Zaak-/rolnummer: 291602 / HA ZA 07-2319
Uitspraak: 27 augustus 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK LIEMERSEPOORT U.A.,
gevestigd te Zevenaar,
eiseres,
procureur mr. L. Vos,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NACAP BENELUX B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde,
procureur mr. P.H.C.M. van Swaaij.
Partijen worden hierna aangeduid als: de Rabobank respectievelijk NACAP.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 29 augustus 2007 en de door de Rabobank overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, alsmede akte houdende vermindering van eis;
- conclusie van dupliek;
- beslagstukken.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 NACAP is een aannemingsbedrijf dat onder meer werken op het gebied van kabels en leidingen uitvoert. NACAP heeft opdrachten tot verrichting van werkzaamheden gegeven aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijk¬heid Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V. (hierna: HTM (oud)). Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd vanaf het eerste kwartaal van 2004.
2.2 HTM (oud) had financiering bij de Rabobank. Bij akte d.d. 8 augustus 2003 heeft HTM (oud) haar bestaande en toekomstige vorderingen aan de Rabobank verpand:
“[voorzover thans relevant: HTM (oud) en de Rabobank] verklaren te zijn overeengekomen:
Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank (..) te vorderen heeft of te vorderen mocht hebben (..) verpandt [voorzover thans relevant: HTM (oud)] aan [de Rabobank], die in pand aanneemt:
(..)
2. de vorderingen op derden (..)
[voorzover thans relevant: HTM (oud)] verbindt zich de reeds bestaande vorderingen en vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit reeds bestaande rechtsverhoudingen met derden op de door [de Rabobank] aangegeven wijze te vermelden op een door of namens [voorzover thans relevant: HTM (oud)] te ondertekenen pandlijst, en deze pandlijst terstond te zenden of af te geven aan [de Rabobank].
[voorzover thans relevant: HTM (oud)] verbindt zich vorderingen op derden die na ondertekening van deze akte zullen ontstaan, en vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit rechtsverhoudingen die na ondertekening van deze akte zullen ontstaan, door middel van pandlijsten aan [de Rabobank] te verpanden. (..)”.
2.3 HTM (oud) heeft NACAP in de periode van 15 april tot 16 juni 2004 voor een bedrag van € 111.724,58 gefactureerd. De vordering van HTM (oud) tot betaling van dit bedrag is bij pandlijst d.d. 18 juni 2004, geregistreerd op 22 juni 2004, aan de Rabobank verpand.
2.4 HTM (oud) is op 23 juni 2004 failliet verklaard met benoeming van [de curator] tot curator (hierna: de curator).
2.5 Op 2 augustus 2004 is de naam van de besloten vennootschap met beperkte aansprake¬lijkheid Vetramij B.V. gewijzigd in Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V. (hierna: HTM (nieuw)).
2.6 Na het faillissement van HTM (oud) heeft de Rabobank aan [persoon 1], de directeur van HTM (oud) en sinds november 2006 tevens directeur van HTM (nieuw), opdracht gegeven om namens haar de verpande vorderingen van HTM (oud) te incasseren.
2.7 De curator heeft op 20 augustus 2004 [persoon 1] bericht dat de debiteuren van HTM (oud) bevrijdend kunnen betalen aan de Rabobank:
“Hierbij bevestig ik u dat debiteuren van de faillieerde Hollandse Telecommunicatiemaatschappij bevrijdend kunnen betalen naar [rekeningnummer] ten name van gefailleerde bij [de Rabobank].
Ik neem aan dat het voorgaande voor de debiteuren een voldoende verklaring tot betaling is”.
2.8 Bij brief d.d. 29 september 2004 heeft NACAP aan de curator gemeld dat NACAP aan HTM (oud) zaken heeft geleverd, met een waarde van € 31.348,99 en verzoekt zij om teruggave. In de brief wordt een specificatie gegeven van de betreffende zaken, voornamelijk kabels.
2.9 Bij brief d.d. 4 januari 2005 heeft de Rabobank NACAP bericht dat de openstaande vorderingen van HTM bevrijdend aan haar dienden te worden betaald:
“De vorderingen op debiteuren van [HTM (oud)] zijn verpand aan [de Rabobank]. Op grond van artikel 3:246 BW alsmede op grond van art. 57 lid 1 van de Faillissementswet is de bank bevoegd nakoming van de vordering(en) te eisen en betaling in ontvangst te nemen. De heer [persoon 1] is door de bank aangesteld deze vorderingen namens de bank te incasseren.
Separaat zult u een overzicht krijgen van de nog openstaande vordering(en) die u (..) uitsluitend bevrijdend kunt betalen op bankrekening 3748.47.088 van de betreffende vennootschap bij [de Rabobank]. (..)”.
2.10 Bij brieven d.d. 23 februari 2005, 24 maart 2005 en 13 september 2005 is NACAP gesommeerd tot betaling van € 111.724,58. De betreffende brieven vermelden als afzender “Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V.” en zijn getekend door [persoon 1]. Bij de brieven was steeds een afschrift gesloten van de hiervoor onder 2.9 aangehaalde brief van de Rabobank aan NACAP.
2.11 Bij brief d.d. 8 april 2005 heeft NACAP [persoon 1] als volgt bericht:
“Naar aanleiding van uw aanmaningen betreffende de betaling van EUR 111.724,56 wil ik u verzoeken om aan de directie [van] ons bedrijf duidelijk te maken wat de status rondom het faillissement van HTM is.
In de bijlage van uw aanmaning wordt gesproken over de bevoegdheid van de Rabobank om de vorderingen over te nemen, maar aangezien wij zelf ook nog een vordering van EUR 31.348,99 hebben openstaan bij HTM zou ik graag willen weten hoe dit in het faillissement afgehandeld wordt. Om hier duidelijkheid over te krijgen zal ik dit verzoek ook toesturen aan Advocatenkantoor de Kempenaer.”.
2.12 Bij brief d.d. 13 april 2005 heeft [persoon 1] NACAP als volgt bericht:
“Hierbij stuur ik u de voorraadlijst van uw firma. Deze materialen liggen bij ons nog steeds op voorraad sinds het faillissement van [HTM (oud)].
De voorraad die u aangeeft is niet aanwezig.
De kabel die u aangeeft welke hier zou liggen is verbruikt in de projecten die voor u zijn gerealiseerd. Er is nu geen kabel aanwezig, deze is toen schoon opgegaan. (...)
Gaarne zijn wij bereid u de materialen toe te zenden, zodat u de betaling van de openstaande posten kan verzorgen.”.
2.13 Bij brief d.d. 17 november 2005 heeft Graydon Nederland B.V. (hierna: Graydon) NACAP gesommeerd tot betaling van EUR 129.074,01, vermeerderd met rente en kosten:
"betreft: Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V.
(..)
Door bovengenoemde cliënt(e) werden wij belast met de incassering van de hieronder gespecificeerde vordering. (..)”.
2.14 Bij brief d.d. 18 november 2005 heeft (de raadsman van) NACAP Graydon als volgt bericht:
“De vorderingen van uw relatie Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V. worden door cliënte betwist. Voor dat standpunt is in de eerste plaats redengevend de omstandigheid dat de onderneming die cliënte destijds declaraties waar het in deze zaak om gaat heeft gefactureerd, Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V. te Zevenaar, op 23 juni 2004 is gefailleerd. De alstoen bestaande vorderingen zijn door HTM verpand aan [de Rabobank]. Van die verpanding is cliënte mededeling gedaan door de pandhoudster op 4 januari 2005. Uit het handelsregister is mij gebleken dat thans wederom een besloten vennootschap Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V. te Zevenaar is ingeschreven, maar dat is niet de onderneming waar cliënte destijds zaken mee heeft gedaan. (..)
Tweede reden op grond waarvan de beweerdelijke vorderingen van uw cliënte niet voor voldoening in aanmerking komen is de omstandigheid dat cliënte een aanzienlijke tegenvordering heeft welke zij bij de curator ter verificatie in het faillissement heeft ingediend. (..)”.
2.15 Bij brief d.d. 21 november 2005 heeft (de raadsman van) NACAP dit standpunt herhaald.
2.16 In antwoord hierop heeft Graydon bij fax d.d. 23 december 2005 een brief van [persoon 1] d.d. 6 december 2005 doorgezonden aan (de raadsman van) NACAP. In deze brief schrijft [persoon 1] onder meer:
“De vorderingen van [HTM (oud)] zijn inderdaad verpand aan [de Rabobank]. In de genoemde brief van 4 januari 2005 staat dit vermeld. In deze brief staat dus ook dat wij door [de Rabobank] aangesteld zijn om de vorderingen te innen. Deze brief is ook met elke aanmaning verzonden, dus men moet weten hoe het zit. Ook wordt in de aanmaning vermeld dat men het geld moet overmaken op de rekening van de gefailleerde Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V.
De nieuwe Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V. (..) gaat voor [de Rabobank] de incassatie van de vorderingen doen, waarbij in de brief van [de Rabobank] wordt verzocht het geld over te maken op de rekening van de gefailleerde bv.
(..)
Betreffende de vordering, die NACAP aangeeft te hebben op de gefailleerde bv en schijnbaar bij de curator ter verificatie heeft ingediend, brengen wij het volgende naar voren.
In de tijd dat wij voor NACAP werkzaamheden hebben verricht, kregen wij materiaal toegeleverd door NACAP. Dit gebeurde meestal zonder begeleidend schrijven en/of pakbon. Daarom kan de firma NACAP nooit aantonen dat wij [deze] materialen gehad hebben en in welke aantallen.
Van de materialen die wij gekregen hebben, hebben wij ook materialen verbruikt op de uitgevoerde projecten. Het restant van de voorraad ligt nog bij ons en kan volgens de inventarisatielijst bij ons opgehaald worden, zulks ook aangegeven in de fax van [persoon 1] verzonden op 13 april 2005. (..)”.
2.17 (De raadsman van) NACAP heeft op 29 december 2005 Graydon bericht dat de hiervoor onder 2.16 geciteerde brief geen aanleiding gaf voor een wijziging van haar standpunt.
2.18 De huidige raadsman van de Rabobank heeft op 15 november 2006 gereageerd op voornoemde brief van 29 december 2005. In deze brief gaf hij aan dat [persoon 1] door de Rabobank was gemachtigd de vordering te incasseren. Vervolgens is door de raadslieden langdurig gecorrespondeerd.
2.19 NACAP heeft op 4 januari 2008 aan de Rabobank een bedrag van € 80.375,59 betaald terzake van de verpande vorderingen nadat de dagvaarding in de onderhavige procedure was uitgebracht.
3.1 De Rabobank vordert – na eisvermindering en verkort weergegeven – om voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad NACAP te veroordelen tot betaling van:
- een hoofdsom van € 31.348,99;
- handelsvertragingsrente ex artikel 6:119a BW over een hoofdsom van (in eerste instantie) € 111,724,58 en (later) € 31.348,99;
- buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.842,00, eveneens vermeerderd met rente;
- de kosten van het geding.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de Rabobank aan haar vordering – kort gezegd en voorzover na de eisvermindering van belang – ten grondslag gelegd dat HTM (oud) een aan de Rabobank verpande vordering had op Nacap van € 111.724,58, welke Nacap gedurende lange tijd niet heeft voldaan en waarvan zij ook thans nog een bedrag van € 31.348,99 onbetaald laat.
3.3 Het verweer van NACAP strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de Rabobank in de kosten van het geding. Op het verweer wordt, voorzover nodig, bij de beoordeling ingegaan.
4.1 Vooropgesteld wordt dat het niet (meer) in geschil is dat HTM (oud) een vordering had op Nacap voor een bedrag van € 111,724,58 en dat deze vordering rechtsgeldig aan de Rabobank is verpand door middel van de op 22 juni 2004 geregistreerde pandlijst. Partijen zijn verdeeld over de vraag of Nacap gehouden is aan de Rabobank rente te vergoeden en over de vraag of Nacap voor een bedrag van € 31.348,99 zich op opschorting/verrekening kan beroepen.
4.2 Over de rente wordt als volgt overwogen. Het is tussen partijen niet in geschil dat de tussen HTM (oud) en NACAP gesloten overeenkomsten gekwalificeerd moeten worden als handelsovereenkomsten in de zin van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit betekent dat NACAP aan HTM (oud) handelsvertragingsrente verschuldigd was vanaf de dag volgend op de uiterste dag van betaling, zijnde – naar niet in geschil is – 30 dagen na factuurdatum. Artikel 6:119a lid 5 BW bepaalt dat de wettelijke rente verschuldigd is, behalve voor zover de vertraging niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend.
4.3 De vraag is dan ook of, en zo ja, over welke periode, de niet-betaling niet aan NACAP toerekenbaar is. De rechtbank zal deze vraag hieronder beantwoorden aan de hand van de gebeurtenissen na de factuurdata. Hierbij wordt vooropgesteld dat een debiteur die wordt aangesproken door een derde op grond van een beweerdelijk pandrecht, het recht heeft om na te gaan of dit pandrecht inderdaad rechtsgeldig tot stand is gekomen. Indien de debiteur dit recht zou worden ontzegd, dan loopt hij het risico dat hij niet bevrijdend betaalt en dat hij na betaling aan de vermeende pandhouder door de oorspronkelijke crediteur wordt aangesproken. Voor de toepassing van artikel 6:119a BW betekent dit dat de vertraging in de betaling niet aan de debiteur kan worden toegerekend gedurende de periode waarin hij redelijke stappen onderneemt om zeker te stellen dat er sprake is van een rechtsgeldig pandrecht.
4.4 Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld worden de navolgende gebeurtenissen betrokken in de overwegingen:
a. 15 april tot 16 juni 2004: HTM (oud) factureerde NACAP voor een bedrag van € 111.724,58. Ingevolge artikel 6:119a BW is NACAP wettelijke rente verschuldigd vanaf 30 dagen na de relevante factuurdata.
b. 22 juni 2004: door registratie van de pandlijst d.d. 18 juni 2004 ontstaat een (naar niet langer in geschil is) rechtsgeldig (toen nog stil) pandrecht op de vordering van HTM (oud) op NACAP. De vestiging van dit pandrecht brengt geen wijziging in de verschuldigdheid van de rente (NACAP stelt dit ook niet).
c. 23 juni 2004: HTM (oud) wordt failliet verklaard. Ook dit brengt geen wijziging met zich mee in de verschuldigdheid van rente.
d. 20 augustus 2004: de curator van HTM (oud) bevestigt aan [persoon 1] dat de verpande debiteuren kunnen betalen aan de Rabobank. Nu gesteld noch gebleken is dat de brief van de curator d.d. 20 augustus 2004 aan NACAP is doorgezonden, heeft deze brief geen invloed op de toerekenbaarheid in de vertraging van de betaling door NACAP.
e. 4 januari 2005: de Rabobank doet mededeling van het pandrecht en geeft aan dat alleen bevrijdend kan worden betaald op bankrekening nummer 37.48.47.088 ten name van gefailleerde bij de Rabobank. De rechtbank is van oordeel dat de mededeling op zich niet afdoet aan de verschuldigdheid van lopende rente, tenzij de debiteur binnen bekwame tijd vraagt om bewijs van de rechtsgeldigheid van de verpanding van de vordering. Nu NACAP dat niet heeft gedaan, kan de vertraging in de betaling ook na 4 januari 2005 aan NACAP worden toegerekend, zodat de – reeds lopende – rente na 4 januari 2005 doorliep.
f. Sommaties 23 februari 2005, [persoon 1] heeft NACAP gesommeerd in brieven, ondertekend door hem
24 maart 2005 en namens “Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V.”, tot betaling
13 september 2005: van de openstaande facturen ad € 111.724,58. Bij de sommaties is steeds de brief van de Rabobank d.d. 4 januari 2005 meegezonden. Nu (1) de Rabobank in haar brief d.d. 4 januari 2005 had aangekondigd dat [persoon 1] de incasso zou verzorgen en (2) uit het bijsluiten van de brief van de Rabobank blijkt dat de sommaties beoogden te bewerkstelligen dat er werd betaald op de door de Rabobank opgegeven rekening – in de sommatiebrieven wordt niet gevraagd om betaling op een andere rekening – is de rechtbank van oordeel dat deze sommaties niet afdoen aan de toerekenbaarheid van de vertraging van de betaling. Op grond van deze sommaties ontstond er geen situatie waarin het voor NACAP onduidelijk was aan wie zij moest betalen.
g. 8 april 2005: NACAP vraagt om uitleg: hoe verhoudt de bevoegdheid van de Rabobank tot inning zich met de tegenvordering van NACAP van € 31.348,99? Daargelaten dat de vordering van HTM (oud) de gestelde vordering van NACAP overtreft met een bedrag van € 80.375,59 en ten aanzien van het verschil de rente in ieder geval doorloopt, is de rechtbank is van oordeel dat deze brief niet afdoet aan de op 8 april 2005 lopende rente, nu – zoals hieronder zal blijken – het beroep op verrekening niet slaagt.
h. 17 november 2005: Graydon sommeert NACAP namens “Hollandse Telecommunicatie Maatschappij B.V.”. Gelet op hetgeen hiervoor onder e en f is overwogen doet dit niet af aan de verschuldigdheid van rente. NACAP stelt bovendien niet dat zij de Rabobank heeft gevraagd om opheldering, hetgeen – als NACAP al twijfel had – gelet op de eerdere correspondentie voor de hand had gelegen.
i. 18 november 2005: De raadsman van NACAP geeft aan dat er niet wordt betaald, enerzijds omdat onduidelijk is wat HTM (nieuw) er mee te maken heeft, anderzijds omdat NACAP zich op een tegenvordering beroept. Dit doet om de redenen als uiteengezet onder f. en g. niet af aan de toerekenbaarheid van de vertraging in de betaling.
j. 23 december 2005: Graydon bevestigt dat HTM (nieuw) incasseert namens de Rabobank.
k. 29 december 2005: de raadsman van NACAP bericht dat de brief van Graydon geen aanleiding geeft tot een ander standpunt.
l. 15 november 2006: de huidige raadsman van de Rabobank reageert op voornoemde brief van 29 december 2005. In deze brief gaf hij aan dat [persoon 1] door de Rabobank was gemachtigd de vordering te incasseren.
4.5 Naar NACAP onbetwist stelt, is er na de brief van 15 november 2006 tussen de betrokken raadslieden langdurig gecorrespondeerd. Het is niet in geschil dat NACAP op enig moment heeft gevraagd om bewijsstukken aangaande de rechtsgeldigheid van de verpanding. De Rabobank stelt dat NACAP dit verzoek heeft gedaan op 12 maart 2007. NACAP stelt dat zij al veel eerder heeft gevraagd om de stukken, maar geeft niet aan wanneer zij dit verzoek heeft gedaan, zodat als onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat NACAP op 12 maart 2007 voor het eerst heeft gevraagd om bewijs aangaande de rechtsgeldigheid van de verpanding.
Naar NACAP onbetwist stelt, heeft de Rabobank bij brief d.d. 27 september 2007 aangegeven dat zij niet alle stukken wenste toe te zenden. De Rabobank heeft wel aangeboden om de niet-toegezonden stukken – waaronder onder meer de pandlijst waarop de vordering van HTM (oud) op NACAP stond vermeld – tijdens een bespreking in te laten zien, naar de rechtbank – bij gebrek aan andersluidende stellingen van partijen – aanneemt eveneens in de brief van 27 september 2007. Het is niet in geschil dat NACAP van de mogelijkheid tot inzage geen gebruik heeft gemaakt. NACAP heeft niet aangegeven waarom zij dat niet heeft gedaan.
Dit betekent dat vanaf 27 september 2007 de vertraging in de betaling – zo niet geheel, dan toch in overwegende mate – is te wijten aan NACAP. Daarbij is meegewogen dat de Rabobank weliswaar inschikkelijk had kunnen zijn en de stukken had kunnen toezenden, maar daar staat tegenover dat NACAP pas 2 jaar na faillissementsdatum om deze stukken heeft gevraagd. Nu Nacap eerst op andere gronden betaling had geweigerd, roept dit het beeld op dat het NACAP alleen om uitstel van betaling te doen was, zodat de Rabobank ook niet inschikkelijker had hoeven te zijn.
4.6 Het betoog van NACAP dat de Rabobank haar recht op betaling van rente heeft verspeeld door te lang te wachten, slaagt niet, nu NACAP er mee bekend was dat de betreffende facturen open stonden en dat de Rabobank aanspraak maakte op betaling.
4.7 De slotsom van het voorgaande is dat de vertraging in de betaling van € 111.724,58 aan NACAP toerekenbaar was gedurende de periode vanaf 30 dagen na factuurdatum tot 11 maart 2007 en gedurende de periode vanaf 27 september 2007. Voor de periode van 12 maart 2007 tot 27 september 2007 is de vertraging in de betaling niet aan haar toe te rekenen en is zij geen rente verschuldigd.
4.8 Over de tegenvordering van NACAP wordt als volgt overwogen. NACAP stelt dat zij een vordering heeft op HTM (oud) van € 31.348,99 wegens geleverd materiaal. Het is niet in geschil dat als NACAP een dergelijke vordering heeft, zij gerechtigd is om dit te verrekenen met de openstaande facturen.
4.9 Voor de onderbouwing van haar vordering verwijst NACAP bij conclusie van antwoord naar de brief van [persoon 1] d.d. 6 december 2005, waarin [persoon 1] aangeeft:
“In de tijd dat wij voor Nacap werkzaamheden hebben verricht, kregen wij materiaal toegeleverd door Nacap. Dit gebeurde meestal zonder begeleidende schrijven en/of pakbon. Daarom kan de firma NACAP nooit aantonen dat wij [deze] materialen gehad hebben en in welke aantallen.”
4.10 Nadat de Rabobank bij conclusie van repliek gemotiveerd heeft betwist dat NACAP een vordering heeft van € 31.348,99, heeft NACAP bij conclusie van dupliek haar stelling herhaald dat uit voornoemd citaat blijkt dat [persoon 1] erkent dat er grote hoeveelheden materiaal zijn geleverd. Dit betoog slaagt niet. [persoon 1] geeft in zijn brieven d.d. 13 april 2005 en 6 december 2005 aan dat er materialen door NACAP aan HTM (oud) zijn geleverd, die deels zijn verwerkt in projecten van NACAP en deels nog beschikbaar waren en opgehaald konden worden. Deze brieven sluiten aan bij het – onbetwiste – verweer van de Rabobank dat HTM (oud) de kabels en andere door NACAP geleverde zaken niet kocht, maar opsloeg ten behoeve van door HTM (oud) voor NACAP uit te voeren werkzaamheden. De Rabobank stelt voorts dat de geleverde materialen ofwel zijn gebruikt voor NACAP projecten ofwel nog beschikbaar waren en opgehaald konden worden. De Rabobank stelt tenslotte – onbetwist – dat NACAP geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de resterende materialen op te halen. Tegen deze achtergrond had het op de weg van NACAP gelegen haar vordering nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Dit betekent dat haar beroep op verrekening als onvoldoende feitelijk en concreet onderbouwd, niet slaagt.
4.11 Het verzoek van NACAP om de Rabobank op grond van artikel 22 en 162 Rv te gelasten tot overlegging van stukken wordt gepasseerd, nu iedere onderbouwing van haar gestelde vordering ontbreekt. Bovendien valt het belang van NACAP bij inzage in de stukken niet in te zien, omdat zonder een toelichting, die ontbreekt, aangenomen moet worden dat NACAP uit haar eigen (project)administratie kan opmaken welke werkzaamheden HTM (oud) heeft verricht voor NACAP en dus ook hoeveel kabels er (bij benadering) gebruikt zouden zijn.
4.12 Gelet op het voorgaande zal de vordering van Rabobank worden toegewezen op de wijze zoals hierna omschreven.
4.13 Nu NACAP eerst na het uitbrengen van de dagvaarding (het grootste deel van) de vordering van de Rabobank heeft voldaan en aldus het instellen van de onderhavige procedure nodig heeft gemaakt, dient zij te worden aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van dit geding en zal voor de vaststelling van het salaris van de procureur uitgegaan worden van de in eerste instantie gevorderde hoofdsom van € 111,724,58.
4.14 Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wordt als volgt overwogen. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, blijkt dat de incassowerkzaamheden van de Rabobank (beduidend) meer omvatten dan deze werkzaamheden. Nu de hoogte van het gevorderde bedrag als zodanig niet is betwist en niet hoger is dan de bedragen die op grond van het rapport Voorwerk II in het algemeen als redelijk worden aangemerkt, zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.
4.15 De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal, als onbetwist, worden toegewezen.
a. veroordeelt Nacap om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Rabobank te betalen:
- het bedrag van € 31.348,99 (zegge: eenendertigduizend driehonderd achtenveertig euro en negenennegentig eurocent);
- de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW over € 111.724,58 vanaf 30 dagen na factuurdatum tot en met 11 maart 2007;
- de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW over € 111.724,58 vanaf 27 september 2007 tot en met 3 januari 2008;
- de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW over € 31.348,99 vanaf 4 januari 2008 tot aan de dag der voldoening;
- het bedrag van € 2.842,00 (zegge: tweeduizend achthonderd tweeënveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW over dit bedrag vanaf 29 augustus 2007, tot aan de dag der voldoening;
b. veroordeelt Nacap in de proceskosten, die van de beslagen daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabobank bepaald op € 2.422,-- aan vast recht, op € 781,55 aan overige verschotten en op € 4.263,-- aan salaris voor de procureur;
c. verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
d. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn.
Uitgesproken in het openbaar.
1876/1917