ECLI:NL:RBROT:2008:BG6915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/691421-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Mul
  • A. van de Ven
  • J. van den Enden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit Opiumwetdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2008 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering was ingesteld door de officier van justitie en betrof een veroordeelde die betrokken was bij Opiumwetdelicten. Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 703.401,12, en de rechtbank oordeelde dat dit bedrag ontnomen moest worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten een onverklaarbaar vermogen had opgebouwd, dat niet kon worden verklaard door legale inkomsten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een uitgebreide kasopstelling, waarbij zowel legale als illegale inkomsten en uitgaven zijn meegenomen. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat de lengte van het proces aanvaardbaar was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de zaak zonder reden was vertraagd. De vordering tot ontneming werd toegewezen, en de veroordeelde werd verplicht tot betaling aan de staat van het vastgestelde bedrag. De uitspraak is gedaan na een schriftelijke conclusiewisseling en een terechtzitting op 26 september 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Datum uitspraak: 28 november 2008
Parketnummer: 10/691421-05 (ontneming)
Tegenspraak
Vonnis
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justi¬tie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
raadsman mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse.
Onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzit¬ting van
26 september 2008.
De behandeling op de terechtzitting van de vordering is voorafgegaan door een schriftelijke conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde.
Voorafgaande veroordeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 29 juni 2006 is de veroordeelde onder meer veroordeeld wegens het na te noemen strafbare feit.
Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Vordering
De vordering van de officier van justitie, mrs. Lodder en Baars, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan veroor¬deelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbe¬drag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 703.401,12.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Straf¬recht.
Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van:
a. de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroor¬deeld;
b. andere feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd,
waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn
begaan.
Strafrechtelijk financieel onderzoek
Tegen de veroordeelde is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld ter zake van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde blijkens het hiervoor genoemde vonnis is veroordeeld. Het strafrechtelijk financieel onderzoek is onherroepelijk gesloten.
Verweren
Namens de veroordeelde is aangevoerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is overschreden, en dat hiermede bij eventuele oplegging van een maatregel rekening gehouden zal dienen te worden.
Dit verweer faalt.
Op 22 september 2005 is door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. Op 5 oktober 2005 is de veroordeelde hiervan in kennis gesteld. Op 4 april 2008 is het strafrechtelijk financieel onderzoek gesloten en is een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde betekend en is de vordering bij de rechtbank ingediend.
Ingevolge artikel 511b, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering dient een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig te worden gemaakt.
De vordering is binnen deze termijn ingesteld. De berechting op de vordering heeft weliswaar een kleine drie jaren op zich laten wachten, doch een deugdelijke verklaring daarvoor is te vinden de omstandigheid dat hier sprake is van een redelijk groot financieel onderzoek waarin diverse complexe financiële constructies werden aangetroffen. De door de veroordeelde aangenomen houding tijdens het onderzoek is mede debet aan voormeld tijdsverloop. Gesteld noch gebleken is van aanwijzingen dat de zaak zonder reden bij het openbaar ministerie of de rechtbank is blijven liggen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de lengte van het proces aanvaardbaar is. Gelet hierop is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM.
Strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd
Blijkens voormeld vonnis van 29 juni 2006 is de veroordeelde onder andere veroordeeld ter zake van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, in de periode 1 januari 2003 tot en met 5 september 2005;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod op 5 september 2005;
medeplegen van witwassen, in de periode van 21 oktober 2004 tot 5 september 2005;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, in de Opiumwet gegeven verbod, in de periode van 1 september 2005 tot en met 6 september 2005;
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, in de maand december 1999 en in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 31 december 2004.
De betrokkenheid van de veroordeelde bij deze feiten staat hiermee vast. In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat bovenstaand feiten door de veroordeelde zijn begaan.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gebleken is dat de ver¬oordeelde door middel van de hiervoor vermel¬de strafbare feiten wederrech¬telijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrech¬telijk heeft verkregen wordt geschat op
€ 703.401,12.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
Berekening
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek Topje en het strafrechtelijk financieel onderzoek is gebleken dat de veroordeelde door de gepleegde misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uit dat onderzoek is voorts gebleken dat de veroordeelde over een onverklaarbaar vermogen beschikte, waarvoor de veroordeelde zelf geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd. Dit vermogen wordt dan ook als wederrechtelijk verkregen voordeel beschouwd. De financieel rapporteur heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de methode van een uitgebreide kasopstelling. Dit brengt met zich mee dat het door de verdediging gevoerde verweer dat de berekening uitsluitend kan worden gebaseerd op de door de rechtbank in haar vonnis van 29 juni 2006 bewezen verklaarde periode geen doel treft. De raadsman heeft dit verweer gestoeld op het arrest van het Europese Hof in de zaak Geerings. Deze beslissing ziet echter op berekeningen op transactie basis en dat is in dezen niet aan de orde.
Door de verdediging is geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat de door financieel rapporteur gehanteerde methode onbetrouwbaar is, omdat het door de veroordeelde vóór 1 januari 1999 opgebouwde vermogen ten onrechte buiten beschouwing is gelaten en voorts omdat geen rekening is gehouden met reeds ontnomen wederrechtelijk verkregen voordeel uit hoofde van de onderhavige zaken waarin aan een ander dan de veroordeelde een maatregel is opgelegd. Evenmin is in de onderhavige berekening rekening gehouden met de omstandigheid dat de veroordeelde tezamen en in vereniging met anderen de strafbare feiten heeft gepleegd en het voordeel aldus gedeeld zal moeten worden.
Geen van voormelde stellingen treft doel.
De financiële rapportage die een zeer uitgebreid overzicht geeft van de vermogenspositie van de veroordeelde en de financiële bewegingen daarin leidt tot de conclusie dat de financieel rechercheurs voldoende inspanningen hebben verricht om een met werkelijkheid
overeen komend beginsaldo vast te stellen. Ingeval van een onjuiste uitgangspositie had het op de weg van de veroordeelde gelegen daaromtrent helderheid te verschaffen.
Hij is daartoe ook in de gelegenheid gesteld, maar hij heeft die mogelijkheid onbenut gelaten. Aldus heeft de berekening plaatsgevonden aan de hand van de alstoen voorhanden zijnde informatie. Daargelaten wat er zij van de juistheid van beide andere verweren laat dat onverlet dat de door het openbaar ministerie gepresenteerde berekening juist is. De gehanteerde berekening toont de hoogte van het (onverklaarbare) vermogen van de veroordeelde en dat ziet op ruim. € 700.000,00.
Naar aanleiding van de aan de veroordeelde gerelateerde financiële gegevens in de onderzoeksperiode is de navolgende uitgebreide kasopstelling tot stand gekomen.
Tijdens het onderzoek is de financieel rapporteur gebleken dat de veroordeelde een duurzame relatie heeft met [voor- en achternaam], zijn partner. Uit de financiële bescheiden volgt dat zij een economische eenheid vormen, zodat ook haar financiën in de berekening worden betrokken.
1.beginsaldo
Uit aangetroffen bescheiden is gebleken dat door de veroordeelde en zijn partner bij diverse na te melden banken een rekening werd aangehouden. Op 1 januari 1999 luidden de respectieve saldi op die rekeningen als volgt:
- ABN-AMRO bank rekeningnummer 59.14.11. 62: geen
- Postbank rekeningnummer 1262606: geen
- Postbank rekeningnummer 6019217 : € 2.21,41
- ABN-AMRO bank rekeningnummer 62.90.38.902: geen
- ABN-AMRO bank rekeningnummer 62.90.39.380: geen
- Postbank rekeningnummer 7199715: € 3,98
- in contanten onbekend : geen
Begin saldo € 2.125,39
INKOMSTEN
2. legale inkomsten
a.
Uit de gegevens verkregen van de FIOD/Belastingdienst en uit die zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking van het pand Varen 1 te Poortugaal blijkt dat de legale inkomsten van de veroordeelde over de onderzoeksperiode bedroegen € 16.497,27.
b.
De partner van de veroordeelde gaf in 2004 en in 2005 paardrijlessen. Zij heeft daaruit inkomen genoten. De twee door haar op dit punt afgelegde verklaringen wijken enigszins af.
De financieel rapporteur heeft deze inkomsten vastgesteld op het gemiddelde van hetgeen daarover door haar is verklaard en stelt dat deze bedroegen € 22.287,50 .
c.
Op de door de veroordeelde bij ANB-AMRO bank aangehouden rekening onder nummer 59.14.11.962 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 367.486,01 bijgeschreven.
Blijkens het daarvan in exel opgestelde overzicht is dit bedrag als volgt opgebouwd:
- € 20,61 bankkosten
- € 13.520,89 belastingen
- € 118.811,00 contant
- € 14,63 credit card
- € 39.840,00 eigen rekening
- € 140,71 huurauto
- € 948,73 leningen
- € 197,26 overige
- € 79.873,33 salaris
- € 431,09 telecom
- € 3,00 vervoer
- € 74,40 verzekering
- € 113.610,36 woning
€ 367.486,01 totaal
Van voormeld bedrag wordt uiteindelijk de somma van € 7.162,12 als legale inkomsten
aangemerkt. Zulks omdat de bron van herkomst en de feitelijke bestemming daarvan niet is komen vast te staan worden na te melden bedragen niet aangemerkt als legale inkomsten:
- € 118.811,00 en
- € 39.840,00.
De inkomsten aan salaris ad € 79.873,33 worden niet aangemerkt als legale inkomsten, omdat daaraan een fictief dienstverband is gelieerd. In het voetspoor hiervan wordt ook het bedrag ad € 13.520,89 aan teruggave belastingen niet opgenomen als legaal inkomen.
Het ontvangen bedrag ad € 106.448,24, zijnde de opbrengst van de verkoop van de woning aan de Varen 1 te Poortugaal, wordt niet als legale inkomsten aangemerkt, omdat de werkgeversverklaring en de salarisstroken die zijn overgelegd ter verkrijging van de hypothecaire lening voor de aankoop van dat pand vals dan wel vervalst waren.
d.
Op de bij de Postbank aangehouden rekening nummer 1262606 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 9,95 bijgeschreven.
e.
Op de bij de Postbank aangehouden rekening nummer 6019217 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 5.690,27 bijgeschreven.
f.
Op de bij de Postbank aangehouden rekening nummer 7199715 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 37.079,74 bijgeschreven.
g.
Op de bij de ABN-AMRO bank aangehouden rekening nummer 62.90.39.380 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 1.206,14 bijgeschreven.
h.
Op de bij de ABN-AMRO bank aangehouden rekening nummer 62.90.38.902 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 5.888,89 bijgeschreven
i.
Uit hoofde van een bij de Aegon Levensverzekering N.V. afgesloten hypotheek ontvangen bedrag van € 162.580,83 met betrekking tot de aankoop van het pand gelegen aan het Varen 1 te Poortugaal.
j.
Uit hoofde van een bij de Postbank afgesloten hypotheek ontvangen bedrag van € 590.000,00 met betrekking tot de aankoop van het pand gelegen aan de Krommeweg 16 te Ridderkerk.
k.
Uit hoofde van een lening ontvangen bedrag ad € 28.040,00 van R.C. Turney.
Uit hoofde van een schenking ontvangen bedrag ad € 5.000,00 van C.A. Turney.
Uit hoofde van een lening ontvangen bedrag ad € 5.800,00 van L.I.M. Turney .
Totaal legale inkomsten:
2a. € 16.496,27
2b. € 22.287,50
2c. € 7.162,12
2d. € 9,95
2e. € 5.690,27
2f. € 37.079,74
2g. € 1.206,14
2h. € 5.888,89
2i. € 162.580,83
2j. € 590.000,00
2k. € 38.840,00
€ 887.241,71
3. eindsaldi
Uit aangetroffen bescheiden is gebleken dat op de door de veroordeelde en zijn partner bij diverse na te melden banken aangehouden rekeningen op 5 september 2005 na volgende .saldobedragen stonden:
- ABN-AMRO bank rekeningnummer 59.14.11.962: € 7.388,03
- Postbank rekeningnummer 1262606: € 8,64
- Postbank rekeningnummer 6019217: geen
- ABN-AMRO bank rekeningnummer 62.90.38.902: € 384,93
- ABN-AMRO bank rekeningnummer 62.90.39.380: € 160,14
- Postbank rekeningnummer 7199715: € 7,70
- in contanten: € 56.615,00
totaal € 64.564,44
UITGAVEN
4. contant
Uit aangetroffen bescheiden is gebleken dat door de veroordeelde en zijn partner in contanten is uitgegeven de somma van € 333.972,59.
5. per bank
a.
Op de door de veroordeelde bij ANB-AMRO bank aangehouden rekening onder nummer 59.14.11.962 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 360.097,98 afgeschreven.
Blijkens het daarvan in exel opgestelde overzicht is dit bedrag als volgt opgebouwd:
- € 1.325,00 bankkosten
- € 682,00 belastingen
- € 16.112,51 contant
- € 9.294,78 credit card
- € 1.757,68 dieren benodigdheden
- € 103.801,00 eigen rekening
- € 1.550,77 gas/water/licht
- € 1.243,29 huishoudelijk
- € 6.607,78 huurauto
- € 26.673,88 interieur
- € 13.256,88 kleding
- € 44.641,35 leningen
- € 1.551,99 levensmiddelen
- € 3.217,64 luxe
- € 25.818,27 overige
- € 16.850,04 reizen
-€ 566,95 sport
- € 5.389,88 telecom
- € 2.967,97 vervoer
- € 3.799,55 verzekeringen
- € 72.765.61 woning
- € 223,17 ziektekosten
€ 360.097,98 totaal
Van voormeld bedrag wordt uiteindelijk de somma van € 240.184,48 aan verklaarbare uitgaven aangemerkt.
Van de bedragen € 16.112,51 en € 103.801,00 is de bron van herkomst en de feitelijke bestemming niet is komen vast te staan worden en worden deze bedragen niet aangemerkt als legale uitgaven.
b.
Op de bij de Postbank aangehouden rekening onder nummer 1262606 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 19.949,19 afgeschreven.
c.
Op de bij de Postbank aangehouden rekening onder nummer 6019217 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 21.760,19 afgeschreven.
d.
Op de bij de Postbank aangehouden rekening onder nummer 7199715 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 30.989,76 afgeschreven.
e.
Op de bij de ANB-AMRO bank aangehouden rekening onder nummer 62.90.39.380 werd in de onderzochte periode geen verklaarbaar bedrag afgeschreven.
f.
Op de bij de ANB-AMRO bank aangehouden rekening onder nummer 62.90.38.902 werd in de onderzochte periode een bedrag van € 136.946,43 afgeschreven.
6. aankoop woning
Koopprijs inclusief kosten met betrekking tot het pand gelegen aan de Varen 1 te Poortugaal ad € 164.223,06.
7. aankoop woning
Koopprijs inclusief kosten met betrekking tot het pand gelegen aan de Krommeweg 16 te Ridderkerk ad € 501.400,00.
8. huishoudelijk uitgaven
Uit de analyses van de door de veroordeelde aangehouden bankrekeningen blijkt dat tijdens de onderzochte periode aan huishoudelijke zaken is uitgegeven een bedrag van € 8.807,80.
Volgens de door het NIBUD opgestelde kostenberekening voor normen van het levensonderhoud zouden de huishoudelijke kosten, inclusief inflatiecorrectie, van veroordeelde hebben bedragen de somma van € 32.859,20.
De uitgaven op dit onderdeel zullen worden verhoogd met €. 24.051,40.
9. money transfers
Uit de op 28 november 2005 door het MOT uitgeleverde gegevens blijkt dat door de veroordeelde en zijn partner tijdens de onderzochte periode de somma van € 25.086,00
aan verzonden money transfers is uitgegeven.
10. brandstof
Uit de analyses van de door de veroordeelde aangehouden bankrekeningen blijkt dat de veroordeelde gedurende de onderzoeksperiode de somma van € 2.552,54 heeft uitgegeven
bij tankstations. Op basis van de door de RDW verstrekte gegevens blijkt dat gedurende de onderzoeksperiode 7 auto’s bij de veroordeelde (en zijn partner) in gebruik waren.
Aan de hand van de gereden kilometers en het gemiddeld verbruik van de respectieve auto’s
moeten de uitgaven op dit onderdeel € 31.471.12 hoger zijn dan voormeld bedrag. Deze verhoging is verwerkt in de berekening.
Totaal uitgaven:
4. contant € 333.972,59
5a. bankrekening nummer 59.14.11.962 € 240.184,48
5b. bankrekeningnummer 1262606 € 19.949,19
5c. bankrekeningnummer 6019217 € 21.760,19
5d. bankrekeningnummer 7199715 € 30.989,76
5e. bankrekeningnummer 62.90.39.380 geen
5f. bankrekeningnummer 62.90.38.902 € 136.946.43
6. aankoop woning Poortugaal € 164.223,06
7. aankoop woning Ridderkerk € 501.400,00
8. huishoudelijke uitgaven € 24.051,40
9. money transfers € 25.086,00
10.brandstofkosten € 31.471,12
€ 1.530.034,21
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt:
Beginsaldo € 2.125,39
Legale ontvangsten € 887.241,71
€ 889.367,10
Eindsaldo € 64.564,44
Beschikbaar voor uitgaven € 824.802,66
Feitelijke uitgaven € 1.530.034,21
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 705.231,55
Vaststelling van het te betalen bedrag
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat terug te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 705.231,55
(zegge: zevenhonderdvijfduizendtweehonderdeenendertig euro en vijfenvijftig euro cent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 705.231,55
(zegge: zevenhonderdvijfduizendtweehonderdeenendertig euro en vijfenvijftig euro cent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Mul, voorzitter,
en mrs. Van de Ven en Van den Enden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Leijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 28 november 2008.