ECLI:NL:RBROT:2008:BG8780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/663072-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Puite
  • mr. Derkx
  • mr. Schols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar letsel door vrachtwagenbestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenbestuurder, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 18 augustus 2005 te Krimpen aan den IJssel. Bij dit ongeval kwam een fietsster met haar kind achterop onder de vrachtwagen terecht, waarbij het kind om het leven kwam en de fietsster zwaar gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fietsster op de fietsstrook reed en dat de vrachtwagen op de rijbaan met voldoende afstand en met een lagere snelheid passeerde. Na een uitgebreid technisch onderzoek en reconstructie kon niet worden vastgesteld dat de vrachtwagenbestuurder een verkeersovertreding had begaan. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, en dat er geen sprake was van meerdere verkeersfouten of een ernstige verkeersfout onder bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het ten laste gelegde feit en sprak hem integraal vrij. De uitspraak benadrukt dat enkel de gevolgen van een ongeval niet mogen leiden tot de conclusie dat de bestuurder schuld heeft aan het ongeval, en dat de extra zorgplicht van een beroepschauffeur niet betekent dat hij altijd aan de hoogste eisen moet voldoen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenwoordigheid van de griffier en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/663072-08
Datum uitspraak: 23 december 2008
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op 30 mei 1982 te Nijkerk,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [ ],
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2008.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdachte wordt verweten dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een fietsster zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en haar dochtertje werd gedood.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bijl heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het ten laste gelegde.
ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 18 augustus 2005 een ongeval heeft veroorzaakt. De zaak is voor het eerst behandeld ter terechtzitting van 9 december 2008. Dit tijdsverloop is verklaarbaar op grond van het volgende.
Nadat de officier van justitie op 16 mei 2006 de zaak tegen de verdachte had geseponeerd, hebben het slachtoffer en de nabestaande daartegen bij het Gerechtshof beklag ingediend op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
Het Gerechtshof heeft bij tussenbeslissing gelast dat er een reconstructie zal plaatsvinden. Op 27 juni 2007 is het ongeval daadwerkelijk gereconstrueerd. Bij beschikking van 23 mei 2008 heeft het Gerechtshof het beklag gegrond verklaard en de strafvervolging van verdachte terzake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gelast. Vervolgens heeft de officier van justitie de verdachte gedagvaard te verschijnen ter zitting van 9 december 2008. Gelet op deze gang van zaken acht de rechtbank is het tijdsverloop tussen het ongeval en de behandeling ter terechtzitting niet onredelijk lang. Het openbaar ministerie is ontvankelijk.
VASTSTELLING VAN DE FEITEN
Op grond van de in het dossier opgenomen verklaringen van getuigen, de resultaten van het technisch onderzoek door de technische en ongevallendienst van de politie, het onderzoek door Ongevallen Analyse Nederland, de resultaten van de reconstructie en het verhandelde ter terechtzitting, is het volgende vast komen te staan.
De verdachte heeft op 18 augustus 2005 een vrachtwagen met aanhanger bestuurd op de Vijverlaan te Krimpen aan den IJssel. De toegestane snelheid op die weg is 50 kilometer per uur. Terwijl de verdachte over de Vijverlaan reed, zag hij voor zich een fietsster rijden, met op de fiets een kinderzitje met daarin een kind. De fietsster reed op de voor haar bestemde fietsstrook in dezelfde richting als verdachte; zij reed zoveel mogelijk rechts op de fietsstrook. De verdachte heeft zijn snelheid verminderd tot ongeveer 12 kilometer per uur om, achter de fietsster blijvend, een bocht naar links door te rijden. Bij het doorrijden van die bocht heeft de verdachte de vrachtwagen een klein stukje op de fietsstrook gestuurd om de bocht veilig te kunnen nemen. Na het doorrijden van de bocht is verdachte gaan accelereren. Hij heeft de snelheid van de door hem bestuurde vrachtwagencombinatie verhoogd tot ongeveer 23 à 28 kilometer per uur. Terwijl hij dat deed heeft hij de vrachtwagen weer het voor hem bestemde gedeelte van de rijbaan opgestuurd.
Verdachte is vervolgens, ongeveer ter hoogte van een links van hem in de rijbaan gelegen vluchtheuvel, de fietsster gaan passeren. De vrachtwagen bevond zich toen niet meer op de fietsstrook of de witte lijnen die de fietsstrook markeren. Toen verdachte de inhaalmanoeuvre is aangevangen heeft hij nog in de rechter buitenspiegels van de vrachtwagen gekeken en daarin waargenomen dat de fietsster nog steeds rechts op de voor haar bestemde fietsstrook reed.
Zeer kort daarna nam verdachte waar dat hij over iets heen reed. Hij heeft de vrachtwagencombinatie tot stilstand gebracht en is gaan kijken wat er aan de hand was. Verdachte zag toen dat de fietsster met haar fiets was gevallen en dat zij en het kind dat achterop de fiets zat, kennelijk onder aanhangwagen waren gekomen. Uit het technisch onderzoek ter plaatse volgt – kort gezegd – dat zij onder de achterste wielen van de vrachtwagen terecht moeten zijn gekomen. Bij het ongeval heeft de fietsster zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het kind, de dochter van de fietsster, heeft bij dit ongeval het leven gelaten. Zij is ter plekke aan de verwondingen overleden.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
De vraag die beantwoord moet worden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
– kort gezegd – het door zijn schuld veroorzaken van dit ongeval, waardoor de voor de slachtoffers vreselijke en voor het kind fatale letsels zijn ontstaan.
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden aangetoond dat verdachte als verkeersdeelnemer tenminste aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam of met een aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid heeft gereden. Voorts dient sprake te zijn van meerdere verkeersfouten of van één meer dan ernstige verkeersfout onder bijzondere omstandigheden.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de feiten is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich heeft gehouden aan de geldende maximumsnelheid. Niet is komen vast te staan dat hij meerdere verkeersfouten heeft gemaakt. Evenmin blijkt van een meer dan ernstige verkeersfout onder bijzondere omstandigheden.
Uit het onderzoek, noch uit verklaringen van getuigen kan worden afgeleid dat verdachte kort voor of tijdens het inhalen van de slachtoffers op hun fiets aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend is geweest. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat enkel uit de gevolgen van een ongeval niet mag worden afgeleid dat het ongeval te wijten is aan het verkeersgedrag van de verdachte.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte voldoet aan de criteria die voor veroordeling ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 worden gesteld.
De overweging van het Gerechtshof in zijn beschikking dat er gelet op de specifieke omstandigheden, in het bijzonder de verhouding tussen een bijzondere verkeerdeelneemster (fietsster met kind achterop en aan beide kanten tassen) en de verdachte, een beroepschauffeur, meer dan gewone voorzichtigheid was vereist, maakt het vorenstaande, gelet op de vaststelling van de feiten, niet anders.
Voorop wordt gesteld dat van iemand die handelt in de uitoefening van een beroep meer wordt gevergd dan van de verkeersdeelnemer in het algemeen. Dat betekent echter niet dat reeds van culpa kan worden gesproken wanneer een beroepsbeoefenaar niet voldoet aan de eisen waaraan alleen de meest uitmuntende beroepsbeoefenaar kan voldoen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er wel sprake is van de zogenaamde Garantenstellung, maar dat die in dit geval en onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet verder gaat dan hetgeen in het algemeen van een beoefenaar van een bepaald beroep kan worden geëist. De extra zorgplicht die de verdachte als beroepschauffeur in acht moest nemen, is dan ook niet verwaarloosd.
Uit het vorenstaande volgt dat bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet niet kan volgen.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is het volgende van belang. Om te komen tot bewezenverklaring van – kort gezegd – het veroorzaken van gevaar voor het overige verkeer moet worden vastgesteld dat er sprake is van een overtreding van een verkeersregel en dat het daardoor veroorzaakte gevaar concreet en voorzienbaar was voor de verdachte.
Zoals hiervoor is vermeld kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van een door de verdachte begane verkeersovertreding. Voorts kan niet worden gesteld dat verdachte onvoorzichtig is geweest. Bij het begin van het voorbij rijden van de fietsster en haar dochter heeft verdachte zich ervan vergewist dat er plaats was om hen voorbij te rijden. Verder heeft hij direct na het begin van die passeerbeweging nog in de rechter spiegels van de vrachtwagen gekeken en in die spiegels de fietsster waargenomen. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte door zijn toedoen concreet gevaar heeft veroorzaakt en dat dit gevaar voor hem voorzienbaar was.
Het vorenstaande kan niet leiden tot de conclusie dat verdachte de subsidair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft begaan.
Nu zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen kunnen worden verklaard, dient de verdachte van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten slotte het volgende. De stelling dat het ongeval niet had plaatsvonden, indien de verdachte niet of op een later moment de fietsster voorbij was gereden, is waarschijnlijk juist. Dat het ongeval heeft plaatsgevonden terwijl verdachte anders had kunnen handelen betekent echter niet dat hem daarom ook de schuld van het ongeval treft, hoe ernstig de gevolgen daarvan ook zijn geweest.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Puite, voorzitter,
en mrs. Derkx en Schols, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Mathoera, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2008.
Bijlage bij vonnis van 23 december 2008:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 augustus 2005 te Krimpen aan den IJssel als bestuurder
van een motorrijtuig (trekker met oplegger) daarmee zeer althans aanmerkelijk
onoplettend, en/of onvoorzichtig, en/of onachtzaam, en/of met grove althans
aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft
gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Vijverlaan;
welke onoplettendheid, en/of onvoorzichtigheid, en/of onachtzaamheid, en/of
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid hierin heeft/hebben
bestaan dat hij (verdachte) toen daar,
terwijl,
-in voornoemde weg, kort na een bocht naar links (gezien zijn -verdachtes-
rijrichting), een vluchtheuvel in het midden van de weg was gelegen, en/of
-aan de rechterzijde van de weg middels onderbroken strepen een
fietsersstrook was gelegen, en/of
-de bestuurder van een fiets, met daarop nog één persoon als opzittende
gezeten, op die fietsersstrook, (aanvankelijk) vóór hem (verdachte) op dezelfde
weg en in dezelfde richting als hij (verdachte) reed, en/of
-het deel van de rijbaan ter hoogte van de vluchtheuvel een totale breedte had
van (ongeveer) 4,23 meter, en/of
-de fietsstrook (inclusief stippellijn) een breedte had van (ongeveer) 1,38
meter, en/of
-het door hem (verdachte) bestuurde voertuig een breedte had van (ongeveer)
2,50 meter, en/of
rijdend met een snelheid van tussen de 15 en 28 km/uur na(bij) en/of ter
hoogte van voornoemde vluchtheuvel die op de fietsersstrook rijdende fietser
is gaan inhalen/passeren,
waarbij
- hij (verdachte) geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met (de
veiligheid van) voornoemde fietser, gezien (de combinatie van) de breedte van
de weg ter plaatse, en/of de breedte van zijn voertuig, en/of de door hem
gereden snelheid, en/of de bijzondere (meer kwetsbare) positie van voornoemde
fietser in het verkeer (kind achterop, fietstassen), en/of het verschil in
grootte tussen beide voertuigen, en/of een voor hem (verdachte) zichtbare op
de fietsstrook gelegen strook zand,
en/of
- hij (verdachte) voornoemde fietser bij het inhalen/passeren onvoldoende
(bewegings)ruimte heeft geboden,
en/of
-het door hem (verdachte) bestuurde voertuig toen daar in aanraking is gekomen
met die fietser en/of die fiets,
en/of
-die fietser (door die aanraking dan wel door het op korte afstand passeren
van een vrachtautocombinatie) in onbalans is geraakt;
waardoor/waarna die fietser ten val is gekomen en/of die opzittende door het
door hem (verdachte) bestuurde voertuig zijn overreden;
aldus heeft hij (verdachte) zich als verkeersdeelnemer zodanig gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden;
door dat ongeval werd de opzittende van de fiets, genaamd A. van Loon, gedood
althans zwaar lichamelijk letsel toegebracht en de bestuurder van die fiets,
genaamd M. Gonlag, zwaar lichamelijk letsel toegebracht althans zodanig
lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 jo. artt. 175 en 179 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 augustus 2005 te Krimpen aan den IJssel als bestuurder
van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee heeft gereden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Vijverlaan, en zich toen zodanig heeft
gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt
en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij (verdachte) toen daar,
terwijl,
-in voornoemde weg, kort na een bocht naar links (gezien zijn -verdachtes-
rijrichting), een vluchtheuvel in het midden van de weg was gelegen, en/of
-aan de rechterzijde van de weg middels onderbroken strepen een
fietsersstrook was gelegen, en/of
-de bestuurder van een fiets, met daarop nog één persoon als opzittende
gezeten, op die fietsersstrook, (aanvankelijk) vóór hem (verdachte) op dezelfde
weg en in dezelfde richting als hij (verdachte) reed, en/of
-het deel van de rijbaan ter hoogte van de vluchtheuvel een totale breedte had
van (ongeveer) 4,23 meter, en/of
-de fietsstrook (inclusief stippellijn) een breedte had van (ongeveer) 1,38
meter, en/of
-het door hem (verdachte) bestuurde voertuig een breedte had van (ongeveer)
2,50 meter, en/of
rijdend met een snelheid van tussen de 15 en 28 km/uur na(bij) en/of ter
hoogte van voornoemde vluchtheuvel die op de fietsersstrook rijdende fietser
is gaan inhalen/passeren,
waarbij
- hij (verdachte) geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met (de
veiligheid van) voornoemde fietser, gezien (de combinatie van) de breedte van
de weg ter plaatse, en/of de breedte van zijn voertuig, en/of de door hem
gereden snelheid, en/of de bijzondere (meer kwetsbare) positie van voornoemde
fietser in het verkeer (kind achterop, fietstassen), en/of het verschil in
grootte tussen beide voertuigen, en/of een voor hem (verdachte) zichtbare op
de fietsstrook gelegen strook zand,
en/of
- hij (verdachte) voornoemde fietser bij het inhalen/passeren onvoldoende
(bewegings)ruimte heeft geboden,
en/of
-het door hem (verdachte) bestuurde voertuig toen daar in aanraking is gekomen
met die fietser en/of die fiets,
en/of
-die fietser (door die aanraking dan wel door het op korte afstand passeren
van een vrachtautocombinatie) in onbalans is geraakt;
waardoor/waarna die fietser ten val is gekomen en/of die fiets(er) en/of die
opzittende door het door hem (verdachte) bestuurde voertuig zijn overreden;
(artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 jo. artikelen 177 en 179 Wegenverkeerswet
1994)