Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 323634 / KG RK 09-276
323628 / F2 RK 09-212 (hoofdzaak)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
--, verzoeker,
wonende te Capelle aan den IJssel,
thans woonplaats kiezende ten kantore van mr. T. Arkesteijn te Rotterdam,
gemachtigde: mr. T. Arkesteijn,
de burgemeester van de gemeente CAPELLE AAN DEN IJSSEL, verweerder,
zetelende te Capelle aan den IJssel,
gemachtigden: R. Bergshoeff en P.L.C. van der Meer
in welke zaak belanghebbende is:
--, de vrouw,
wonende te Capelle aan den IJssel,
gemachtigde: mr. E. Weening.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd, geldend van 21 januari 2009 tot 31 januari 2009.
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft verweerder voormeld huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien (18) dagen.
Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) heeft verzoeker bij beroepschrift van
2 februari 2009 beroep ingesteld.
Voorts heeft verzoeker bij verzoekschrift van 2 februari 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de bestreden besluiten te schorsen totdat op het beroepschrift is beslist en te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht door de burgemeester wordt vergoed.
Verweerder heeft bij faxbericht van 2 februari 2009 een aantal stukken ingediend.
Verzoeker heeft bij faxbericht van 4 februari 2009 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2009.
Aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde. De vrouw heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder was ter zitting aanwezig en heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigden.
Tevens waren aanwezig [X.] en [Y.].
2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
2.3
Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421, hierna: Wth) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
2.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende procesbelang bij een oordeel van de rechter over de rechtmatigheid van beide besluiten nu hij de rechtbank heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden. Het beroep tegen beide besluiten is derhalve ontvankelijk.
2.5
Verzoeker heeft gesteld dat de beschikking van verweerder van 21 januari 2009 in strijd is met artikel 2 van de Wth en met de artikelen 3:46, 3:2 en 3:4 van de Awb. Er zijn geen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vrouw of dat er een ernstig vermoeden van dit gevaar bestond.
Er blijkt niet op welke manier verweerder rekening heeft gehouden met feiten en omstandigheden zoals vermeld in de bijlage als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de Wth. Voorts staat ten onrechte in de beschikking dat verzoeker op 21 januari 2009 en daaraan voorafgaand geweld heeft gebruikt. Volgens verzoeker zijn de risicoinventarisatie-formulieren niet op alle punten goed ingevuld.
Verweerder heeft haar vermoeden voor herhaling en haar standpunt dat er sprake is van geestelijke druk die verzoeker zou uitoefenen op zijn vrouw niet onderbouwd. Verzoeker heeft geen geweld gebruikt jegens zijn vrouw, dat blijkt ook niet uit de stukken. Wel blijkt uit de stukken dat zijn vrouw geweld heeft gebruikt jegens hem.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit van 21 januari 2009 heeft kunnen nemen op grond van hetgeen is vermeld in het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG). Uit het RiHG komt naar voren dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vrouw. Ook indien de drie formulieren op de door verzoeker aangegeven punten onjuist zouden zijn ingevuld, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende komen vast te staan dat er op 21 januari 2009 sprake is geweest van (een dreiging van) huiselijk geweld door verzoeker als bedoeld in artikel 2 van de Wth. Verzoeker heeft ook zelf erkend dat er een worsteling heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de politie letsel geconstateerd bij verzoekers vrouw.
Dat uit de door verzoeker overgelegde stukken naar voren komt dat zijn vrouw zich in het verleden jegens verzoeker agressief zou hebben opgesteld, doet hieraan niet af, omdat er voldoende feiten en omstandigheden waren die het opleggen van een huisverbod aan verzoeker rechtvaardigden. Dat bij het invullen van de risicoinventarisatie-formulieren geen antecedentenonderzoek naar verzoeker en/of zijn vrouw heeft plaatsgevonden doet hieraan evenmin af.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.6
Ten aanzien van het besluit tot verlenging van het huisverbod op 30 januari 2009 heeft verzoeker aangevoerd dat dit in strijd is met artikel 3:46 en 3:4 van de Awb. De motivering is volgens verzoeker ondeugdelijk, aangezien het aanvragen van een echtscheiding door de vrouw niet automatisch leidt tot ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden daarvan.
Naar het oordeel van verzoeker heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen hulp aan hem tot stand te brengen terwijl hij wel bereid was hulpverlening te aanvaarden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het verlengingsbesluit voldoende gemotiveerd, nu daaruit blijkt dat niet alleen de mogelijke toename van de dreiging van huiselijk geweld als mogelijk gevolg van het doorzetten van de echtscheiding door verzoekers vrouw, maar ook het niet op gang zijn gekomen van de hulpverlening als grond voor de verlenging van het huisverbod is aangegeven.
De voorzieningenrechter concludeert voorts op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht dat in het gesprek tussen verzoeker en de crisisinterventiemedewerker huisverbod van het CVD op 21 januari 2009 de mogelijkheden van plegerhulp aan de orde zijn geweest. Daarbij is door verzoeker aangegeven dat hij reeds hulp ontving van de Bavo en bij Kwadraat. Er is op dat moment geen afspraak gemaakt voor een intakegesprek bij een instantie als het Dok. Nadat navraag was gedaan bij de Bavo en Kwadraat, en was gebleken dat verzoeker op dat moment geen hulp (meer) ontving in verband met (agressie)problemen, is op 23 januari 2009 getracht telefonisch contact op te nemen met verzoeker. Het telefoonnummer van verzoeker waarover men beschikte bleek niet in gebruik. Vervolgens zijn via verzoekers vrouw twee andere telefoonnummers (06-nummers) van verzoeker achterhaald. Een en ander heeft er niet toe geleid dat met verzoeker contact is gelegd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn gelet op het voorgaande voldoende inspanningen verricht om hulp aan verzoeker aan te bieden.
Omdat de hulp nog niet op gang was gekomen op de 10e dag van het huisverbod, en verzoeker het huisverbod om hem moverende redenen eerder had overtreden, kon verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid besluiten het huisverbod te verlengen.
Ook hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd ten aanzien van het verlengingsbesluit kan niet leiden tot het oordeel dat het huisverbod ten onrechte is verlengd op 30 januari 2009.
Onverminderd het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het huisverbod niet in stand kan blijven. Daartoe overweegt zij het volgende.
Het huisverbod strekt er met name toe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod strekt er niet toe om de periode te overbruggen tot aan de behandeling van de voorlopige voorzieningen in het kader van de echtscheiding.
Ter zitting is gebleken dat verzoeker inmiddels op 4 februari j.l. is begonnen met een therapie bij het Dok. Verzoeker is ingedeeld in het zorgprogramma Agressie en persoonlijkheidsstoornissen. Hij zal onder meer gedurende 9 tot 12 maanden deelnemen aan de therapiegroep Huiselijk geweld. Verweerder meent dat het huisverbod in stand dient te blijven omdat er als gevolg van de wens van de vrouw de echtscheiding thans wel door te zetten sprake kan zijn van een toenemende dreiging van geweld van verzoeker jegens zijn vrouw. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende concrete feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een toenemende geweldsdreiging als gevolg van de in gang gezette echtscheiding, mede in aanmerking genomen dat verzoeker hulp heeft aanvaard in verband met agressieproblematiek.
2.7
Het bestreden besluit van 30 januari 2009 dient te worden vernietigd.
Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen omdat verzoeker dit verzoek niet nader heeft onderbouwd.
De voorzieningenrechter bepaalt dat naast het griffierecht in de hoofdzaak ook het griffierecht in de voorlopige voorzieningenprocedure wordt vergoed.
De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op totaal € 966,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Tevens dient het griffierecht ten bedrage van € 290,-- (2 maal € 145,--) te worden vergoed door de gemeente Capelle aan den IJssel aan verzoeker.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 21 januari 2009 ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 30 januari 2009 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 januari 2009;
- bepaalt dat de gemeente Capelle aan den IJssel aan verzoeker het betaalde griffierecht van
€ 290,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,-- en wijst de
gemeente Capelle aan den IJssel aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker
moet vergoeden;
- wijst af het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Aldus gedaan door mr. M.J.M. Marseille, voorzieningenrechter en door deze en A.J.M. de Ronde, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoeker wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: 5 februari 2009