ECLI:NL:RBROT:2008:BG5746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
226497 / HA ZA 04-2971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsbeoordeling in civiele procedure tussen Vitrina B.V. en gedaagden met betrekking tot exclusiviteit van reclameovereenkomst

In deze civiele procedure, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2008, staat de bewijsbeoordeling centraal in een geschil tussen Vitrina B.V. en gedaagden. Vitrina B.V. heeft gedaagden aangeklaagd en verzocht om bewijs dat de verkoper van Vitrina aan gedaagden heeft medegedeeld dat er maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten om te adverteren in de vitrine. Gedaagden heeft de rechtbank verzocht om stellingname van Vitrina over de getuigenverklaringen die in een andere procedure zijn afgelegd. Vitrina heeft hierop slechts inhoudelijk gereageerd zonder bezwaar te maken tegen het gebruik van deze verklaringen in de huidige procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Vitrina geen tegenbewijs heeft geleverd en dat de verklaringen van de betrokken getuigen niet voldoende zijn om de stelling van gedaagden te onderbouwen. De rechtbank heeft de waarde van de verklaringen van gedaagden en getuigen gelijkgesteld aan die van partijgetuigenverklaringen, wat betekent dat deze verklaringen geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren, tenzij ze aanvullend bewijs kunnen leveren. De rechtbank concludeert dat gedaagden niet is geslaagd in het bewijs dat de verkoper van Vitrina de exclusiviteit van de reclame heeft gegarandeerd.

Het beroep van gedaagden op vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling kan daarom niet slagen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beroep van gedaagden op wanprestatie niet kan worden gehonoreerd, omdat er geen bewijs is geleverd voor de gestelde exclusiviteit. De rechtbank heeft de vorderingen van Vitrina in conventie afgewezen en de vorderingen van gedaagden in reconventie eveneens afgewezen. Gedaagden is veroordeeld in de proceskosten, en Vitrina is ook veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 226497 / HA ZA 04-2971
Uitspraak: 26 november 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VITRINA B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.R. Maas,
- tegen -
1. [gedaagde 1],
gevestigd te Rotterdam,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. D.J.R.M. Braakenburg.
Partijen blijven verder aangeduid als "Vitrina" respectievelijk "[gedaagden]".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 7 mei 2008 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
de akte d.d. 17 september 2008 van [gedaagden], met producties;
de akte d.d. 15 oktober 2008 van Vitrina.
2 De verdere beoordeling
in reconventie
2.1 Bij voormeld vonnis is [gedaagden] opgedragen te bewijzen dat de verkoper van Vitrina aan [gedaagden] heeft medegedeeld dat maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine.
2.2 [gedaagden] heeft bij akte overgelegd kopieën van (gedeelten van) processen-verbaal van getuigenverhoor die in andere procedures bij (de sector kanton van) deze rechtbank dan wel de Rechtbank te ’s Gravenhage, waarbij Vitrina en/of [gedaagden] partij waren, zijn opgemaakt. Het betreft getuigenverhoren van:
- [getuige 1] (2 maal);
- [getuige 2];
- [getuige 3];
- [getuige 4];
- [gedaagde 2] (2 maal);
- [gedaagde 3];
- [gedaagde 4];
- [getuige 5];
- [getuige 6];
- [getuige 7];
- [getuige 8];
- [getuige 9].
De kopieën van de getuigenverklaringen van [getuige 5], [gedaagde 2] (d.d. 15 juni 2004), [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 1] (ongedateerd, naar de rechtbank begrijpt afgelegd in een procedure tussen Vitrina en [getuige 6]) bevatten geen handtekening van de getuige.
2.3 [gedaagden] heeft expliciet verzocht om stellingname van Vitrina ten aanzien van de vraag of genoemde getuigenverklaringen als in deze procedure afgelegd kunnen worden beschouwd. Vitrina heeft bij akte slechts inhoudelijk op de getuigenverklaringen gereageerd en heeft evenmin op andere wijze bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de getuigenverklaringen in deze procedure, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij daartegen geen bezwaar heeft. De verklaringen kunnen dan ook ten behoeve van de bewijslevering in de onderhavige procedure kunnen worden gebruikt.
2.4 Vitrina heeft geen tegenbewijs bijgebracht.
2.5 Vooropgesteld wordt dat uitsluitend [gedaagde 2] namens [gedaagden] en [getuige 4] namens Vitrina bij het sluiten van de overeenkomst betrokken zijn geweest. Voor zover voor de bewijsopdracht relevant heeft [gedaagde 2] - kort gezegd - verklaard dat [getuige 4] hem heeft gezegd dat sprake was van een exclusieve reclame, dat [gedaagden] nog door het CBR gescreend zou moeten worden, dat alleen goede bedrijven bij het CBR mochten adverteren, dat maar één showroom en één garagebedrijf zou kunnen adverteren en dat geen reclames van soortgelijke bedrijven als [gedaagden] in de zuil zouden worden geplaatst. [getuige 4] heeft daarentegen - kort gezegd - verklaard dat hij niet van tevoren weet hoeveel bedrijven uit dezelfde branche in totaal zullen adverteren, dat hij een klant nooit exclusiviteit toezegt en dat hij dat ook niet zou kunnen omdat hij dan na één klant direct met zijn werk zou moeten stoppen.
2.6 Gelet op de ratio van artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), te weten dat het de rechtbank niet vrijstaat de juistheid van de stelling van een partij, ondanks tegenspraak van de andere partij, te aanvaarden uitsluitend op grond van de verklaring van de belanghebbende partij, kent de rechtbank op de voet van artikel 152 lid 2 Rv aan de verklaring van [gedaagde 2] dezelfde waarde toe als die van een partijgetuigeverklaring in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. Deze verklaring kan derhalve geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De verklaringen van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ondersteunen weliswaar hetgeen [gedaagde 2] heeft verklaard, aan deze verklaringen kent de rechtbank eveneens dezelfde waarde als die van een partijgetuigeverklaring toe, zodat deze geen begin van bewijs kunnen opleveren dat als aanvullend bewijsmiddel kan dienen bij de verklaring van [gedaagde 2]. Bovendien geldt dat zij uitsluitend kunnen verklaren over hetgeen zij van [gedaagde 2] hebben gehoord, nu zij niet zelf bij het sluiten van de overeenkomst betrokken zijn geweest. Dat laatste geldt ook voor de getuige [getuige 3], terwijl aan zijn verklaring voorts beperkte betekenis toekomt gelet op zijn dienstbetrekking met [gedaagden].
2.7 De verklaringen van de overige getuigen hebben geen betrekking op de overeenkomst die tussen Vitrina en [gedaagden] is gesloten. Voor zover deze van belang zouden kunnen zijn voor de algemene werkwijze van Vitrina bij het sluiten van reclameovereenkomsten, geldt voorts dat bedoelde verklaringen betrekking hebben op overeenkomsten die namens Vitrina door een andere verkoper dan [getuige 4], namelijk de heer [getuige 1] zijn gesloten. De verklaringen kunnen derhalve niet van doorslaggevende betekenis zijn voor de bewijsopdracht in de onderhavige procedure.
2.8 Uit de aan het proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige 4] gehechte tekening van een reclamezuil, waarnaar [gedaagden] heeft verwezen, kan niets worden afgeleid ten aanzien van de vraag of [getuige 4] tegen [gedaagde 2] heeft gezegd dat maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine.
2.9 Gelet op het voorgaande is [gedaagden] niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs dat de verkoper van Vitrina aan [gedaagden] heeft medegedeeld dat maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine. Het op die stelling gebaseerde beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling kan dan ook niet slagen.
2.10 In het tussenvonnis van 7 mei 2008 is onder 7.10 overwogen dat voor het beroep van [gedaagden] op wanprestatie nog slechts relevant is of tussen partijen de door [gedaagden] gestelde exclusiviteit is overeengekomen. Nu [gedaagden] niet is geslaagd in het bewijs van haar daaraan ten grondslag gelegde stelling dat de verkoper van Vitrina aan [gedaagden] heeft medegedeeld dat maximaal twee autobedrijven, te weten één garage en één showroom, zouden worden toegelaten te adverteren in de vitrine, kan haar beroep op gehele, dan wel gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst op grond van wanprestatie evenmin slagen.
2.11 Nu geen van de gestelde grondslagen de in reconventie ingestelde vordering kan dragen, dient deze te worden afgewezen.
2.12 [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
wijst af de vordering van Vitrina;
veroordeelt Vitrina in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 126,-- aan vast recht en op € 1.152,-- aan salaris voor de advocaat;
in reconventie
wijst af de vordering van [gedaagden];
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vitrina bepaald op € 576,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de kostenveroordeling in reconventie betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.J. Visser.
Uitgesproken in het openbaar.
1884/1729