Parketnummer: 10/821548-07
Datum uitspraak: 29 april 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1944 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres],
raadsman mr. E. Hunneveld, advocaat te Utrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat aan de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
primair
zodanig gedrag in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten dodelijk verkeersongeval heeft plaatsgevonden, en
subsidiair,
zodanig gedrag dat gevaar op de weg is veroorzaakt.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Oosterveld heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een werkstraf van tweehonderd veertig uur, te vervangen door honderd twintig dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met een proeftijd van twee jaar, en tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voor de duur van vier jaar.
De rechtbank dient te bezien of de verdachte in rechte een verwijt kan worden gemaakt van het verkeersongeval op 5 oktober 2007.
De verdachte is op de [ongevalslocatie] te Spijkenisse, ter plaatse een rechte weg bestaande uit één rijbaan, met zijn personenauto met een snelheid van 70 à 80 kilometer per uur plotseling op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen en is zonder te remmen frontaal gebotst op de daar rijdende tegenligger , de auto die [slachtoffer] bestuurde. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte de zorgvuldigheidsnorm die in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 besloten ligt, heeft overschreden. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde - waaruit volgt dat de verdachte geen schuld heeft aan het verkeersongeval.
De verdachte heeft direct na de botsing verklaard dat hij zich niet kan herinneren hoe de aanrijding is ontstaan en dat hij mogelijk een black-out heeft gehad. Nadien heeft hij dit ook verklaard. Gelet hierop en op de wijze waarop de botsing heeft plaatsgevonden, moet de rechtbank aannemen dat de verdachte op 5 oktober 2007 een black-out heeft gehad en dat hij hierdoor zijn auto niet onder controle had op het moment van de botsing.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de black-out voor rekening van de verdachte komt en hem kan worden verweten. In de tenlastelegging zijn drie omstandigheden genoemd die, indien bewezen, tot die conclusie zouden kunnen leiden. Dit betreft in de eerste plaats vermoeidheid en/of medicijngebruik, in de tweede plaats een eerdere black-out en in de derde plaats het rijgedrag van verdachte kort voor de onderhavige botsing.
Wat zijn vermoeidheid betreft, heeft de verdachte verklaard dat hij niet doodop was. Hij was die vrijdagmiddag wel vermoeid na een hele week werken. Niet kan worden geoordeeld dat het onzorgvuldig is om auto te gaan rijden als je moe bent aan het eind van de werkweek. Het gedurende een dag viereneenhalf uur autorijden valt nog binnen hetgeen in zijn algemeenheid als verantwoord wordt aangemerkt. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden om de black-out aan de verdachte toe te rekenen.
Reden hiervoor ziet de rechtbank evenmin in het medicijngebruik van de verdachte. De verdachte slikt sinds 24 april 2007 het medicijn Efexor, een antidepressivum dat het reactievermogen kan vertragen. Hij heeft dit op doktersrecept gekregen. Hij wist dat het medicijn de rijvaardigheid kon beïnvloeden. Ter terechtzitting heeft hij verklaard op doktersadvies in de eerste vijf weken waarin hij het medicijn gebruikte, geen auto te hebben bestuurd. Daarna is hij - conform datzelfde advies - in eerste instantie gaan rijden met zijn vrouw naast hem. Zij zou niets bijzonders hebben waargenomen. Nu voormelde handelwijze niet door andere bewijsmiddelen wordt tegengesproken en in overeenstemming is met hetgeen de forensisch arts Van Leeuwen heeft verklaard, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verdachte niet zorgvuldig is geweest bij het gebruik maken van zijn auto terwijl hij het medicijn Efexor slikte.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 17 juli 2003 ook een black-out heeft gehad en dat hij toen met zijn auto tegen een boom is aangereden. Onderzocht moet worden of de verdachte de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht door op 5 oktober 2007 vervolgenseen auto te gaan besturen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na de aanrijding op 17 juli 2003 met een ambulance naar een artsenpost is gebracht. Nadien is hij bij zijn huisarts geweest. Hij bleek toen een hoge bloeddruk te hebben. Hiervoor is hij niet behandeld want zijn bloeddruk is vanzelf omlaag gegaan. Zijn huisarts heeft dit destijds gecontroleerd. De verdachte ging ervan uit dat hij gezond was. Hij had geen aanleiding te vermoeden nog eens een black-out te krijgen achter het stuur. Ongeveer twee à drie weken na de aanrijding in 2003 is hij weer gaan autorijden. Hij heeft sindsdien veel gereden. Dat ging volgens de verdachte goed terwijl er geen aanwijzingen voor het tegendeel zijn.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat de verdachte geen nader onderzoek heeft laten verrichten naar zijn geschiktheid om auto te rijden of naar zijn rijvaardigheid. De rechtbank ziet hierin geen grond om hem te verwijten op 5 oktober 2007 een auto bestuurd te hebben.
Evenmin staat vast dat verdachtes vermoeidheid in combinatie met zijn medicijngebruik bij het ongeval een rol heeft gespeeld. De rechtbank ziet ook hierin geen reden om de black-out aan de verdachte toe te rekenen.
Voorts is de verdachte ter terechtzitting voorgehouden dat een getuige die over een afstand van 10 kilometer achter hem heeft gereden, heeft verklaard dat verdachtes snelheid varieerde tussen 70 en 80 kilometer per uur en dat de verdachte ter hoogte van de [straat] te [plaats] in de bocht de middenlijn markering overging en even in tegenovergestelde richting bleef rijden. Verdachte stelt echter zich hiervan niet bewust te zijn geweest. De getuige heeft niet verklaard dat hij of een ander de verdachte op zijn rijgedrag opmerkzaam heeft gemaakt of trachten te maken. Dit levert derhalve ook geen aanknopingspunt op om de black-out aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien het al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte door de black-out, ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde. Hieruit volgt dat de verdachte geen schuld heeft aan het verkeersongeval, hoe tragisch en pijnlijk de dood van [slachtoffer] ook is voor de nabestaanden.
Het primair ten laste gelegde acht de rechtbank dus niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
De bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit volgt uit de bewijsmiddelen die hierboven onder het kopje “vrijspraak” zijn vermeld.
Door plotseling met zijn auto op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, welk gevaar zich ook heeft gerealiseerd doordat verdachte - met fataal gevolg - frontaal op een hem tegemoetkomende auto is gebotst.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 05 oktober 2007 te Hekelingen gemeente Spijkenisse als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Westdijk, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt ;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-die weg ter plaatse bestond uit één rijbaan, bestemd voor verkeer in beide rijrichtingen en was gelegen buiten de bebouwde kom,
gekomen ter hoogte van de kruising van de Westdijk en de Wachthoevestraat te Hekelingen plotseling met het door hem bestuurde voertuig op de weghelft bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen, zulks op een zodanig moment en op zodanige wijze dat hij aldaar frontaal in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende personenauto tot stilstand is gekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van afwezigheid van alle schuld, nu verdachte, gelet op hetgeen hierboven bij de vrijspraak terzake van het primair ten laste gelegde feit is overwogen, geen enkel verwijt treft ter zake van zijn gevaarzettend verkeersgedrag.
De verdachte is derhalve niet strafbaar en dient op die grond te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Hurk, voorzitter,
en mrs. Derkx en Lamers-Wilbers, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2008.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 29 april 2008:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 05 oktober 2007 te [pleegplaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [ongevalslocatie], welk roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-die weg ter plaatse bestond uit één rijbaan, bestemd voor verkeer in beide rijrichtingen en/of was gelegen buiten de bebouwde kom, en/of
-hij, verdachte, wist of kon vermoeden dat hij (door vermoeidheid en/of door een combinatie van vermoeidheid en medicijngebruik, te weten Efexor) niet of verminderd in staat was een motorrijtuig te besturen, en/of
-hij, verdachte, stelt eerder (in 2003) te zijn getroffen door een kort bewustzijnsverlies tijdens het autorijden (een zogenaamde "black-out"),
(reeds) tussen [plaats A] en [plaats B] met steeds wisselende of onregelmatige snelheid heeft gereden en/of meermaals althans eenmaal niet het verloop van de weg heeft gevolgd en/of zich op de weghelft bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer heeft bevonden en/of (desondanks) met dat motorrijtuig is blijven rijden en/of (gekomen ter hoogte van de kruising van de [ongevalslocatie] en de [straatnaam] te [pleegplaats]) plotseling met het door hem bestuurde voertuig (wederom) op de weghelft bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen, zulks op een zodanig moment en/of op zodanige wijze dat hij
(aldaar) frontaal in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomende personenauto en/of (vervolgens) met het door hem bestuurde voertuig in de links naast de rijbaan gelegen grasberm (gezien vanuit verdachte) tot stilstand is gekomen,
waardoor de bestuurder van dat hem, verdachte, tegemoetkomende motorrijtuig, genaamd [slachtoffer], werd gedood;
(artikel 6 jo artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 oktober 2007 te [pleegplaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [ongevalslocatie], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-die weg ter plaatse bestond uit één rijbaan, bestemd voor verkeer in beide rijrichtingen en/of was gelegen buiten de bebouwde kom, en/of
-hij, verdachte, wist of kon vermoeden dat hij (door vermoeidheid en/of door een combinatie van vermoeidheid en medicijngebruik, te weten Efexor) niet of verminderd in staat was een motorrijtuig te besturen, en/of
-hij, verdachte, wist dat hij eerder (in 2003) was getroffen door een kort bewustzijnsverlies tijdens het autorijden (een zogenaamde "black-out"),
(reeds) tussen [plaats A] en [plaats B] met steeds wisselende of onregelmatige snelheid heeft gereden en/of meermaals althans eenmaal niet het verloop van de weg heeft gevolgd en/of zich op de weghelft bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer heeft bevonden en/of (desondanks) met dat motorrijtuig is blijven rijden en/of (gekomen ter hoogte van de kruising van de [ongevalslocatie] en de [straatnaam] te [pleegplaats]) plotseling met het door hem bestuurde voertuig (wederom) op de weghelft bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen, zulks op een zodanig moment en/of op zodanige wijze dat hij (aldaar) frontaal in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomende personenauto en/of (vervolgens) met het door hem bestuurde voertuig in de links naast de rijbaan gelegen grasberm (gezien vanuit verdachte) tot stilstand is gekomen;
(artikel 5 jo artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994)