Parketnummer: 10/691230-08
Parketnummer van de vordering TUL VV: 10/701167-05
Datum uitspraak: 13 februari 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in 1987 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. P. van den Berg, advocaat te Spijkenisse.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2009.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met bedreiging met geweld (feit 1), mishandeling (feit 2), bedreiging
(feit 3) en vernieling (feit 4).
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Morsch heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het gedeelte van de gevangenisstraf groot 9 maanden dat aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 10 februari 2006.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1], de verklaring van [getuige 1] en het geld dat de verdachte bij zijn aanhouding bij zich had.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Naar zijn zeggen was het geld dat bij zijn aanhouding is aangetroffen de winst die hij kort voor zijn aanhouding had verdiend met gokken op de gokautomaat. Hij heeft ontkend het geld te hebben gestolen.
Het standpunt van de officier van justitie wordt niet gevolgd. Met de verdachte wordt geoordeeld dat er onvoldoende bewijs voorhanden is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Tegenover de ontkenning van de verdachte staat de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij de verdachte het in de tenlastelegging bedoelde geld vanuit een emmer achter de bar in de shoarmazaak heeft zien wegnemen. Daarnaast bevindt zich bij de stukken de verklaring van [getuige 1] dat [slachtoffer 1] hem vertelde dat hij de verdachte het geld zag stelen.
[Getuige 1] zelf heeft de diefstal niet gezien. Zijn verklaring is uitsluitend gebaseerd op hetgeen hem door [slachtoffer 1] is verteld. De verklaring van [slachtoffer 1] vindt evenmin voldoende steun in het bij de verdachte aangetroffen geld, nu uit de aangifte blijkt dat het geld dat zich in de emmer achter de toonbank bevond in zakjes was verpakt, terwijl het geld dat bij de verdachte is aangetroffen los was.
Het onder 1 ten laste gelegde feit is dan ook niet bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Aangezien de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1.
de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
2.
het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 28 september 2008,
nummer 2008323009-1 (aangifte [slachtoffer 1]).
Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 september 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 september 2008 bevonden de verdachte en [slachtoffer 1] zich in een shoarmazaak te Rotterdam. Aldaar beschuldigde [slachtoffer 1] de verdachte van diefstal van geld. Er is daarna ruzie ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer 1] omdat de verdachte vond dat [slachtoffer 1] hem vals beschuldigde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] bij die gelegenheid heeft bedreigd met de woorden die in de tenlastelegging zijn omschreven.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit, aangezien de voor de verdachte belastende verklaring van [slachtoffer 1] niet wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] die volgens de verklaring van de verdachte de bedreigingen ook zou hebben gehoord.
Dit verweer wordt verworpen. De verklaring van [slachtoffer 1] houdt in dat de verdachte hem heeft bedreigd door meerdere keren tegen hem te zeggen: “Wacht maar, als ik je pak dan maak ik je dood”. Op de zitting heeft de verdachte bekend dergelijke bedreigingen tegen [slachtoffer 1] te hebben geuit. Op grond van deze met elkaar overeenstemmende verklaringen wordt bewezen geacht dat er van de in de tenlastelegging bedoelde bedreigingen sprake is geweest. De omstandigheid dat [getuige 1] niet over de bedreigingen heeft verklaard doet hieraan niet af.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 september 2008 te Rotterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte meermalen opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd:"Wacht maar, als ik je pak dan maak ik je dood", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Aangezien de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft bekend, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1.
de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
2.
het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 2 september 2008,
nummer 2008293325-1 (aangifte [slachtoffer 2]);
3.
het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 2 september 2008,
nummer 2008293325-17 (verklaring getuige 2).
Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 september 2008 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan [slachtoffer 2] heeft vernield door met zijn lichaam door die ruit te springen.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;.
4. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar.
Namens de verdachte is gesteld dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, er op neerkomend dat de verdachte door een ruit van een ander is gesprongen en deze aldus heeft vernield, heeft begaan uit overmacht en dat ten aanzien van dat feit daarom ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Volgens de verdachte werd hij achterna gezeten door een groep Turkse mannen waar hij al langer een conflict mee had. Hij was al eerder door hen met de dood bedreigd. Ook op de bewuste avond heeft hij hen horen schreeuwen: “Maak hem af.” Hij is voor hen weggevlucht. Hij is een tuin ingegaan en zag daar uiteindelijk geen andere mogelijkheid om aan zijn achtervolgers te ontkomen dan door de ruit van een woning te springen en de woning in te gaan. De door de verdachte aangevoerde omstandigheden worden bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige 2], het meisje dat in de woning aanwezig was. Zij heeft gezegd dat ze, toen de man binnen was, andere mannen vanuit de tuin hoorde roepen en dat dat zeer bedreigend klonk. Verder heeft zij verklaard dat de verdachte, toen hij de woning was binnengekomen, aan haar heeft gevraagd om de politie te bellen. Ook zijn er drie mannen gehoord als verdachte, die (kort gezegd) hebben verklaard dat zij de bewuste dag achter de verdachte aan hebben gezeten omdat een van hen een conflict met de verdachte had.
Op basis van het voorgaande is aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een zodanige psychische druk uitgaande van de achtervolgers van de verdachte dat kan worden gezegd dat de verdachte in zijn wilsvrijheid ernstig werd beperkt. De verdachte is door de achtervolging in paniek geraakt en moest zeer snel een beslissing nemen. Dat hij toen heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan kan hem in deze omstandigheden niet worden verweten. Het verweer wordt gehonoreerd voor zover een beroep is gedaan op psychische overmacht. De verdachte wordt daarom niet strafbaar geacht en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een medewerker van een shoarmazaak waar hij regelmatig kwam in het gezicht gestompt en hem verbaal bedreigd met de dood. Deze feiten hebben bij het slachtoffer niet alleen pijn maar tevens gevoelens van angst veroorzaakt. Volgens de verdachte was de aanleiding hierin gelegen dat het slachtoffer hem -in zijn ogen onterecht- beschuldigde van diefstal. Indien die onterechte beschuldiging al juist zou zijn rechtvaardigt dit echter niet wat de verdachte heeft gedaan.
Gelet op de aard en de ernst van deze feiten is een werkstraf op zijn plaats.
Bij het bepalen van de duur daarvan is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 december 2008 al eerder is veroordeeld voor bedreiging en geweldsdelicten.
Na de onenigheid met het slachtoffer is de verdachte de shoarmazaak uitgerend en vervolgens door bekenden van het slachtoffer op straat mishandeld. Hierin wordt aanleiding gezien de op te leggen werkstraf enigszins te matigen. Anders dan namens de verdachte is verzocht vormt deze omstandigheid geen reden om op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf toe te passen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zal ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 245,- een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Namens de verdachte is aangevoerd dat de proeftijd verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan thans de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, is gestart op
1 september 2006 en derhalve is geëindigd op 1 september 2008, hetgeen meebrengt dat de ten laste gelegde feiten na het einde van de proeftijd zijn gepleegd. Verzocht is daarom de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd is gestart op
11 oktober 2006. In dit verband is gewezen op de informatie als vervat in het op naam van de verdachte gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 december 2008.
Het standpunt van de officier van justitie wordt niet gevolgd.
Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 10 februari 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte terzake van diefstal met geweld, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot doodslag veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan een gedeelte groot 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 25 februari 2006. Op grond van artikel 14b, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht loopt de proeftijd echter niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. De verdachte heeft de periode van
25 februari tot 1 september 2006 blijkens voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie in detentie doorgebracht. Omdat de detentie van de verdachte op 1 september 2006 is geëindigd, wordt aangenomen dat de proeftijd op die datum (weer) is gaan lopen. Onduidelijk is waarom uitgegaan zou moeten worden van 11 oktober 2006 als datum waarop de proeftijd is gestart. De enkele vermelding van deze datum op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is daarvoor onvoldoende.
Het voorgaande betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat de bewezen feiten na het einde van de proeftijd zijn gepleegd. Dit brengt mee dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte voor het onder 4 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
- verklaart de verdachte voor de onder 2 en 3 bewezen feiten strafbaar;
- legt de verdachte daarvoor een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 32 (tweeëndertig) uur te verrichten werkstraf resteert;
- beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 16 (zestien) dagen;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen een geldbedrag van € 245,-;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
- wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 10 februari 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Lablans en Van Dort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2009.
Bijlage bij vonnis van 13 februari 2009:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 september 2008 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
hoeveeldheid geld , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [bedrijf] en/of [getuige 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd
van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of
welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (in de Marokkaanse taal)
dreigend toevoegen van de woorden: "Als jij wat zegt dan maak ik je dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 28 september 2008 te Rotterdam
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), (in/tegen het
gezicht) heeft gestompt of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 28 september 2008 te Rotterdam
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte (meermalen) opzettelijk
voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Wacht maar, als ik je pak
dan maak ik je dood", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 02 september 2008 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt door
met zijn lichaam door/tegen die ruit te springen/duwen.
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht)