ECLI:NL:RBROT:2008:BG5723

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
267636 / HA ZA 06-2382
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van een koopovereenkomst met toepassing van het Weens Koopverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een in Spanje gevestigde onderneming die visproducten verhandelt, en de besloten vennootschap Ibromar B.V., gevestigd in Rotterdam. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tot betaling van openstaande bedragen die voortvloeien uit koopovereenkomsten met Ibromar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Weens Koopverdrag van toepassing is op de onderhavige koopovereenkomsten, ondanks de stelling van Ibromar dat haar inkoopvoorwaarden van toepassing zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen rechtskeuze is gemaakt en dat het Spaanse recht van toepassing is, aanvullend op het Weens Koopverdrag.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de leveringen van zeespin en krab door [eiseres] aan Ibromar, en de daaropvolgende betalingsdiscussies. [eiseres] heeft haar vordering verminderd in verband met een hoog vochtpercentage in de geleverde producten, terwijl Ibromar heeft aangevoerd dat er minder gewicht werd geleverd dan op de facturen stond vermeld en dat er sprake was van chemische toevoegingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] toewijsbaar zijn, omdat het hoge vochtgehalte en het mindere gewicht zijn verdisconteerd in de eisvermindering.

In reconventie heeft Ibromar een aantal tegenvorderingen ingesteld, maar de rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 267636 / HA ZA 06-2382
Uitspraak: 5 november 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Vigo-Pontevedra (Spanje),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: [eiseres],
advocaat mr. M.A.T. Bol,
- tegen -
de besloten vennootschap IBROMAR B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna ook te noemen: Ibromar,
advocaat mr. E.A. Bik.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
de dagvaarding van 18 augustus 2006 en de producties 1 tot en met 15;
de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met productie;
het tussenvonnis van 6 december 2006, waarbij een comparitie is gelast;
het proces-verbaal van de comparitie van 27 februari 2007;
de conclusie van repliek in conventie, houdende vermindering van eis, tevens antwoord in reconventie, met de producties 16 tot en met 29;
de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie, met productie;
de conclusie van dupliek in reconventie, met de producties 30 en 31;
de akte uitlating producties.
2 Het geschil
In conventie:
[eiseres] vordert na eiswijziging - verkort weergegeven - Ibromar bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van bedragen van € 9.199,27 en USD 114.692,31 in hoofdsom, te vermeerderen met rente en proceskosten.
Ibromar voert hiertegen verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
In reconventie:
Ibromar vordert - verkort weergegeven - [eiseres] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van USD 284.399,41 en van verdere schadevergoeding, vast te stellen in een schadestaatprocedure, te vermeerderen met rente en proceskosten.
[eiseres] voert hiertegen verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Ibromar, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3 De beoordeling
In conventie en in reconventie:
3.1 Wegens hun onderlinge samenhang zullen de conventie en de reconventie gezamenlijk worden beoordeeld. De rechtbank gaat daarbij uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
[eiseres] is een in Spanje gevestigde onderneming, die onder meer vanuit Chili visproducten verhandelt. Sinds 2003 heeft zij zaken gedaan met Ibromar, die is gevestigd in Rotterdam.
Op of omstreeks 10 mei 2004 heeft [eiseres] een hoeveelheid (eetbare) zeespin verkocht en geleverd aan Ibromar. Daarvoor heeft zij op 10 mei 2004 aan Ibromar een factuur gestuurd van € 24.080,44, op 10 november 2005 gevolgd door een creditfactuur van € 14.881,17.
Op of omstreeks 22 september 2005 heeft [eiseres] een hoeveelheid krab verkocht en geleverd aan Ibromar. Daarvoor heeft zij op 22 september 2005 aan Ibromar een factuur gestuurd van USD 280.068,06, waarop Ibromar op 13 oktober 2005 een bedrag van USD 140.000,= heeft voldaan.
Partijen hebben discussie gekregen over voornoemde leveranties. Verdere betaling is uitgebleven.
3.2 Op de onderhavige koopovereenkomsten is het Weens Koopverdrag (CISG) van toepassing, nu partijen gevestigd zijn in verschillende staten die zich bij dat verdrag hebben aangesloten.
Ibromar heeft gesteld dat niet het Weens Koopverdrag maar, krachtens haar inkoopvoorwaarden, Nederlands recht van toepassing is. Deze stelling wordt verworpen. De handhaving door Ibromar van haar stelling dat haar inkoopvoorwaarden van toepassing zijn, is onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende concreet onderbouwd, gelet op het betoog (repliek 13) van [eiseres] dat deze voorwaarden haar niet bekend zijn, niet ter hand zijn gesteld, dat deze niet zijn genoemd of ooit besproken, alsmede dat het gebruik van algemene voorwaarden in de onderhavige branche, althans in Spanje, hoogst ongebruikelijk is.
Bovendien kan de enkele stelling van Ibromar dat krachtens haar inkoopvoorwaarden Nederlands recht van toepassing is, niet tot de conclusie leiden dat de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag door partijen, al dan niet impliciet, is uitgesloten.
Er is derhalve geen sprake van een rechtskeuze. Niet in geschil is dat bij ontbreken van een rechtskeuze krachtens Nederlands internationaal privaatrecht het Spaanse recht van toepassing is, hetgeen in aanvulling op het Weens Koopverdrag (zie artikel 7 lid 2 Weens Koopverdrag) relevant kan zijn.
3.3 [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Ibromar krachtens de tussen partijen gesloten koopovereenkomsten gehouden is de nog openstaande bedragen te voldoen. Bij repliek heeft [eiseres] haar vordering verminderd in verband met een hoog vochtpercentage in de geleverde producten.
3.4 Ibromar heeft als verweer aangevoerd dat in de loop van 2005 is gebleken dat er veel minder gewicht werd geleverd dan op de facturen stond vermeld en dat er sprake was van chemische toevoegingen, waarvan na aanvankelijke ontkenning door [eiseres] pas later is medegedeeld dat het om het product Blomac zou gaan.
3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat aan producten als de onderhavige inherent is dat bij bevroren aflevering sprake is van aanhangend en/of op het product afgezet water / vocht, noch dat tot een bepaald niveau dit vochtgehalte zonder financiële verrekening moet worden aanvaard en dat partijen in het verleden dienovereenkomstig hebben gehandeld.
Volgens [eiseres] dient (pas) bij een vochtverlies van meer dan 5% verrekening plaats te vinden. Ter comparitie heeft Ibromar 3% genoemd als percentage waarboven verrekening moet plaatsvinden. Vervolgens heeft [eiseres] bij repliek (onder 31), uitdrukkelijk uitgaande van voornoemd percentage van 5 en onder verwijzing naar haar brief van 24 november 2005 waarin 7% (kingkrab) en 13% (snowkrab) als percentages van "weight (to credit)" worden genoemd, ter zake van het vochtverlies een prijsvermindering toegepast van in totaal USD 25.375,75 en dienovereenkomstig haar vordering verminderd. Ibromar heeft in reactie hierop bij dupliek het genoemde percentage van 5 niet, althans niet gemotiveerd, bestreden, zodat in deze procedure daarvan dient te worden uitgegaan.
Voorts heeft Ibromar bij dupliek (onder 8) gesteld dat sprake was van een vochtgehalte van 12% voor kingkrab en gehaltes van 18,4% en 16,75% voor snowkrab, hetgeen in grote lijnen aansluit bij het ter comparitie door haar genoemde vochtverlies bij ontdooien van 6,1 tot 18%. In dit betoog ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen, althans niet een deugdelijke, betwisting besloten van de door [eiseres] toegepaste percentages van 7 en 13%, uitgaande van een te accepteren 5% vochtgehalte.
3.6 In rechte moet derhalve worden aangenomen dat in de eisvermindering het hoge vochtgehalte en derhalve het mindere gewicht is verdisconteerd en dat de aanvankelijke facturen afdoende zijn gecorrigeerd. Dit resultaat sluit aan bij de in artikel 50 van het Weens Koopverdrag geregelde bevoegdheid tot prijsvermindering door de koper.
3.7 Anders dan Ibromar heeft aangevoerd, kan zij - op basis van hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht - aan genoemde hoge vochtpercentages niet het recht ontlenen algehele betaling van de facturen van [eiseres] te weigeren en van [eiseres] te verlangen het geleverde terug te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Ibromar onvoldoende concreet onderbouwd dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt op grond waarvan [eiseres] op verlangen van Ibromar in de onderhavige situatie - hoge vochtgehaltes - verplicht zou zijn de geleverde zaken terug te nemen.
Hierbij is in de eerste plaats in aanmerking genomen dat Ibromar weliswaar stelt dat [eiseres] krachtens afspraak gehouden was bij kwaliteitsklachten de producten terug te nemen ("niet goed, geld terug"), maar de rechtbank acht de desbetreffende onderbouwing en toelichting van Ibromar onvoldoende concreet en consistent om daarin een zodanige afspraak te lezen. Zo spreekt Ibromar (bij conclusie van antwoord onder 4, 16, 24) er (slechts) over dat "in de branche niet ongebruikelijk" is dat de verkoper een zending terugneemt wanneer die niet aan de kwaliteitseisen voldoet, dat [eiseres] zich daartoe "in voorkomende gevallen" ook akkoord heeft verklaard, dat Ibromar heeft gesuggereerd dat [eiseres] "conform de genoemde handelsgebruiken" het product maar moest terugnemen als zij zelf overtuigd was van de kwaliteit, welke procedure "eerder [was] voorgekomen", alsmede dat reclamaties met enige regelmaat hebben geleid "tot crediteringen of het terugnemen van product door [eiseres]".
Tegen deze achtergrond, die geen contractuele verplichting impliceert voor [eiseres] om geleverde producten bij klachten terug te nemen, komt vervolgens - mede gelet op de desbetreffende betwisting van [eiseres] (vergelijk repliek 18) - onvoldoende betekenis toe aan de stelling (bij dupliek, met name onder 1, 4, 14, 22, 44, 47) dat "nader" is afgesproken dat Ibromar bij kwaliteitsklachten "om welke reden dan ook" (dupliek 22) het recht had de goederen te weigeren. De stelling (dupliek 22) dat [eiseres] zelf in een bespreking het woord "option" heeft gebruikt ter zake van teruglevering door Ibromar van (een deel van) de zending, leidt niet tot een ander oordeel, nu deze term te weinig specifiek is om hierin een recht van Ibromar te lezen.
In de tweede plaats is in aanmerking genomen dat Ibromar niet, althans niet voldoende gemotiveerd, heeft aangevoerd dat bij een bepaald vochtpercentage de visproducten niet aan de daarin op grond van de overeenkomsten te verwachten kwaliteitseisen voldoen. Dit kan ook niet op voorhand worden aangenomen, temeer gelet op de uitlating van Ibromar zelf ter comparitie van partijen dat het hoge vochtgehalte op zichzelf een kwestie van financiële verrekening is.
Op grond van het voorgaande dient het standpunt van Ibromar dat [eiseres] vanwege het hoge vochtgehalte verplicht was het geleverde terug te nemen, te worden gepasseerd en is bewijsvoering niet aan de orde.
3.8 De vraag is of het voorgaande anders wordt door de klacht van Ibromar ter zake van (chemische) toevoegingen. Uit het in opdracht van Ibromar na de comparitie van partijen uitgevoerde onderzoek van nog van de onderhavige leveranties bij Ibromar aanwezige producten blijkt volgens Ibromar dat zeer hoge concentraties fosfor bevattende componenten zijn aangetroffen, zesmaal hoger dan in een referentiepartij. Daargelaten de betwisting door [eiseres] van de juistheid en relevantie van het onderzoek zoals dit is uitgevoerd, stelt de rechtbank vast dat Ibromar geen andere concrete gevolgtrekkingen aan de resultaten van het onderzoek verbindt dan dat haar vermoeden is bevestigd dat [eiseres] opzettelijk het watergehalte in de geleverde producten heeft verhoogd. Met name is niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gesteld dat sprake is van een (wezenlijke) tekortkoming wegens kwaliteitsverlies en/of onverkoopbaarheid van de geleverde visproducten. Dit heeft wel op de weg van Ibromar gelegen, mede gelet op de desbetreffende betwisting van [eiseres] (repliek 5), alsmede gelet op de omstandigheid dat niet in geschil is dat Ibromar een deel van de onderhavige leveringen heeft doorverkocht en geleverd, zonder dat zij in dat kader voldoende gemotiveerd heeft gesteld en onderbouwd dat sprake is geweest van schade wegens bijvoorbeeld minderopbrengst. Het voorgaande klemt temeer nu Ibromar bij conclusie van antwoord (onder 29) zelf heeft gesteld dat de fosfaten niet meer het probleem vormen, maar dat onbekend is of Blomac ook andere bestanddelen bevat.
Indien aangenomen zou moeten worden dat het gebruik van Blomac de oorzaak is van het hoge vochtgehalte, dan geldt daarvoor dat - zoals hiervoor is overwogen - het mindere gewicht is verdisconteerd in de correctie van de aanvankelijke facturen.
3.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsommen in conventie, zoals verminderd bij repliek, toewijsbaar zijn. De rentevordering (de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW, subsidiair de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de vervaldata van de facturen) moet naar Spaans recht worden beoordeeld (vergelijk artikel 78 Weens Koopverdrag). Derhalve valt in elk geval niet in te zien dat de regeling van artikel 6:119a BW de hoogte en ingangsdatum van de rente bepaalt en kan voor het overige - nu partijen zich hierover in het geheel niet hebben uitgelaten - slechts worden vastgesteld dat Ibromar de (wettelijke) rente naar Spaans recht is verschuldigd.
3.10 Ibromar vordert in reconventie een aantal bedragen (zie productie 1). De rechtbank begrijpt dat Ibromar ter zake van deze tegenvorderingen (tevens) een beroep op verrekening doet in conventie. [eiseres] heeft de verschuldigdheid van de tegenvorderingen betwist.
In de eerste plaats vordert Ibromar op basis van een gestelde rekening-courantverhouding met [eiseres] een bedrag van USD 192.259,53 wegens "amounts to be credited for shortweight". Bij gebreke van enige nadere toelichting en onderbouwing kan de rechtbank slechts aannemen dat dit bedrag betrekking heeft op de onderhavige facturen van [eiseres], die in de conventie zijn beoordeeld. Hiervoor geldt derhalve dat geen grondslag is gebleken voor een andere correctie dan de correctie wegens een hoog vochtgehalte, die bij repliek door middel van een eisvermindering heeft plaatsgevonden. Deze tegenvordering is dan ook niet toewijsbaar.
Voorts vordert Ibromar een bedrag van USD 4.144,33 wegens "legal costs for previous procedures as agreed" en USD 6.000,= wegens "relabelling & storage as per offer [eiseres] 13-2-2006". Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiseres] deze posten betwist, stellende dat deze posten onderdeel zijn geweest van een in het kader van schikkingpogingen gedaan voorstel dat bij gebreke van acceptatie door Ibromar is vervallen. Hierop is Ibromar niet meer teruggekomen, hetgeen gelet op de betwisting van [eiseres] wel op haar weg heeft gelegen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat een partijafspraak grondslag vormt voor verschuldigdheid van deze posten. Voorts geldt ook voor dit onderdeel dat de rechtbank bij gebreke van enige nadere toelichting en onderbouwing aanneemt dat deze posten betrekking hebben op de onderhavige facturen van [eiseres], die in de conventie zijn beoordeeld. Dienaangaande is sprake geweest van een (recht op) verlaging van de factuurbedragen. Een grondslag voor een recht op vergoeding van de gestelde kostenposten is gesteld noch gebleken.
Voor het overige betreft de tegenvordering van Ibromar een viertal claims en een bij schadestaat op te maken vordering wegens verdere reputatieschade (eis in reconventie 39) althans wegens het leveren van producten met ongeoorloofde of ongespecificeerde toevoegingen (eis in reconventie, petitum). Deze posten, naar de rechtbank begrijpt alle aan te merken als gevolgschade, zijn bij gebreke van een concrete en gemotiveerde onderbouwing - in welke situatie geen aanleiding bestaat Ibromar tot bewijsvoering toe te laten - evenmin toewijsbaar.
Anders dan Ibromar heeft geopperd, bestond in deze procedure geen gegronde reden voor opschorting van een onderbouwing van de gestelde tegenvorderingen en heeft in het bijzonder geen noodzaak bestaan hiermee te wachten met het oog op het aanpassen van de opgevoerde posten na de beoordeling van de conventionele vorderingen (repliek in reconventie 48) en dienen deze, mede gelet op de reeds (ter zake van de conventionele vorderingen) genomen beslissingen, thans te worden afgewezen.
3.11 Ibromar is pas in de loop van de procedure nader geïnformeerd door [eiseres] over de aard van de toevoegingen aan het geleverde (Blomac; producties 24 en volgende bij repliek). Deze omstandigheid, in het licht van de op zichzelf terecht gebleken wens tot correctie van de facturen wegens hoge vochtgehaltes, en de omstandigheid dat [eiseres] eerst bij repliek in deze procedure de hoge vochtgehaltes heeft verdisconteerd door verlaging van de vordering en dus aanvankelijk een te hoog bedrag heeft gevorderd zodat verweer hiertegen nodig was, geven de rechtbank aanleiding de kosten van de procedure - met inbegrip van de reconventie, die voortvloeit uit het geschil in conventie - tussen partijen te compenseren, aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen.
4. De beslissing
De rechtbank
in conventie:
veroordeelt Ibromar tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 9.199,27 en van een bedrag van USD 114.692,31, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Spaans recht;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
[1694]