Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/1626 WRO-T1 en
AWB 08/1652 WRO-T1
Uitspraak in de gedingen tussen
1. [Naam], wonende te [woonplaats], eiser 1 (reg.nr. AWB 08/1626),
2. [Naam], wonende te [woonplaats], eiser 2 (reg.nr. AWB 08/1652),
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 19 februari 2008, medegedeeld bij brief van 25 februari 2008 en verzonden op 17 maart 2008, heeft verweerder met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) aan haar gemeente, voor de duur van maximaal 5 jaar, vrijstelling verleend voor het realiseren van tijdelijke parkeerplaatsen op [de locatie].
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser 1 bij brief van 17 maart 2008 bezwaar gemaakt. In een eerder stadium heeft eiser 2 op 10 oktober 2007 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft eiser 2 bij brief van 19 maart 2008 laten weten dat dit bezwaarschrift destijds als zienswijze had moeten worden behandeld, dat dit niet is gebeurd en dat het zal worden behandeld als een bezwaarschrift tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 14 april 2008 heeft verweerder beide bezwaarschriften met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) doorgezonden aan de rechtbank om deze als beroepschriften in behandeling te nemen, onder de overweging dat in het kader van de vrijstellingsprocedure, zonder bouwvergunning, de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Awb is gevolgd.
Verweerder heeft bij afzonderlijke brieven van 21 april 2008 (reg.nr. 08/1626) en 27 mei 2008 (reg.nr. 08/1652) een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb besloten de zaken gevoegd te behandelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2008. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Ruiter en M.J. Brandes. Zowel eiser 1 als eiser 2 zijn niet verschenen.
2 Overwegingen
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.9, tweede lid, van de Invoeringswet Wro blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
De onderhavige vrijstelling is verleend vóór 1 juli 2008, zodat in het onderhavige geval, voor zover het de WRO betreft, het recht van toepassing is zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Wro. In het navolgende wordt dan ook uitgegaan van de wettelijke bepalingen ten tijde hier van belang.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaar belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 17 van de WRO voor de duur van maximaal 5 jaar, vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan voor het realiseren van tijdelijke parkeerplaatsen op de locatie.
Verweerder heeft daartoe overwogen dat het pand [op de locatie] in een slechte staat verkeert en gesloopt zal moeten worden en dat de locatie als een herontwikkelings-locatie is opgenomen in de “Visie centrumplan Rhoon” (hierna: Visie). Verweerder meent dat, in afwachting van de definitieve invulling van de locatie, het perceel geschikt is om als tijdelijke maatregel een bijdrage te leveren in het verlichten van de parkeerproblematiek in het centrum van Rhoon. Doordat het perceel gelegen is binnen het bestemmingsplan “Rhoon Dorp” en daarin een woonbestemming heeft, is de aanleg van parkeerplaatsen niet toegestaan. Aangezien vaststaat dat de parkeerplaatsen niet langer dan 5 jaar blijven bestaan, ziet verweerder aanleiding toepassing te geven aan artikel 17 van de WRO.
Eiser 1, woonachtig aan [adres], heeft, onder verwijzing naar de door hem ingediende zienswijze, in zijn als beroepschrift doorgezonden bezwaarschrift aangevoerd dat de perceelsgrenzen niet juist op de situatieschets zijn aangegeven en dat de situering van de parkeerplaatsen hem onnodig veel overlast zal bezorgen. Daarnaast meent eiser 1 dat de situering van de parkeerplaatsen zodanig dicht op de woningen is, dat zulks in strijd is met alle fijnstof- en andere milieunormen. Bovendien is niet duidelijk waarom deze parkeerplaatsen tijdelijk worden aangelegd en wat nut en noodzaak hiervan zijn. Eiser 1 zal gaarne zien dat het huidige gebruik achter het perceel als tuin gehandhaafd blijft en wenst daarbij dit stuk grond in eigendom te verwerven.
Eiser 2, woonachtig aan [adres], heeft in zijn als beroepschrift doorgestuurde brief van 10 oktober 2007 aangevoerd dat geen rekening is gehouden met milieuschade, dat er overschrijding is van fijnstof, dat er een vermindering plaats zal vinden van zijn woongenot waardoor hij schade lijdt en dat hij bovendien als gevolg van de ophoging van de grond vreest voor wateroverlast dan wel waterschade.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder ten onrechte niet de zienswijze van eiser 2 bij het bestreden besluit heeft betrokken. Verweerder heeft hierdoor een essentieel onderdeel van de te volgen procedure onjuist toegepast en eiser 2 is hierdoor in zijn belangen geschaad. Het beroep van eiser 2 is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal, nu verweerder daarbij ten onrechte niet is ingegaan op de zienswijze van eiser 2, worden vernietigd.
De rechtbank ziet in dat kader aanleiding om te bezien of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
De rechtbank stelt vast dat verweerder na de ter inzage legging van de stukken en de ingediende zienswijzen bij het nemen van het bestreden besluit de situatietekening heeft aangepast, waarbij zoveel mogelijk tegemoet is gekomen aan de wensen van de belanghebbenden. De parkeerplaatsen, gelegen direct achter de woning van eiser 1, zijn gedraaid zodat er nu sprake zal zijn van langsparkeren. Verder zal een dicht hekwerk worden geplaatst op 3 meter afstand van de zijgevel van de woning van eiser 1 en op 7 meter afstand van diens achtergevel. Eiser 1 heeft deze ten behoeve van hem bij het bestreden besluit gemaakte aanpassingen niet betwist. Gelet hierop kan het, onder verwijzing naar diens zienswijze, niet onderbouwde betoog van eiser 1 ten aanzien van mogelijk te verwachten onnodige overlast naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet slagen. In dit kader is tevens relevant dat de gemeente Albrandswaard op 4 november 2008 heeft besloten aan eiser 1, overeenkomstig diens verzoek, de mogelijkheid te bieden het door hem gewenste perceel grond, dat momenteel bij eiser 1 in gebruik is, tot 7 meter uit de achtergevel van zijn woning, te kopen.
Ter zake van de niet onderbouwde stellingen van zowel eiser 1 als 2, dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met de fijnstof- en andere milieunormen, merkt de rechtbank op dat in het licht van de met ingang van 15 november 2007 van toepassing zijnde bepalingen van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) het onderhavige project niet met zich brengt dat daarmede de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechtert. De van toepassing zijnde 18 parkeerplaatsen worden immers enkel tijdelijk aangelegd ter compensatie voor het vervallen van een grotere hoeveelheid (dan wel een minimaal gelijk aantal) parkeerplaatsen in de directe omgeving. Er vindt door de aanleg van de parkeerplaatsen geen toename van het verkeer plaats.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in de Visie voldoende duidelijk heeft gemotiveerd wat nut en noodzaak van deze tijdelijke parkeerplaatsen is. Daarin heeft verweerder voorts tot uitdrukking gebracht dat het tijdelijke gebruik van de locatie als parkeerplaatsen ten hoogste vijf jaar zal belopen. Verweerder heeft het perceel geschikt geacht om als tijdelijke maatregel een bijdrage te leveren aan het verlichten van de parkeerproblematiek in het centrum van Rhoon. Door de snelle opeenvolging van bouwprojecten in het centrum en het daardoor (tijdelijk) vervallen van parkeerruimte, wordt het parkeren in het centrum immers een probleem. Hierdoor is het noodzakelijk dat in tijdelijke parkeerruimte wordt voorzien. Verweerders planning, gevoegd bij de verweerschriften, geeft het aantal parkeerplaatsen weer dat vervalt tijdens het bouwproject en het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd na afronding van het bouwproject. Na voltooiing van al de (bouw)plannen zijn er op andere locaties meer parkeerplaatsen dan thans het geval is. De locatie is voorts als herontwikkelingslocatie in de Visie opgenomen. Daarbij wordt de Dorpsdijk de centrale open ruimte in het centrum van Rhoon, als voetgangersgebied. Dit uitgangspunt is eveneens opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan “Rhoon Dorp”. Op basis van de namens verweerder ter zitting overgelegde planning zal in januari 2011 de herontwikkeling van het centrum reeds afgerond moeten zijn. Alsdan worden de tijdelijke parkeerplaatsen verwijderd en kan de locatie, overeenkomstig de Visie en het (ontwerp-) bestemmingsplan als voetgangersgebied ontwikkeld worden. De rechtbank ziet hierin ook voldoende objectieve aanknopingspunten voor het oordeel dat de afwijking van het vigerende bestemmingsplan binnen de maximaal toelaatbare termijn van 5 jaar weer ongedaan zal worden gemaakt.
De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder na het bestreden besluit bij brief van 16 juni 2008 alsnog de zienswijzen van eiser 2 heeft beoordeeld. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat, nadat eiser 2 had gesteld dat de ondergrondse tank op het betreffende perceel heeft gelekt waardoor de grond is vervuild, de tank is verwijderd en dat de vervuilde grond is afgevoerd. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat eiser 2 bij een eventuele (tijdelijke) waardevermindering van zijn woning een verzoek kan doen om toekenning van planschade en toegelicht dat door de aanleg van de tijdelijke parkeerplaatsen op het perceel van eiser 2 geen wateroverlast kan ontstaan.
Eiser 2 heeft de hiervoor weergegeven weerlegging door verweerder niet betwist noch anderszins gronden aangevoerd die tot het oordeel zou moeten leiden dat verweerder de vrijstelling niet had mogen verlenen.
De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het naar aanleiding van het beroep van eiser 2 vernietigde besluit in stand te laten.
Nu de door verweerder ten aanzien van eiser 1 gevoerde procedure juist is geweest en, zoals uit het vorenoverwogene volgt, hetgeen eiser 1 heeft aangevoerd geen reden vormt voor het oordeel dat het bestreden besluit materieel niet in stand kan blijven, is het beroep van eiser 1 ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep van eiser 1 ongegrond,
verklaart het beroep van eiser 2 gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven,
bepaalt dat de gemeente Albrandswaard aan eiser 2 het betaalde griffierecht van € 145,= vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. J.E. Hoitink, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.