sub 4 een machtiging aan eiseres sub 2 gaf om de aan haar toekomende bedragen in naam van eiseres sub 2 te ontvangen met bevrijding van de aansprakelijke partij Neele, alsmede naar een brief van een Belgische advocaat van 25 januari 2008 ( productie 38), die kennelijk de overeenkomst van 8 maart 2007 heeft geconcipieerd en in die brief bevestigt dat ingevolge de overeenkomst van 8 maart 2007 Neele bevrijdend kan betalen aan eiseres sub 2 (in die brief kortweg ‘Gerling’ genoemd) ook ten aanzien van het aandeel van eiseres sub 4.
Op grond van een en ander concludeert de rechtbank dat eiseres sub 2, Gerling-Konzern Allgemeine Versicherungs AG, vorderingsgerechtigd is (en dat de verwijzing door Lastra c.s. naar eiseres sub 3 als vorderingsgerechtigde partij op een vergissing berust) zodat de vordering in hoofdsom voor het meerdere boven € 2.132,77 aan deze partij zal worden toegewezen.
2.13
Het vorenstaande leidt ertoe dat Neele zal worden veroordeeld om de volgende hoofdsommen te betalen:
- hijsinstallatie tegenwaarden in euro’s van SDR 63.014,15;
- witte container € 151,26;
- oranje container € 1.747,05
- twee vaten met hydraulische olie € 498,25
- fles teflonolie tegenwaarde in euro’s van SDR 8,33
25 zomeroveralls en 38 winteroveralls tegenwaarde in euro’s van SDR 516,46,
derhalve in totaal € 2.396,56 alsmede de tegenwaarde in euro’s van SDR 63.538,94.
Blijkens het in zoverre niet bestreden petitum van de gewijzigde eis dient van deze bedragen een bedrag van € 2.132,77 met rente betaald te worden aan eiseres sub 1 en ingevolge hetgeen in rov. 2.12 is overwogen de rest aan eiseres sub 2.
2.14
Ten aanzien van de gevorderde rente verwijst de rechtbank naar haar tussenvonnis van 17 september 2003. Vervolgens heeft Lastra c.s. haar eis dienovereenkomstig verminderd. Neele is over de door haar te betalen schadevergoeding 5% rente verschuldigd vanaf 29 september 1997 tot aan de dag van betaling.
2.15
Neele zal als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van Lastra c.s. gevallen proceskosten worden veroordeeld, ook de kosten betreffende het incident tot oproeping in vrijwaring. Bij de vaststelling van het bedrag aan salaris van de advocaat zal worden uitgegaan van het bedrag dat aan hoofdsommen wordt toegewezen.
2.16
Tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft Neele geen verweer gevoerd.
3. In de vrijwaringszaak
3.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen in genoemd tussenvonnis van 12 november 2003 en genoemd tussenvonnis van 18 oktober 2006, hersteld bij vonnis van 29 november 2006.
3.2
De vordering van Neele strekt tot veroordeling van [X] tot betaling van al datgene waartoe Neele als gedaagde in de hoofdzaak wordt veroordeeld. Weliswaar heeft Neele bij akte overlegging productie en wijziging eis onder 3. gesteld “Neele wijzigt haar eis voorts op gelijke wijze als Lastra dat doet”, maar Neele heeft daarmee kennelijk – mede gelet op het door haar in die akte bij de aanvang van 2. gestelde “Omdat Neele in de vrijwaring vraagt [X] te veroordelen tot datgene dat zij aan Lastra zal moeten voldoen”, waarop Neele niet is teruggekomen – geen afstand genomen van haar aanvankelijke eis. Uit de antwoordakte van [X] blijkt dat hij er ook vanuit is gegaan dat Neele nog steeds een gewone vordering in vrijwaring in stand hield.
Voor zover het verweer van [X] neerkomt op betwisting van de verschuldigdheid c.q. de omvang van andere bedragen dan waartoe Neele bij dit vonnis in de hoofdzaak veroordeeld wordt, gaat de rechtbank daarom aan dat verweer voorbij.
Aan de orde in de vrijwaringszaak is uitsluitend de beoordeling van de vordering van Neele als eiseres in vrijwaring en de rechtsverhouding tussen de partijen in de vrijwaringszaak, derhalve de rechtsverhouding tussen Neele als eiseres c.q. afzender en [X] als gedaagde c.q. vervoerder. De verwijzing naar stellingen van partijen in de hoofdzaak en/of in de ondervrijwaringszaak maakt dat niet anders.
3.3
In het tussenvonnis van 18 oktober 2006 heeft de rechtbank (in rov. 1.3) vastgesteld dat [X] voor de ladingschade jegens Neele aansprakelijk is. In dat vonnis heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, onder meer teneinde van partijen inlichtingen te verkrijgen over het brutogewicht van het beschadigde deel van de lading.
Bij dit vonnis wordt in de hoofdzaak beslist dat Neele ten opzichte van Lastra c.s. aansprakelijk is en dat voor het leeuwendeel het beroep op beperking van aansprakelijkheid opgaat. In deze vrijwaringszaak dient verder beoordeeld te worden of [X] op dezelfde voet ten opzichte van Neele aansprakelijk is als Neele in de hoofdzaak ten opzichte van Lastra c.s.
3.4
[X] doet voor het eerst bij nadere conclusie bij wijze van verweer een beroep op gebrekkige stuwage en gebrekkige verpakking van de lading in de zin van artikel 17 lid 4 onder c respectievelijk onder b CMR. Neele maakt (door de betreffende stellingen van Lastra c.s. in de hoofdzaak tot de hare te maken) bezwaar tegen het zo laat aanvoeren van dat verweer.
Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in de hoofdzaak in rov. 2.4 heeft overwogen, waarbij voor Lastra c.s. “Neele” en voor Neele “[X]” dient te worden gelezen. Zoals aldaar is overwogen, is dit verweer te laat gevoerd, zodat hier verder aan voorbij zal worden gegaan.
3.5
Voor wat betreft de door [X] gevoerde verweren dat niet een gehele hijsinstallatie ten vervoer in ontvangst is genomen en dat de test- of beproevingskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, verwijst de rechtbank – nu Neele zich bedient van de stellingen en producties vanwege Lastra c.s. in de hoofdzaak – naar hetgeen zij in de hoofdzaak in rov. 2.5 en 2.6 heeft overwogen, waarbij voor Lastra c.s. “Neele” en voor Neele “[X]” dient te worden gelezen. Zoals aldaar is overwogen gaan deze verweren niet op.
[X] heeft voor het eerst in zijn antwoordakte en bij gebrek aan wetenschap de omvang van de test- en beproevingskosten betwist. Die omvang stond gespecificeerd in de als producties 33 en 34 bij de door Neele bij akte overlegging productie en wijziging eis overgelegde productie 15 (de pleitnota van 9 april 2008 met producties van Lastra c.s. in de hoofdzaak). De rechtbank merkt een tegenover een zodanig gespecificeerde kostenopstelling louter bij gebrek aan wetenschap gedane betwisting aan als een niet voldoende betwisting in de zin van artikel 176 (oud) Rv en gaat daarom uit van de juistheid van die kostenopstelling.
3.6
[X] heeft verder geen verweren gevoerd die leiden tot een ander oordeel over zijn aansprakelijkheid ten opzichte van Neele dan die van Neele ten opzichte van Lastra c.s. in de hoofdzaak.
3.7
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Neele tot veroordeling van [X] om aan haar te betalen al hetgeen waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak wordt veroordeeld, voor toewijzing gereed ligt.
3.8
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van Neele gevallen proceskosten worden veroordeeld, ook de kosten betreffende het incident tot oproeping in ondervrijwaring. Bij de vaststelling van het bedrag aan salaris van de advocaat zal worden uitgegaan van het bedrag dat in de hoofdzaak aan hoofdsommen wordt toegewezen.
3.9
Tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft [X] geen verweer gevoerd.
4 In de ondervrijwaringszaak
4.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen in genoemd tussenvonnis van 12 november 2003 en genoemd tussenvonnis van 18 oktober 2006, verbeterd bij herstelvonnis van 29 november 2006.
4.2
De vordering van [X] strekt tot veroordeling van [Y] tot betaling van al datgene waartoe [X] als gedaagde in de vrijwaringszaak wordt veroordeeld, althans tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Die vordering is niet gewijzigd. Daarop stuit af het beroep van [Y] op verjaring wegens wijziging van de eis.
4.3
Aan de orde in de vrijwaringszaak is uitsluitend de beoordeling van de vordering van [X] als eiser in ondervrijwaring en de rechtsverhouding tussen de partijen in de ondervrijwaringszaak, derhalve de rechtsverhouding tussen [X] als eiser c.q. afzender en [Y] als gedaagde c.q. vervoerder. De verwijzing naar stellingen van partijen in de hoofdzaak en/of in de vrijwaringszaak maakt dat niet anders. Voor zover het verweer van [Y] neerkomt op betwisting van de verschuldigdheid c.q. de omvang van andere bedragen dan waartoe [X] bij dit vonnis in de vrijwaringszaak veroordeeld wordt, gaat de rechtbank daarom aan dat verweer voorbij.
4.4
In het tussenvonnis van 18 oktober 2006 heeft de rechtbank (in rov. 1.3) vastgesteld dat [Y] voor de ladingschade jegens [X] aansprakelijk is. In dat vonnis heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, onder meer teneinde van partijen inlichtingen te verkrijgen over het brutogewicht van het beschadigde deel van de lading.
Bij dit vonnis wordt in de hoofdzaak beslist dat Neele ten opzichte van Lastra c.s. aansprakelijk is en dat voor het leeuwendeel het beroep op beperking van aansprakelijkheid opgaat. In de vrijwaringszaak is beslist dat [X] op dezelfde voet ten opzichte van Neele aansprakelijk is als Neele in de hoofdzaak ten opzichte van Lastra c.s. In deze ondervrijwaringszaak dient verder onderzocht te worden of [Y] verplicht is aan [X] te vergoeden hetgeen tot betaling waarvan laatstgenoemde in de vrijwaringszaak wordt veroordeeld.
4.5
[Y] doet voor het eerst bij antwoordakte bij wijze van verweer een beroep op gebrekkige stuwage en ontbreken van of gebrekkige verpakking van de lading in de zin van artikel 17 lid 4 onder c respectievelijk onder b CMR. Ambtshalve verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in rov. 2.4 in de hoofdzaak heeft overwogen, waarbij voor Lastra c.s. “[X]” en voor Neele “[Y]” dient te worden gelezen. Zoals aldaar is overwogen, is dit verweer te laat gevoerd, zodat hier verder aan voorbij zal worden gegaan.
Nog later, want pas in zijn nadere antwoordakte, maakt [Y] bezwaar tegen het eigen belang van Lastra-Breda B.V. bij de vordering tot het beloop van € 2.132,77 (NLG 4.700,-), terwijl dat belang reeds in productie 1 bij de akte van [X] vermeld werd. Ook dat verweer is derhalve te laat aangedragen, zodat de rechtbank ook daaraan voorbij gaat.
4.6
[X] stelt met een beroep op hetgeen Lastra c.s. dienaangaande in de hoofdzaak heeft gesteld, dat de lading onder meer een complete hijsinstallatie bevatte. [Y] betwist die stelling.
Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in de hoofdzaak in rov. 2.5 heeft overwogen waarbij voor Lastra c.s. “[X]” en voor Neele “[Y]” dient te worden gelezen. Zoals aldaar is overwogen betrof het vervoer inderdaad een gehele hijsinstallatie.
4.7
Voorts voert [Y] aan dat hij niet aansprakelijk is voor kosten van testen en beproevingen van onbeschadigde onderdelen van de hijsinstallatie. Dat verweer gaat niet op, zoals de rechtbank in de hoofdzaak in rov. 2.6 heeft overwogen, waarbij voor Lastra c.s. “[X]” en voor Neele “[Y]” dient te worden gelezen.
4.8
[Y] voert aan dat de vervoerde zaken niet nieuw waren zodat een korting nieuw voor oud zou moeten worden toegepast. Dat verweer gaat niet op, omdat nu gesteld noch gebleken is dat de schadevergoeding is gebaseerd op vervanging van de vervoerde zaken door nieuwe. Zoals in de hoofdzaak is overwogen in rov. 2.5 en 2.7 is de schadevergoeding gebaseerd op herstel van de vervoerde zaken, waarbij is uitgegaan van de dagwaarde ervan.
Zoals in de hoofdzaak in rov. 2.6, 2.7 en 2.8 is overwogen komt de vervoerder Neele beroep toe op beperking van aansprakelijkheid ten aanzien van de gehele hijsinstallatie. Feiten of omstandigheden op grond waarvan ten aanzien van [Y] in zijn verhouding ten opzichte van [X] anders zou moeten worden geoordeeld zijn gesteld noch gebleken.
Met het vorenstaande ontvalt tevens het belang van het verweer van [Y] met betrekking tot – naar de rechtbank begrijpt – de hydraulische powerpack en de vier strandjacks of strandliftunits.
4.9
De klacht van [Y] bij nadere antwoordakte dat hij niet kan beschikken over de expertiserapporten, die als producties 7, 10 en 11 in de hoofdzaak in het geding zijn gebracht, gaat niet op, omdat [X] die stukken al bij conclusie van repliek in het geding had gebracht.
4.1
De bezwaren van [Y] tegen de omvang van de gevorderde transportkosten zijn niet van belang, omdat in de bedragen die in de hoofdzaak worden toegewezen praktisch geen vergoeding van transportkosten is verdisconteerd, zodat die vergoeding ook in de ondervrijwaringszaak praktisch geen rol speelt.
4.11
Voor het overige heeft [Y] geen verweren gevoerd die leiden tot een ander oordeel in zijn verhouding ten opzichte van [X], dan die tussen [X] en Neele, respectievelijk Lastra c.s. en Neele.
4.12
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [X] tot veroordeling van [Y] om aan hem te betalen al hetgeen waartoe hij als gedaagde in de vrijwaringszaak wordt veroordeeld, voor toewijzing gereed ligt.
4.13
[Y] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van [X] gevallen proceskosten worden veroordeeld.
Bij de vaststelling van het bedrag aan salaris van de advocaat zal worden uitgegaan van het bedrag dat in de hoofdzaak aan hoofdsommen wordt toegewezen.
Tegen de gevorderde veroordeling tot vergoeding van de door [X] opgelopen proceskostenveroordeling in de vrijwaringszaak heeft [Y] geen verweer gevoerd, zodat die voor toewijzing in aanmerking komt. De door [X] gevorderde veroordeling tot vergoeding van proceskosten in de hoofdzaak komt als kennelijk ongegrond niet voor toewijzing in aanmerking.
4.14
Tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft [Y] geen verweer gevoerd.
5 De beslissing
De rechtbank,
in de hoofdzaak:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres sub 1 te betalen het bedrag van € 2.132,77 (tweeduizend eenhonderdtweeëndertig 77/100 euro) te vermeerderen met 5 (vijf) procent rente per jaar te berekenen vanaf 29 september 1997 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres sub 2 te betalen:
het bedrag van € 263,79 (tweehonderddrieënzestig 79/100 euro), alsmede
de tegenwaarde in euro’s van SDR 63.538,94 (drieënzestigduizend vijfhonderdachtendertig 94/100 bijzonder trekkingsrecht), om te rekenen volgens de waarderingsmethode van het Internationaal Monetair Fonds volgens de koers van de datum van dit vonnis;
deze bedragen te vermeerderen met 5 (vijf) procent rente per jaar te bereken vanaf 29 september 1997 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt gedaagde in de aan de zijde van eiseressen gevallen proceskosten, tot deze uitspaak bepaald op € 2.008,41 (waarvan € 1.933,10 aan griffierecht) aan verschotten en € 5.364,- aan salaris van de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de vrijwaringszaak:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen al datgene waartoe eiseres als gedaagde in de hoofdzaak bij dit vonnis wordt veroordeeld;
veroordeelt gedaagde in de aan de zijde van eiseres gevallen proceskosten, tot deze uitspaak bepaald op € 1.972,97 (waarvan € 1.933,10 aan griffierecht) aan verschotten en € 5.364,- aan salaris van de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de ondervrijwaringszaak:
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen al datgene waartoe eiser als gedaagde in de vrijwaringszaak bij dit vonnis wordt veroordeeld;
veroordeelt gedaagde in de aan de zijde van eiser in deze ondervrijwaringszaak gevallen proceskosten, tot deze uitspaak bepaald op € 1.970,33 (waarvan € 1.933,10 aan griffierecht) aan verschotten en € 3.129,- aan salaris van de advocaat, alsmede tot vergoeding van de proceskosten waartoe eiser als gedaagde in de vrijwaringszaak bij dit vonnis wordt veroordeeld;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
901/1928