ECLI:NL:RBROT:2009:BH1629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
322188 / HA RK 09-5
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 februari 2009 een verzoek tot wraking van een rechter afgewezen. Het verzoek werd ingediend door een verzoekster in een bestuursrechtelijke procedure tegen het Dagelijks Bestuur van een gemeente. Tijdens de zitting op 9 januari 2009 heeft de verzoekster de rechter gewraakt, omdat zij meende dat de rechter zich niet aan de geldende procesregels hield. De verzoekster stelde dat de rechter het verweerschrift van de gemeente, dat buiten de termijn was ingediend, had toegelaten en dat dit haar procesbelang schaadde. De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de procedure bekeken en de argumenten van de verzoekster gehoord tijdens de zitting op 27 januari 2009.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wraking een middel is om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoekster heeft geen overtuigende aanwijzingen kunnen geven dat de rechter subjectief niet onpartijdig was. De rechtbank concludeerde dat de door de verzoekster aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te oordelen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter.

De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om het verweerschrift van de gemeente toe te laten, niet zo onbegrijpelijk was dat dit aanleiding kon geven voor een wrakingsverzoek. De rechtbank wees erop dat er geen sanctie verbonden is aan het overschrijden van de termijn voor het indienen van een verweerschrift, en dat het aan de rechter is om te bepalen welke gevolgen hieraan verbonden moeten worden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak : 3 februari 2009
Zaaknummer : 322188
Rekestnummer : HA RK 09-5
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
gemachtigde [naam gemachtigde],
strekkende tot wraking van [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 9 januari 2009 is door de rechter behandeld de door verzoekster ingestelde bestuursrechtelijke beroepsprocedure tegen het Dagelijks Bestuur van [naam gemeente], welke procedure als kenmerk heeft AWB 08/1921 GEMWT - T1.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hierboven omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoekster, haar gemachtigde, de rechter, alsmede de [naam gemeente] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 27 januari 2009, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verschenen: de gemachtigde van verzoekster. Deze heeft aan de hand van een schriftelijke toelichting met twee producties het standpunt van verzoekster nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De rechter heeft zich bewust niet gehouden aan internationale verdragen, de constitutie, formele wetten en procesregelingen, waardoor verzoekster is en wordt benadeeld.
2.1.2
De rechter heeft toegelaten dat het overheidsorgaan een praktijk uitoefent die door de procesregeling van de rechtbank wordt verworpen als ontoelaatbaar en overigens in strijd is met de procesregelingen bij gerechtshoven en de jurisprudentie van de Hoge Raad.
2.1.3
Bovendien handelt de rechter flagrant in strijd met de wet - met name de artikelen 11 en 12 van de Wet Algemene Bepalingen - en de beginselen van de Algemene wet bestuursrecht.
Als gevolg daarvan wordt verzoekster in haar procesbelang geschaad en gaat de rechter op de stoel zitten van het overheidsorgaan, in plaats van rechtsbescherming te bieden aan de justitiabele en de rechtmatigheid van een en ander te toetsen, waaronder begrepen de toepassing van het bestuursprocesrecht.
2.1.4
De rechter gaf het overheidsorgaan zonder bijzondere redenen de gelegenheid om zonder heropening van het vooronderzoek een verweerschrift in te dienen en dat ter terechtzitting toe te lichten ondanks bezwaren van verzoekster, door dat verweerschrift blijkbaar zelfstandig te beschouwen als nader stuk, hetgeen een rechterlijke poging tot misleiding inhoudt ten voordele van het overheidsorgaan.
2.1.5
Uit de jurisprudentie blijkt dat wanneer verzoekster deze benadeling en beoordeling toelaat, zij zich daar later niet meer over kan beklagen, althans in een nadeliger positie komt te verkeren.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Zulks is door verzoekster ook niet gesteld. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt hieromtrent het volgende in aanmerking.
3.4
Het verzoek tot wraking is in de kern hierop gestoeld dat de rechter - in strijd met hetgeen daaromtrent in de wet, procesreglementen, jurisprudentie en verdragen is bepaald en ontwikkeld - heeft toegelaten dat de gemeente ter zitting zal ingaan op de inhoudelijke kant van de zaak, hoewel het verweerschrift is ingediend buiten de termijn als bedoeld in artikel 8:42 lid 1 Awb. Daarmee is het wrakingsverzoek gebaseerd op een processuele beslissing van de rechter ter zitting. Een dergelijke beslissing kan in beginsel geen aanleiding vormen voor wraking, tenzij die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees van verzoekster dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.5
Verzoekster heeft in dit verband aangevoerd dat de rechter, door aan de gemeente gelegenheid te geven haar standpunt ter zitting inhoudelijk toe te lichten, is gaan meeprocederen en de gemeente daarmee heeft bevoordeeld ten koste van verzoekster.
De rechtbank vindt voor de juistheid van deze stelling geen aanknopingspunten in de stukken, noch in het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2008.
3.6
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het verzoek tot wraking in aanmerking dat met betrekking tot het indienen van een verweerschrift vaste rechtspraak is dat aan overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 8:42 lid 1 Awb geen sanctie is verbonden, zoals verlies van het recht een verweerschrift in te dienen of ter zitting inhoudelijk nog in te gaan op de voorliggende zaak.
Anders dan verzoekster heeft aangevoerd, volgt dat ook niet uit de toelichting op artikel 6 van de Landelijke procesregeling bestuursrecht, waarin is opgenomen dat de door sommige bestuursorganen gevolgde praktijk om met het indienen van een verweerschrift te wachten tot (iets meer dan) tien dagen voor de zitting - vanwege het belang van een goede voortgang van de procedure - moet worden verworpen.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen welke gevolgtrekking aan een dergelijke als verwerpelijk aangemerkte late indiening van een verweerschrift in het concrete geval moet worden verbonden.
3.7
Vanwege het moment van indienen van het wrakingsverzoek kon de rechter ter zitting van 9 januari 2009 niet meer toekomen aan de vraag of, en zo ja in hoeverre de inhoud van het op 22 december 2008 ingediende verweerschrift van de gemeente - waaronder mogelijk daarin aangevoerde nieuwe feiten of bij verzoekster nog niet bekende jurisprudentie - en de mondelinge toelichting op het standpunt van de gemeente al of niet buiten de procedure moet worden gelaten. Ook kon daardoor niet meer aan de orde komen de vraag of de inhoud van het verweerschrift, of van de toelichting daarop, aanleiding vormt het onderzoek ter zitting te schorsen om verzoekster een (nadere) termijn voor een reactie te geven. Daaromtrent is dus nog geen beslissing genomen.
3.8
Ook overigens zijn er geen gronden gebleken of aannemelijk geworden die de slotsom kunnen rechtvaardigen dat de rechter enige beslissing heeft genomen die in het licht van internationale verdragen, de constitutie, formele wetten en procesregelingen of wellicht nog anderszins zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan de objectief gerechtvaardigde vrees ontleend kan worden dat de rechter vooringenomenheid koestert jegens verzoekster. Dat verzoekster de gang van zaken ongewenst acht, maakt de handelwijze van de rechter ter zitting nog niet zo onbegrijpelijk dat deze een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat de vrees van verzoekster dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.9
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 3 februari 2009 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.