ECLI:NL:RBROT:2009:BH1641

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
321791 / FT-EA 09.01 / 321793 / FT-EA 09.03
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing moratorium verzoek ex artikel 287b Fw met betrekking tot huurovereenkomst en ontruiming

Op 7 januari 2009 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, J en D, een moratorium vroegen op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). De verzoekers waren in financiële problemen geraakt en vroegen de rechtbank om hen te verbieden de huurovereenkomst op te zeggen of te ontbinden, en om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis tot ontruiming van hun woonruimte te verbieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers in de afgelopen maanden problemen hadden met het betalen van hun huur, wat leidde tot een huurachterstand van ongeveer zes maanden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoekers eerder in gebreke zijn geweest met huurbetalingen en dat de huurovereenkomst al eerder was ontbonden bij vonnis van 5 december 2008.

Tijdens de zitting op 7 januari 2009 heeft de rechtbank gehoord dat verzoekers zich in een kwetsbare positie bevonden, maar dat er geen garantie was voor tijdige betaling van de huurtermijnen. De rechtbank concludeerde dat verzoekers geen inkomsten hadden en dat het onwaarschijnlijk was dat zij in de nabije toekomst in aanmerking zouden komen voor huurtoeslag, gezien de hoogte van de huur. De rechtbank weegt het belang van de schuldeiser, IREIM, zwaarder dan dat van de verzoekers, omdat IREIM schade lijdt door de aanhoudende huurachterstand en het niet voldoen aan de huurverplichtingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van de verzoekers afgewezen, met de overweging dat het belang van IREIM om de huurwoning te ontruimen en opnieuw te verhuren zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers om in de woning te blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekers niet in aanmerking komen voor het verlenen van een moratorium, omdat zij niet in staat zijn om aan hun huurverplichtingen te voldoen. De beslissing is op 8 januari 2009 op schrift gesteld en gepubliceerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Rekestnummers: 321791 / FT-EA 09.01 / 321793 / FT-EA 09.03
Beschikking van 7 januari 2009
In de zaak van
S
hierna afzonderlijk: S
en
D,
hierna afzonderlijk: D
hierna gezamenlijk: verzoekers,
is op 6 januari 2009 door verzoekers tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw).
Bij faxbericht van 6 januari 2009 van de griffier van deze rechtbank zijn verzoekers, J van Schuldhulpverlening Gemeente R en I te ’s-Gravenhage (hierna: IREIM) opgeroepen voor de zitting van 7 januari 2009 te 15:00 uur om te worden gehoord op genoemd verzoekschrift.
Op 7 januari 2009 heeft J per e-mail bericht dat zij niet ter zitting zal verschijnen. IREIM heeft bij faxbericht d.d. 7 januari 2009 van haar raadsman
mr. Schapendonk de rechtbank geïnformeerd dat zij zich verzet tegen het verzoek tot het stellen van een moratorium; IREIM verzoekt tot afwijzing van de gevraagde voorziening.
Ter zitting van 7 januari 2009 zijn verzoekers verschenen.
De rechtbank heeft uitspraak bepaald op heden.
Bij vervroeging is mondeling uitspraak gedaan op 7 januari 2009.
1. Het verzoek
De gevraagde voorzieningen houden in gedurende een termijn van zes maanden:
- IREIM te verbieden de huurovereenkomst voor de woonruimte op 8 januari 2009 op te zeggen of te ontbinden;
- de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming van de woonruimte van de rechtbank te Rotterdam de dato 5 december 2008 te verbieden op 8 januari 2009.
Verzoekers hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij de laatste maanden problemen hebben met hun inkomen waardoor het niet goed is gegaan met de huurbetalingen. S is nog werkzaam als zelfstandige zonder personeel maar zal zich binnenkort bij de Kamer van Koophandel laten uitschrijven en zich bij het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: CWI) laten inschrijven. D die op 30 november 2008 is bevallen van haar kind zal zich eveneens laten inschrijven bij het CWI.
Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat zij vanwege huurschulden een vorige huurwoning hebben verlaten, dat zij vanaf november 2006 woonachtig zijn op het huidige adres en in 2008 een ontruiming hebben voorkomen door betaling van de huurachterstand en dat er op dit moment een nieuwe huurachterstand is van circa zes maanden.
Verzoekers zijn doende om een bijstanduitkering aan te vragen en op zoek naar een andere huurwoning met lagere huurlasten.
2. Het verweer
Ireim stelt in genoemd faxbericht dat verzoekers in 2007 eerder in gebreke zijn geweest met voldoening van de huurpenningen. De huurovereenkomst is eerder bij vonnis van 21 december 2007 ontbonden en verzoekers zijn daarbij veroordeeld tot betaling van de huurachterstand aan IREIM. Nadat verzoeker de huurachterstand hebben voldaan, is de huurrelatie voortgezet. Omdat verzoekers in juni 2008 wederom in gebreke bleven met voldoening van de huurpenningen is IREIM opnieuw een ontruimingsprocedure gestart. Bij vonnis van 5 december 2008 is de huurovereenkomst tussen IREIM en verzoekers ontbonden. IREIM stelt dat zij van verzoekers geen voorstel of een tussentijdse betaling heeft ontvangen en dat zij betwijfelt of het inkomen van verzoekers voldoende is om te huur blijvend te kunnen betalen. IREIM stelt dat vanwege deze omstandigheden haar belang zwaarder moet wegen dan het belang van verzoekers en verzoekt om de gevraagde voorziening af te wijzen.
3. Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is nu IREIM op 15 december 2008 aan verzoekers de ontruiming heeft aangezegd tegen 8 januari 2009, sprake van bedreigende situatie zodat verzoekers in zoverre ontvankelijk zijn in hun verzoek.
Wat de beoordeling van het verzoek betreft, bevat artikel 287b Fw geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval IREIM, anderzijds.
De voorziening voor zover gericht om IREIM te verbieden de huurovereenkomst voor de woonruimte op 8 januari 2009 op te zeggen of te ontbinden dient te worden afgewezen nu onweersproken is vast komen te staan dat bij uitvoerbaar verklaard vonnis van deze rechtbank van 5 december 2008 de huurovereenkomst tussen IREIM en verzoekers is ontbonden.
Ten aanzien van de voorziening om de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming van de woonruimte van de rechtbank te Rotterdam de dato 5 december 2008 te verbieden, overweegt de rechtbank het volgende.
Het belang van verzoekers bestaat eruit dat zij de komende zes maanden in de huurwoning kunnen blijven wonen en een beroep op een sociale uitkeringsvoorziening kunnen doen.
Het belang van IREIM bestaat eruit dat de huurwoning wordt ontruimd opdat de huurwoning opnieuw verhuurd kan worden en IREIM huurpenningen zal ontvangen.
Uit de samenhang met artikel 305, tweede lid, Fw leidt de rechtbank af dat een moratorium slechts kan worden verleend indien tijdige betaling van de lopende huurtermijnen is gewaarborgd.
De rechtbank is van oordeel dat hier in het onderhavige geval geen sprake van is, nu verzoekers in het geheel geen inkomsten hebben en niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat zij op korte termijn inkomsten uit arbeid zullen hebben dan wel een volledige uitkering op grond van de Wet werk en bijstand kunnen krijgen. De rechtbank komt tot deze aanname nu gebleken is dat verzoekers eraan hebben meegewerkt dat drie niet tot het gezin behorende volwassenen kosteloos hun woonadres als postadres gebruiken waardoor de kans reëel is dat de aan te vragen bijstanduitkering lager zal zijn dan de toepasselijke gezinsnorm. Voorts is het niet waarschijnlijk dat verzoekers aanspraak kunnen maken op huurtoeslag nu de maandelijkse huur boven de thans geldende maximale huur van € 631,73 ligt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het belang van IREIM in de gegeven omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekers.
De rechtbank weegt tevens mee dat verzoekers gedurende langere tijd geen hulp hebben gezocht voor het terugkerende probleem dat zij de huurpenningen niet konden voldoen als gevolg waarvan IREIM thans (opnieuw) schade lijdt. Voorts staat vast dat verzoekers zich eerst op 29 december j.l. bij de schuldhulpverlening hebben gemeld.
Deze voorziening zal dan ook worden afgewezen.
3. Beslissing
De rechtbank
- weigert de verzochte voorzieningen.
Aldus gegeven door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, lid van de enkelvoudige kamer, en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2009, in tegenwoordigheid van
de griffier, welke beslissing op 8 januari 2009 op schrift is gesteld.