ECLI:NL:RBROT:2009:BH3161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/513 WRO-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende bouwvergunning voor de bouw van twee bruggen nabij de Leklaan en de Maaslaan te Ridderkerk

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk verleende bouwvergunning voor de bouw van twee bruggen. De vergunning werd verleend op basis van een eerder verleende vrijstelling van het bestemmingsplan. Eisers, waaronder de Vereniging 'Beter Bolnes', hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling en de bouwvergunning, maar hun bezwaren zijn door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming door het college correct is verlopen en dat er geen gebreken zijn aangetoond die de vergunning ongeldig zouden maken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat de bouw van de bruggen noodzakelijk is voor de ontsluiting van een nieuw te bouwen woningcomplex. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van eisers niet opwegen tegen de noodzaak van de bouw en dat de vergunning in stand kan blijven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/513 WRO-T1
Uitspraak in het geding tussen
de Vereniging “Beter Bolnes” , gevestigd te Ridderkerk, en anderen, eisers,
gemachtigde [naam], voorzitter van “Beter Bolnes”,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk, verweerder.
Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen:
Maatschap Willaertshoek Fraanje, gevestigd te Ridderkerk, vergunninghoudster.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 23 januari 2007, verzonden op 8 februari 2007, heeft verweerder op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) aan vergunninghoudster vrijstelling verleend van het bestemmingsplan “Bolnes Zuid” voor het realiseren van 94 woningen met bijbehorende voorzieningen op de nog onbebouwde locatie gelegen tussen de Leklaan en het Dijkje te Bolnes, gemeente Ridderkerk.
Bij besluit van 24 juli 2007 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder, mede op basis van de hiervoor genoemde vrijstelling van 23 januari 2007, aan vergunninghoudster krachtens artikel 44 van de Woningwet een reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van twee bruggen nabij de Leklaan en de Maaslaan te Ridderkerk.
Tegen het (vrijstellings)besluit van 23 januari 2007 hebben eisers bezwaar gemaakt, welk bezwaar verweerder bij besluit van 7 november 2007 ongegrond heeft verklaard. Het daartegen door eisers ingestelde beroep is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 8 april 2008, reg.nr. WRO 07/4635-HOU, ongegrond verklaard.
Tegen het primaire besluit hebben eisers bij brieven van 31 augustus 2007 en 1 september 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 19 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Hiertegen hebben eisers bij brief van 29 januari 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 27 augustus 2008 een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben bij brief van 24 oktober 2008 het beroep aangevuld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2008. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van Kruijssen, bijgestaan door drs. M. van der Meulen. Namens vergunninghoudster is mr. D.N.J. van Horssen verschenen, bijgestaan door [naam].
2 Overwegingen
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Nu de onderhavige bouwaanvraag bij de gemeente Ridderkerk is ingekomen in april 2007 en de verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, op 23 januari 2007 is verstrekt, is in het onderhavige geding, voor zover het de Woningwet en de WRO betreft, het recht van toepassing zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wro.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
In artikel 19, tweede lid, van de WRO is bepaald dat burgemeester en wethouders vrijstelling van het bestemmingsplan kunnen verlenen in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist.
Bij besluit van 8 februari 2007 heeft verweerder met toepassing van de op 23 januari 2007 verleende vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, aan vergunninghoudster een bouwvergunning verleend voor het bouwen van 94 woningen. Met de bouw van de onderhavige twee bruggen wordt beoogd het achterliggende perceel waarop de 94 nieuwe woningen worden gerealiseerd te ontsluiten.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Teneinde de realisering van (94 woningen en) de twee bruggen niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder aan vergunninghoudster bij besluit van 23 januari 2007 vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend. Aan het primaire besluit heeft verweerder een aantal voorwaarden verbonden. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eisers beroepsgronden tegen de vrijstelling door de voorzieningenrechter van deze rechtbank, in het kader van eisers beroep tegen de verleende vergunning voor de bouw van 94 woningen, bij uitspraak van 8 april 2008, reg.nr. WRO 07/4635-HOU, ongegrond zijn verklaard.
Wat betreft de beoordeling van eisers grieven tegen het (eveneens in dit geschil bestreden) vrijstellingsbesluit van 23 januari 2007 wijst de rechtbank kortheidshalve naar de uitvoerige overwegingen van de hiervoor genoemde (en bij partijen bekend zijnde) uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2008. De eerst op 24 oktober 2008 door eisers overgelegde berekeningen en gegevens betrekking hebbende op de luchtkwaliteit geven de rechtbank geen aanleiding thans anders te oordelen. Nog daargelaten dat uit de laat in procedure gebrachte nieuwe gegevens niet volgt dat het evident is dat daarmee de validiteit van het ter zake van de beoordeling van de luchtkwaliteit gebruikte rekenmodel van het adviesbureau RBOI wordt aangetast, zien deze cijfers met name op de invloed die de (geplande) bouw van 94 woningen heeft op de toename van de verkeersdrukte, en niet zo zeer op de twee bruggen (bijbehorende voorzieningen) die met de onderhavige bouwvergunning (met toepassing van dezelfde vrijstelling) kunnen worden gerealiseerd. Bovendien ligt het vrijstellingsbesluit reeds ter beoordeling in hoger beroep voor in het kader van de procedure tegen de bouw van de 94 woningen, zodat er voor de rechtbank thans geen grond en ruimte bestaat om dit besluitonderdeel van de in casu voorliggende bouwvergunning nader (indringend) te toetsen. Hierdoor ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het ter zitting van de kant van eisers gedane verzoek tot het inschakelen van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening te honoreren. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat ter zitting door partijen is verklaard dat het door eisers ingediende beroep tegen de hierboven genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2008 naar verwachting op 23 december 2008 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter zitting zou worden behandeld.
Ten aanzien van de onderhavige verleende bouwvergunning overweegt de rechtbank dat zij de grief van eisers, dat er sprake is geweest van een te korte bezwaarperiode, niet deelt. Het besluit om een vergunning te verlenen voor de bouw van de twee bruggen is een op aanvraag genomen en tot een aanvrager gericht besluit. Dit besluit is op 24 juli 2007 aan vergunninghoudster toegezonden. Deze toezending vormt de bekendmaking, zoals bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Deze datum is ook bepalend voor de bezwarentermijn. Verweerders (onverplichte) publicatie van dit besluit op 2 augustus 2007 is niet de bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb en is dan ook, zoals daarbij terecht is vermeld en anders dan eisers menen, niet bepalend voor de aanvang van de bezwarentermijn. De rechtbank ziet overigens ook niet in dat eisers door de publicatie enkele dagen na de bekendmaking op 24 juli 2007 zijn benadeeld aangezien eisers tijdig bezwaar hebben gemaakt. Eisers grief dat de te korte bezwaarperiode tot gevolg had dat de tijd ontbrak om er nog meer belanghebbenden bij te betrekken snijdt geen hout. Naast dat een aanzienlijk aantal eisers tijdig (met volstrekt identieke grieven) bezwaar en beroep hebben ingesteld, is verder niet door eisers betwist dat zich bij verweerder na de bezwaartermijn geen nieuwe belanghebbenden hebben gemeld.
De rechtbank kan daarnaast eisers niet volgen in hun opvatting dat, nu er ten aanzien van de onderliggende vrijstelling nog een bezwaarschriftprocedure aanhangig was, verweerder ten onrechte ten behoeve van de onderhavige twee bruggen een bouwvergunning heeft verleend, waardoor de procedure op een onjuiste wijze zou zijn gevoerd. Niet aannemelijk is gemaakt dat de voorbereidingsprocedure ter zake van de op 23 januari 2007 verleende vrijstelling procedureel niet op correcte wijze is gevoerd. Deze vrijstelling, eveneens benodigd om de onderhavige in strijd met het bestemmingsplan voorliggende bouwaanvraag te kunnen honoreren, maakt in het licht van artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, onderdeel uit van het onderhavige primaire besluit en lag in die zin eveneens in het kader van de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit ter beoordeling voor. Nu het vrijstellingsbesluit ten tijde van het primaire besluit niet was geschorst noch evident onjuist was stond verweerder niets in de weg het primaire besluit reeds te nemen ten einde de noodzakelijke bouw van de bruggen zoveel mogelijk parallel te laten lopen met de verleende bouwvergunning voor de 94 geplande woningen.
Ter zake van de eerst in beroep aangevoerde grief van eisers dat verweerder geen goede motivering heeft gegeven waarom de bruggen op de onderhavige plaats zijn gesitueerd, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat verweerder bij zijn beoordeling uit dient te gaan van de tekeningen behorende bij de bouwaanvraag. Verweerder is derhalve niet bevoegd uit eigener beweging een andere locatie aan te wijzen. Daarnaast kan de rechtbank zich vinden in de (nadere) uitleg die verweerder dienaangaande in het verweerschrift heeft verstrekt. Daarin heeft verweerder aangegeven dat, gezien de bestaande verkeerskundige- en stedenbouwkundige structuur in de omgeving, de bruggen in beginsel niet op iedere willekeurige locatie kunnen worden gesitueerd. Volgens verweerder hebben de Noordstraat en de Leklaan de capaciteit om de vervoersbewegingen die gegenereerd worden door de bouw van de 94 nieuwe woningen op te vangen en is op deze locaties een verkeerkundig veilige aansluiting te realiseren. Dit in tegenstelling tot het Dijkje (westzijde) of de Kievitsweg (fietspad aan zuidzijde). Eisers hebben verweerders visie, dat het situeren van de bruggen aan de oostzijde een logische stedenbouwkundige- en verkeersstructuur is, niet gemotiveerd bestreden.
Gelet op het voorgaande en in aansluiting op de overwegingen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2008 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd leidt er naar het oordeel van de rechtbank voorts niet toe dat verweerder op basis van de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden de onderhavige bouwvergunning niet had mogen verlenen. Ook anderszins is niet gebleken dat aan het bestreden besluit gebreken kleven op grond waarvan het niet in stand kan blijven. Het beroep van eisers dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit kan in rechte standhouden.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. J.E. Hoitink, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2009
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: