ECLI:NL:RBROT:2008:BG5713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
246142 / HA ZA 05 - 2625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruikleen van Duits kunstwerk door Rotterdams museum met vragen over verjaring en Duits recht

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de bruikleen van een Duits kunstwerk door het Museum Boijmans van Beuningen centraal. De eisers, erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar, vorderden dat het Museum toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, wat zou hebben geleid tot schade aan het kunstwerk. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het Duitse recht van toepassing was op de overeenkomsten tussen partijen. De eisers stelden dat er geen sprake was van verjaring van hun vorderingen volgens het Duitse recht en vroegen om advies van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) over de toepassing van dit recht in hun zaak.

De rechtbank gaf aan dat er behoefte was aan nadere informatie over het Duitse recht, vooral gezien de verschillende standpunten van partijen over de inhoud en toepassing ervan. De eisers voerden aan dat de overeenkomst niet als een gewone bruikleenovereenkomst moest worden gezien, maar als een 'sui generis' overeenkomst, waarbij aanvullende zorgplichten voor het Museum voortvloeiden uit het Duitse Burgerlijk Wetboek. Ze stelden dat de verjaringstermijn niet van toepassing was, omdat er sprake was van zelfstandige verplichtingen die onder een langere verjaringstermijn vielen.

Het Museum betwistte de claims van de eisers en voerde aan dat de overeenkomst wel degelijk als een bruikleenovereenkomst moest worden beschouwd, met de bijbehorende korte verjaringstermijn. De rechtbank besloot de zaak aan te houden en verwees deze naar de rol voor verdere behandeling, waarbij de eisers in de gelegenheid werden gesteld om hun standpunten verder toe te lichten na ontvangst van het advies van het IJI. De beslissing om verdere stappen te ondernemen werd aangehouden totdat het advies was verkregen.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 246142 / HA ZA 05 - 2625
Uitspraak: 5 november 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [Eis 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eis 1],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak en in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen: [eisers],
advocaat mr. J.W. Bitter,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ROTTERDAM,
dienst “Museum Boijmans van Beuningen”,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
hierna te noemen: het Museum,
advocaat mr. W.J. Hengeveld.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
het tussenvonnis van 17 januari 2007 en de daarin genoemde processtukken;
het incidentele vonnis van 29 augustus 2007 en de daarin genoemde stukken;
de conclusie na tussenvonnis van [eisers], houdende eiswijziging, met de producties 20 tot en met 27;
de antwoordconclusie na tussenvonnis, met de producties 10 tot en met 16.
2. De eiswijziging
Na eiswijziging vordert [eisers] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat het Museum toerekenbaar is tekortgeschoten in haar contractuele en wettelijke verplichtingen jegens [eisers], waardoor schade is ontstaan aan het kunstwerk "[het kunstwerk] van [persoon 1], eigendom van [eisers];
voor recht te verklaren dat het Museum als verzekeringnemer en/of opdrachtgever van ArteMobile toerekenbaar is tekortgeschoten in haar Treuhand-verplichtingen jegens [eisers] als verzekerden respectievelijk eigenaars door niet althans niet tijdig de verzekeringspenningen respectievelijk schadevergoeding ter zake van de schade aan voornoemd kunstwerk te claimen en te incasseren voor eisers;
het Museum wegens deze tekortkomingen te veroordelen tot betaling aan [eisers] van schadevergoeding, bestaande uit: a. € 500.000,= met wettelijke rente vanaf 1 juli 2003; b. € 6.638,10 met wettelijke rente vanaf 1 juli 2004;
het Museum te veroordelen tot vergoeding van de overige schade aan [eisers], op te maken bij staat; en
het Museum te veroordelen in de kosten van de procedure, met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na het vonnis.
Het Museum heeft zijn verweer en conclusies gehandhaafd.
3. De verdere beoordeling
3.1 Bij voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist dat het Duitse recht van toepassing is op de overeenkomsten tussen partijen en de (gestelde) onrechtmatige daad. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om de rechtbank voor te lichten over de inhoud van het Duitse recht, voor zover in deze procedure van belang, en de consequenties daarvan voor deze zaak, waarna kan worden bezien of het nodig is om een extern advies over de inhoud van het Duitse recht te laten uitbrengen.
3.2 Op vordering van [eisers] is het Museum bij incidenteel vonnis van 29 augustus 2007 bevolen tot afgifte aan [eisers] van een aantal stukken, betrekking hebbend op de verzekering van het kunstwerk en de opslag bij ArteMobile.
3.3 [eisers] heeft vervolgens de eis gewijzigd, zoals hiervoor weergegeven, en dienaangaande een nadere onderbouwing gegeven, mede aan de hand van het Duitse recht. Voorts heeft [eisers] betoogd dat naar Duits recht geen sprake is van verjaring van de vorderingen.
3.4 Bij antwoordconclusie betwist het Museum, bij gebrek aan wetenschap hieromtrent, dat [Eis 2] en [Eis 1] daadwerkelijk de erfgenamen van [persoon 2] zijn. Het Museum verzoekt overlegging van een verklaring van erfrecht. Bij de eerstvolgende processuele gelegenheid kan [eisers] hierop reageren.
Voorts betwist het Museum (antwoordconclusie onder 3.1 tot en met 3.7) een aantal van de door [eisers] bij conclusie na tussenvonnis (in hoofdstuk 2) gestelde feiten. Zonodig zal in een later stadium van de procedure worden beslist of hierover bewijsvoering wordt toegelaten.
Voor het overige bestrijdt het Museum, aan de hand van het Duitse recht, de gestelde grondslagen voor de vorderingen en handhaaft het Museum het beroep op verjaring naar Duits recht.
3.5 Gelet op de uiteenlopende uiteenzettingen van partijen omtrent de inhoud van het Duitse recht in deze zaak en de toepassingen daarvan in de Duitse jurisprudentie, heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie hierover van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna ook: het IJI), Spui 186 te (2511 BW) 's-Gravenhage (telefoon: 070-3460974 en fax: 070–3625235).
3.6 Het IJI zal het volgende verzoek om advisering worden gedaan:
"In het tussenvonnis van 17 januari 2007 is overwogen, met name op basis van de overeenkomst van 8 maart 1996, dat het gebruik van het kunstwerk centraal stond in de rechtsverhouding tussen partijen en dat de contractuele (zorg)verplichtingen van het Museum ter zake van verzekering en transport(kosten) hierbij aansluiten als tegenprestatie voor dit recht. Geconcludeerd is dat de (gehele) rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door Duits recht. Ook het beroep op verjaring door het Museum dient naar Duits recht te worden beoordeeld.
Partijen hebben zich vervolgens nader uitgelaten bij conclusie respectievelijk antwoordconclusie na tussenvonnis.
Het IJI wordt verzocht een advies uit te brengen over het Duitse recht en de toepassing daarvan in de jurisprudentie, zulks voor zover nodig voor het beoordelen van de navolgende stellingen en betwistingen van partijen. Verzocht wordt waar mogelijk het advies toe te spitsen op de concrete feiten en omstandigheden van de zaak. Voor wat betreft de stellingen van [eisers] onder (a), (b) en (c) wordt in het bijzonder verzocht te adviseren over de vraag of naar Duits recht de door [eisers] bepleite splitsing van de contractuele relatie in zelfstandige verplichtingen, beheerst door verschillende verjaringstermijnen, mogelijk is, alsmede de vraag of in de onderhavige omstandigheden van het geval naar Duits recht sprake is van zodanige zelfstandige verplichtingen met een langere verjaringstermijn.
Primair heeft [eisers] aangevoerd dat tekortkomingen van het Museum ter zake van zelfstandige - van de bruikleen te onderscheiden - verplichtingen rechten op schadevergoeding geven ("eigenständige Ansprüche") die niet worden beheerst door de korte verjaringstermijn, althans dat sprake was van een "Vertrauenstatbestand" op grond waarvan [eisers] mocht aannemen dat de korte verjaringstermijn in de relatie van partijen niet gold.
(a) Ter toelichting heeft [eisers] aangevoerd dat de overeenkomst van 8 maart 1996 niet een gewone bruikleenovereenkomst is, maar een overeenkomst "sui generis", waarbij uit de paragrafen 2, 3.1 en 4.1 van de overeenkomst aanvullende, zelfstandige, zorgplichten voor het Museum voortvloeien uit hoofde van § 242 Bürgerliches Gesetzbuch (BGB). Het gaat hier volgens [eisers] om verplichtingen tot behandeling, conservering en verzekering.
(b) Voorts heeft [eisers] betoogd dat naar Duits recht uit "Treu und Glauben" als vorm van belangenbehartiging een "Treuhandverhältnis" voertvloeit. De "Treuhand"-verplichtingen zien volgens [eisers] in de eerste plaats op verplichtingen voor het Museum de schade tijdig te melden bij de verzekeraars, althans [eisers] onverwijld te waarschuwen dat deze zelf diende te melden, of - voor het geval de aanspraken op de verzekeraars niet verloren zijn gegaan - de plicht verzekeringspenningen naar behoren te innen en af te dragen. In de tweede plaats hebben volgens [eisers] ook "Treuhand"-verplichtingen met betrekking tot ArteMobile bestaan, inhoudende dat het Museum eventuele aanspraken op dit bedrijf diende veilig te stellen.
(c) [eisers] concludeert dat zowel de schending van contractuele zorgplichten als de schending van Treuhandverplichtingen een recht geeft op vergoeding van de daardoor geleden schade ex § 280 lid 1 BGB. Dit betreft volgens [eisers] "eigenständige Ansprüche" die - naar Duits recht - niet worden beheerst door het wettelijke regime voor bruikleenovereenkomsten, waaronder de korte verjaringstermijn, maar door het algemene regime dat (ook) op de "eigenständige Ansprüche" van toepassing is.
(d) Bovendien, aldus [eisers], is sprake van een samenstel van feiten waaruit naar Duits recht volgt dat er op mocht worden vertrouwd dat een andere, langere, verjaringstermijn gold dan naar de letter van de wet zou gelden ("Vertrauenstatbestand").
Subsidiair betoogt [eisers] dat de voorwaarden voor het starten van de korte verjaringstermijn niet zijn vervuld, althans dat de overlegsituatie tussen partijen die termijn heeft onderbroken, althans dat het Museum naar "Treu und Glauben" en gelet op het EVRM geen beroep zou toekomen op verjaring.
(e) Ter toelichting heeft [eisers] aangevoerd dat de begrippen "zurückerhalten" en "Rückgabe" in § 548 BGB in de Duitse rechtspraak restrictief worden gelezen, in die zin dat rechtstreekse / onmiddellijke macht van de eigenaar / uitlener over de zaak is vereist voor de aanvang van een verjaringstermijn.
(f) [eisers] heeft verder gesteld dat voor zover een verjaringstermijn is aangevangen, de verjaring op grond van § 203 BGB tot aan de dagvaarding onderbroken is geweest door de overlegsituatie tussen partijen.
(g) Naar Duits recht dient een beroep op verjaring dat in strijd is met "Treu und Glauben" rechtskracht te worden ontzegd, hetgeen hier volgens [eisers] aan de orde is nu het Museum zich pas ter comparitie van 7 november 2006, na meer dan drie jaar discussie, voor het eerst op de korte verjaringstermijn heeft beroepen, mede gelet op de omstandigheden van het geval (conclusie na tussenvonnis pagina 33/34), aldus [eisers]
Het Museum heeft in reactie hierop, samengevat, aangevoerd:
(ad a-c) (1) De onderhavige overeenkomst is naar Duits recht geen overeenkomst "sui generis" maar een "Leihvertrag" in de zin van § 598 BGB, met een specifieke bepaling voor verjaring. De zorgplicht en verzekeringsplicht, die voortvloeien uit de bruikleen, doen hieraan niet af.
(ad a-c) (2) Naar Duits recht zijn alle vorderingen tot schadevergoeding wegens verslechtering van de zaak aan de korte verjaringstermijn onderhevig, ongeacht de gestelde grondslag. De reikwijdte van de korte verjaringstermijn moet niet beperkt maar juist ruim worden uitgelegd.
(ad a-c) (3) (subsidiair:) Voor zover sprake is van nieuwe vorderingen / grondslagen, zijn deze pas ingesteld bij conclusie na tussenvonnis van 21 november 2007, zodat deze ook bij toepassing van de driejaarstermijn reeds waren verjaard.
(ad d) Het Museum heeft op geen enkele wijze bijgedragen aan het ontstaan van vertrouwen aan de zijde van [eisers] als zou het Museum zich niet op een verjaringstermijn beroepen.
(ad e) Voor het aanvangen van de verjaringstermijn is, naar Duits recht, voldoende dat de bruikleengever de theoretische mogelijkheid heeft gehad om het voorwerp te onderzoeken, hetgeen hier het geval is geweest toen het kunstwerk aan een opvolgend bruiklener ter beschikking werd gesteld (in juni 2003).
(ad f) (1) Tussen juni 2003 en de brief van 18 november 2004 is er geen enkel contact geweest tussen partijen. Overleg tussen het Museum en Museum Folkwang (als opvolgend bruiklener) is niet aan te merken als overleg tussen partijen.
(ad f) (2) Ten onrechte stelt [eisers] dat verjaring is geblokkeerd zolang overleg niet is geweigerd. Naar Duits recht worden onderhandelingen ook geacht te zijn afgebroken indien de partijen hun correspondentie niet voortzetten.
(ad g) De door [eisers] genoemde jurisprudentie ondersteunt niet de stelling dat "Treu und Glauben" aan een beroep op verjaring in de weg staat. Ook is geen sprake van bijzondere omstandigheden die in het licht van artikel 6 EVRM en/of artikel 1 EP EVRM aan een beroep op verjaring in de weg staan."
3.7 Het hiervoor geformuleerde verzoek zal door de griffier per brief worden voorgelegd aan het IJI, onder bijvoeging van afschriften van de navolgende stukken:
- de overeenkomst van 8 maart 1996 (productie 1 bij dagvaarding);
- het tussenvonnis van 17 januari 2007;
- de conclusie na tussenvonnis van [eisers], met de producties 20 tot en met 27;
- de antwoordconclusie na tussenvonnis, met de producties 10 tot en met 16;
- dit tussenvonnis.
3.8 De griffier wordt opgedragen na ontvangst van het advies van het IJI dit door te sturen aan partijen. Deze zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover - kort - uit te laten bij akte respectievelijk antwoordakte. De zaak zal thans worden verwezen naar de rol voor akte uitlating door [eisers] op een termijn van drie maanden. Het ligt in de rede dat de rolrechter, zonodig, op (gemotiveerd) verzoek van [eisers] hiervoor uitstel zal verlenen tot nadat het advies van het IJI zal zijn verkregen.
3.9 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 4 februari 2009 om [eisers] in de gelegenheid te stellen zich bij akte na tussenvonnis uit te laten als hiervoor onder 3.4, eerste alinea, en 3.8 aangegeven;
verstaat dat het Museum in de gelegenheid zal worden gesteld een antwoordakte te nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
[1694]