ECLI:NL:RBROT:2008:BG6915
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Mul
- A. van de Ven
- J. van den Enden
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit Opiumwetdelicten
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2008 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering was ingesteld door de officier van justitie en betrof een veroordeelde die betrokken was bij Opiumwetdelicten. Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 703.401,12, en de rechtbank oordeelde dat dit bedrag ontnomen moest worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten een onverklaarbaar vermogen had opgebouwd, dat niet kon worden verklaard door legale inkomsten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een uitgebreide kasopstelling, waarbij zowel legale als illegale inkomsten en uitgaven zijn meegenomen. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat de lengte van het proces aanvaardbaar was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de zaak zonder reden was vertraagd. De vordering tot ontneming werd toegewezen, en de veroordeelde werd verplicht tot betaling aan de staat van het vastgestelde bedrag. De uitspraak is gedaan na een schriftelijke conclusiewisseling en een terechtzitting op 26 september 2008.