Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/1230, 08/1231, 08/1232, 08/1233, 08/1234, 08/1235, 08/1236, 08/1237, 08/1238, 08/1239, 08/1240, 08/1241, 08/1242, 08/1244, 08/1246, 08/1248, 08/1250, 08/1251, 08/1253, 08/1255 WW44 - T1
Uitspraak in de gedingen tussen
Interbest B.V., gevestigd te Breda, eiseres,
gemachtigde mr. R.Th.J. van ’t Zelfde, advocaat te Breda,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie, verweerder.
Aan het geding hebben mede als partij deelgenomen [namen], allen wonende te Rotterdam,
1 Ontstaan en loop van de procedure
De dienst Stedebouw en Volkshuisvesting van de gemeente Rotterdam (dS+V) heeft op 26 januari 2007 van eiseres een aanvraag voor een bouwvergunning ontvangen voor het plaatsen van een reclame- en antennemast met een hoogte van 32 meter aan de Schansweg voorbij nummer 59b te Overschie (nabij het Kleinpolderplein). Bij brief van 17 april 2007 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat hij met gebruikmaking van de in artikel 46, tweede lid, van de Woningwet gegeven bevoegdheid de beslistermijn van 12 weken verdaagt met zes weken.
Bij besluit van 31 mei 2007, verzonden op 4 juni 2007, heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met de Bouwverordening en redelijke eisen van welstand. Hiertegen heeft eiseres bij brief van 9 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 november 2007 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften van de deelgemeente Overschie van 4 september 2007, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bouwvergunning van rechtswege is verleend. Bij brief van 13 september 2007 heeft verweerder aan eiseres en bij brieven van 14 september 2007 aan de omwonenden medegedeeld dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend.
Vervolgens hebben omwonenden bezwaar gemaakt tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning. Een van deze omwonenden heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter toegewezen bij uitspraak van 9 november 2007, waarbij hij de van rechtswege verleende bouwvergunning heeft geschorst.
Bij besluiten van 13 februari 2008 heeft verweerder een aantal bezwaren van omwonenden niet-ontvankelijk verklaard, de overige bezwaren gegrond verklaard en de van rechtswege verleende bouwvergunning vernietigd (lees: herroepen). Tegen de 20 besluiten waarbij de bezwaren ontvankelijk en gegrond zijn verklaard (hierna: de bestreden besluiten) heeft eiseres bij brief van 20 maart 2008 bij de rechtbank beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn gegeven bij brief van 21 april 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2008. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die was vergezeld van [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.G. Elmendorp en P. Hertog. Voorts waren aanwezig [namen], die zich heeft laten bijstaan door mr. M.A. de Boer van SRK Rechtsbijstand.
2 Overwegingen
In dit geding is de Woningwet van toepassing zoals deze gold tot 1 juli 2008.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet beslist het college van burgemeester en wethouders op een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen 12 weken na de ontvangst daarvan. In het tweede lid is bepaald dat de beslissing op een aanvraag om een reguliere bouwvergunning met ten hoogste zes weken kan worden verdaagd. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege is verleend. In het vijfde lid is bepaald dat een verlening van de bouwvergunning ingevolge het vierde lid wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
In artikel 58 van de Woningwet is bepaald dat de eigenaar of de hoofdgebruiker van een naburig ander gebouw, overeenkomstig bij de bouwverordening gegeven voorschriften, door het college van burgemeester en wethouders binnen twee weken na de dag waarop een bouwvergunning van rechtswege is verleend, schriftelijk van deze verlening in kennis wordt gesteld.
De bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ingevolge de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Woningwet zijn, voor zover hier van belang, overgedragen aan verweerder.
Met de ontvangst van de aanvraag om een reguliere bouwvergunning op 26 januari 2007 zou de termijn waarbinnen verweerder ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet een beslissing dient te nemen eindigen op 19 april 2007. Bij brief van 17 april 2007 heeft verweerder eiseres overeenkomstig artikel 46, tweede lid, van de Woningwet medegedeeld dat de beslissing met zes weken wordt verdaagd. Hiermee is het einde van de termijn op 31 mei 2007 gesteld.
Op 31 mei 2007 heeft verweerder een besluit genomen tot weigering van de gevraagde bouwvergunning. Niet in geschil is dat dit besluit eerst op 4 juni 2007 aan eiseres is verzonden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 mei 2006 (LJN: AX0755) overweegt de rechtbank dat de datum waarop het besluit is genomen niet bepalend is voor de beantwoording van de vraag of binnen de termijn van artikel 46 van de Woningwet is beslist. Hiervoor is bepalend de datum waarop het weigeringsbesluit van 31 mei 2007 aan eiseres overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend is gemaakt. Dit is gebeurd door toezending op 4 juni 2007 aan eiseres, waardoor verweerder niet tijdig als bedoeld in artikel 46 van de Woningwet op de bouwaanvraag heeft beslist.
Dit betekent dat op 31 mei 2007 een bouwvergunning van rechtswege is ontstaan.
Bij brief van 14 september 2007 heeft verweerder eigenaren dan wel hoofdgebruikers van naburige andere gebouwen (hierna: omwonenden) in kennis gesteld van het feit dat een vergunning van rechtswege is verleend voor een reclame- en antennemast op een perceel aan de Schansweg voorbij nummer 59B te Rotterdam. In deze brief is voorts vermeld dat binnen zes weken tegen deze van rechtswege verleende vergunning bezwaar kan worden gemaakt.
In de periode hierna, laatstelijk op 12 november 2007, heeft verweerder bezwaarschriften ontvangen van omwonenden tegen de van rechtswege verleende vergunning voor de reclame- en antennemast.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden het merendeel van de in bezwaar gekomen omwonenden bij de bestreden besluiten ontvankelijk verklaard, omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en daarbij bepalend geacht de op 14 september 2007 aan de omwonenden schriftelijk gedane mededeling omtrent de van rechtswege verleende bouwvergunning voor de reclame- en antennemast. Deze mededeling is een kennisgeving als bedoeld in artikel 58 van de Woningwet en kan niet worden vervangen door acties of activiteiten van de zijde van eiseres die zijn bedoeld om omwonenden te informeren over het bouwplan. Hieraan doet niet af dat de kennisgeving als bedoeld in artikel 58 van de Woningwet niet binnen de in dit artikel gestelde termijn van twee weken is gegeven, nu de wetgever daarop geen sancties heeft gesteld. Daarnaast is het bepaalde in artikel 58 van de Woningwet bedoeld om rechtsbescherming voor eigenaren of hoofdgebruikers van naburige gebouwen te bieden. Deze rechtsbescherming kan niet in het gedrang komen door nalatigheid aan de zijde van het bestuursorgaan dat de plicht heeft om betrokkenen (tijdig) te informeren. Eveneens heeft verweerder bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de bezwaren doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan de in de brief van 14 september 2007 genoemde bezwaartermijn van zes weken die zou beginnen na de verzenddatum van deze brief. Daarnaast doet evenmin de publicatie van de bouwaanvraag afbreuk aan de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Verweerder heeft voorts op goede gronden het merendeel van de in bezwaar gekomen omwonenden als belanghebbenden aangemerkt en in hun bezwaren ontvangen, omdat, voor zover zij al geen zicht zouden hebben op het beoogde bouwwerk ondanks de hoogte daarvan, in ieder geval voldoende aannemelijk is dat het bouwwerk een uitstralend (licht)effect zal hebben op de directe omgeving en daarmee op de betrokken omwonenden. De rechtbank ziet ten aanzien van de ontvankelijkheid in relatie tot het belanghebbende-begrip geen aanleiding om een andere scheidslijn aan te brengen dan door verweerder is gedaan.
Verweerder mocht derhalve overgaan tot het nemen van een inhoudelijke beslissing op de bezwaren van (het merendeel van) de omwonenden. Dit heeft geresulteerd in de bestreden besluiten, waartegen de beroepen van eiseres zijn gericht. Bij deze besluiten heeft verweerder de van rechtswege verleende bouwvergunning vernietigd (lees: herroepen). Hoewel verweerder dat niet duidelijk in de bestreden besluiten tot uitdrukking heeft gebracht, moet hij tevens, zoals blijkt uit de daarvoor in het advies van de bezwaarschriftencommissie gegeven motivering betreffende de strijd met de redelijke eisen van welstand en met de ingevolge de bouwverordening toegestane bouwhoogte, worden geacht de gevraagde bouwvergunning alsnog te hebben geweigerd, waarover tussen partijen ook geen misverstand bestaat. De rechtbank komt dan ook toe aan de door eiseres aangevoerde argumenten ter zake van de weigeringsgronden.
Het verweerschrift van verweerder is op 26 september 2008 bij de rechtbank ontvangen. Dit is buiten de in artikel 8:58 van de Awb genoemde termijn van tot tien dagen voor de zitting, omdat daarbij geldt dat nadere stukken op de elfde dag voor de zitting bij de rechtbank moeten zijn ingekomen. De rechtbank ziet hierin, anders dan door eiseres is bepleit, in dit geval evenwel geen aanleiding dit verweerschrift buiten beschouwing te laten, omdat hierin het standpunt van verweerder nader is toegelicht, welke toelichting geen nieuwe gegevens bevat die van invloed kunnen zijn op de procesrechtelijke positie van eiseres. De negatieve welstandsbeoordeling en het standpunt van verweerder omtrent de overschrijding van het bouwplan van de maximale ingevolge de bouwverordening toegestane bouwhoogte zijn de weigeringsgronden van de bouwvergunning die reeds eerder bij eiseres bekend waren. Eiseres had al eerder dan na ontvangst van het verweerschrift - desgewenst - een deskundig tegenadvies kunnen inwinnen omtrent de welstandstoetsing, zoals ook blijkt uit haar aanvullende beroepschrift van 21 april 2008, waarbij zij heeft aangekondigd dat te zullen doen. En anders dan bij het weigeringsbesluit van 31 mei 2007 heeft verweerder zich niet eerst in het verweerschrift maar reeds bij de bestreden besluiten, door overname van het advies van zijn commissie bezwaarschriften d.d. 12 december 2007, op het standpunt gesteld dat de maximale toegestane hoogte van het in geding zijnde bouwwerk 11 meter bedraagt. Ook hierop kon eiseres derhalve na de bekendmaking aan haar van de bestreden besluiten zich nader beraden voor standpuntbepaling in de onderhavige procedures. De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres niet in haar processuele belangen is geschaad door late inzending van het verweerschrift. De rechtbank trekt geen andere conclusie ten aanzien van de bij het verweerschrift overgelegde stukken. Het gaat hierbij om stukken die reeds eerder in het bezit van eiseres zijn gesteld (de brief van verweerder aan eiseres d.d. 13 februari 2008 en het welstandsadvies van 10 april 2007) en om situatietekeningen dan wel overzichtskaartjes die een verduidelijking geven ten aanzien van de ligging van het bouwwerk in relatie tot de omgeving en in relatie tot de ingevolge de bouwverordening geldende bepalingen omtrent de toegestane bouwhoogte.
Nu ter plaatse geen bestemmingsplan geldt, zijn de bouwvoorschriften van de bouwverordening bepalend voor de vraag welke bouwwerken zijn toegestaan. In Rotterdam geldt, anders dan eiseres heeft gesteld, wel een bouwverordening, te weten de Bouwverordening 1993 die met ingang van 7 september 2006 is herzien. Deze bouwverordening, vastgesteld in een openbare raadsvergadering, is algemeen verkrijgbaar via de website van het bestuurlijk documentatiesysteem (bds) van de gemeente Rotterdam, www.bds.rotterdam.nl.
Naar het oordeel van de rechtbank dient getoetst te worden aan de relevante bepalingen van de bouwverordening zoals deze golden ten tijde van de bestreden besluiten. De relevante bepalingen van de bouwverordening zijn tussen de datum van de aanvraag en de datum van de bestreden besluiten niet gewijzigd.
Artikel 1.3 van de Bouwverordening 1993 regelt de indeling van de gemeente in gebieden. Dit artikel luidt als volgt:
“1. Voor de toepassing van deze verordening en de krachtens deze verordening gestelde nadere regels wordt het gebied der gemeente ingedeeld in:
a. het bouwgebied A, zoals nader omschreven in het tweede lid;
b. het bouwgebied B, zoals nader omschreven in het derde lid;
c. het bouwgebied C, zoals nader omschreven in het vierde lid.
2. Het bouwgebied A omvat drie zones en wordt gevormd door de gedeelten van het gebied van de gemeente, die op de bij de verordening behorende kaart geel, blauw of rood zijn gekleurd, met dien verstande, dat met gele kleur de eerste zone, met blauwe kleur de tweede zone en met rode kleur de derde zone wordt aangegeven.
3. Het bouwgebied B wordt gevormd door de gedeelten van het gebied van de gemeente, waarvoor een bestemmingsplan geldt, voor zover deze gedeelten niet tot bouwgebied A behoren.
4. Het bouwgebied C wordt gevormd door de gedeelten van het gebied van de gemeente, die noch tot het bouwgebied A, noch tot het bouwgebied B behoren.”
In artikel 2.5.5, aanhef en onder b, van de Bouwverordening 1993 is bepaald dat de voorgevelrooilijn de grens is van de weg in het bouwgebied langs een wegzijde waaraan nog niet is gebouwd.
In artikel 2.5.20, eerste lid en onder b, van de Bouwverordening 1993 is bepaald dat onverminderd het bepaalde in het tweede lid, de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de voorgevelrooilijn in de tweede zone in het bouwgebied A bedraagt: de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de betreffende weg, vermeerderd met 5 meter. In dit artikellid en onder e is bepaald dat in het bouwgebied C de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de voorgevelrooilijn 11 meter bedraagt.
Uit artikel 2.5.20, tweede lid, van de Bouwverordening 1993 volgt dat indien terreinen ter weerszijden van een weg niet tot hetzelfde gebied of tot dezelfde zone, als bedoeld in artikel 1.3 behoren, aan beide zijden van de weg de kleinste uit het eerste lid voortvloeiende hoogte wordt aangehouden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.5.20, tweede lid, van de Bouwverordening 1993, waardoor de maximale toegestane bouwhoogte in dit geval 11 meter bedraagt. Ter zitting is dit door verweerder aan de hand van kaarten dan wel situatietekeningen nader toegelicht. De rechtbank stelt vast dat de op grond van de Bouwverordening 1993 toegestane hoogte door het beoogde bouwwerk wordt overschreden, omdat de maximale toegestane 11 meter bedraagt. Aan deze conclusie kan niet afdoen dat de ter zitting getoonde tekeningen niet officieel behoren bij de Bouwverordening 1993 en dat verweerder ter zitting zelf is gaan twijfelen aan de op een van de tekeningen met rood aangegeven voorgevelrooilijn. Aan de hand van het bepaalde in artikel 1.3 van de Bouwverordening 1993 en de daarbij - via het bds te vinden - behorende situatietekening, bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van die verordening, waarvan ter zitting een afschrift is overgelegd, is voldoende duidelijk dat het bouwplan is gesitueerd in een zone langs de weg (bouwgebied A, tweede zone), waarbij aan een zijde van de weg de zonering bouwgebied A, tweede zone, geldt en aan aan de andere zijde van de weg de zonering bouwgebied C van toepassing is. Hierdoor heeft verweerder op grond van artikel 2.5.20, tweede lid, van de Bouwverordening 1993 terecht geconcludeerd dat aansluiting dient te worden gezocht bij de hoogte die is toegestaan in bouwgebied C en is er, anders dan eiseres heeft betoogd, wel sprake van strijd met de Bouwverordening 1993.
Ten aanzien van de toetsing aan de redelijke eisen van welstand geldt dat de Koepelnota Welstand Rotterdam, waaraan de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam (hierna: de welstandscommissie) het bouwplan op 10 april 2007 heeft getoetst, is vastgesteld in een openbare raadsvergadering en is uitgegeven in het Gemeenteblad van 28 mei 2004 (alsmede te vinden via de website www.wonen.rotterdam.nl). De welstandscommissie heeft het bouwplan getoetst aan de in de Koepelnota Welstand Rotterdam neergelegde gebiedscriteria en het daarbij mede getoetst aan het (op dat moment) toekomstige, vanaf 7 oktober 2007 geldende reclamebeleid. Hoewel de rechtbank het onzorgvuldig acht dat zich in het onderhavige dossier twee welstandsadviezen bevinden met de datum van 10 april 2007, waarbij een van de adviezen veel uitgebreider is dan het andere advies, is duidelijk dat en om welke reden de welstandscommissie het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand acht. De rechtbank ziet in de wijze van de totstandkoming van het advies noch in de inhoud daarvan aanleiding dit advies onzorgvuldig te achten, en vindt ook overigens geen reden om te oordelen dat verweerder dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Nu dit negatieve welstandsadvies niet met een deskundig tegenadvies is weerlegd, terwijl eiseres, zoals reeds is overwogen, daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad, heeft verweerder de bouwvergunning terecht geweigerd wegens strijd met de redelijke eisen van welstand.
Uit het vorenstaande volgt dat de beroepen van eiseres ongegrond dienen te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, voorzitter, en mr. J. den Boer en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 30 december 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden