Parketnummer: 10/660011-08
Datum uitspraak: 24 november 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres 1] te Rotterdam,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, Huis van Bewaring “De Schie” te Rotterdam,
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd het geen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat:
1.De verdachte [slachtoffer 1] heeft vermoord door haar meerdere keren met een mes in de borststreek en rug te steken, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
2.De verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te vermoorden door hem meerdere keren met een mes in de rug te steken;
subsidiair dat hij [slachtoffer 2] zwaar heeft mishandeld door deze, met
voorbedachte raad, te steken en daarbij een klaplong en steekwonden in de rug toe te
brengen;
meer subsidiair dat hij [slachtoffer 2] heeft geprobeerd zwaar te mishandelen door
deze, met voorbedachte raad, meermalen met een mes in de rug te steken;
3.De verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] te vermoorden door haar met een mes in de schouder althans in het bovenlichaam te steken;
subsidiair dat hij [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze, met voorbedachte raad,
met een mes in de schouder althans het bovenlichaam te steken.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Haan heeft gerequireerd tot:
-bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair, 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair ten laste gelegde;
-veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek
van voorarrest.
De onder 1 impliciet primair, 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair ten laste gelegde voorbedachte raad is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de voorbedachte raad kan worden afgeleid uit het volgende. Als gevolg van de pesterijen en dreigementen geuit door de slachtoffers tegenover hem en zijn gezin, heeft de verdachte heel welbewust en reeds geruime tijd voor het fatale incident een mes bij zich gestoken. Dit met het oog op een situatie waarin de verdachte het mes -in zijn eigen beleving- nodig zou kunnen hebben. Door zo te handelen heeft de verdachte de kans aanvaard dat hij het mes ook zou moeten gebruiken. De verdachte heeft voldoende tijd gehad om over de mogelijke gevolgen van het gebruik na te denken en heeft desondanks het mes bij zich gehouden, aldus de officier van justitie.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de redenering van de officier van justitie juridisch niet juist is. Van belang is namelijk niet of de verdachte vooraf heeft kunnen nadenken over de mogelijke gevolgen van het gebruik van het mes, maar of de verdachte direct voorafgaand aan het moment dat hij het mes daadwerkelijk heeft gebruikt, zich daarover heeft beraden. Feitelijk is de verdachte daartoe niet in de gelegenheid geweest, zodat op dit punt vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Op het moment dat de verdachte voor zijn woning stond en door [slachtoffer 2] en mogelijk ook door een ander of anderen zelf werd belaagd, heeft hij zich verbaal en fysiek verweerd zonder daarbij naar het mes te grijpen. Pas toen de verdachte zag dat [slachtoffer 1] zijn dochter bij haar haren greep en richting het grasveld meetrok, heeft hij in een reflex het mes gepakt. Vervolgens heeft de verdachte op zijn slachtoffers ingestoken. Deze gang van zaken leidt de rechtbank af uit de verklaring van de verdachte zelf inhoudende dat hij, hevig overstuur als hij was, het mes heeft gepakt en daarmee, om zijn dochter te bevrijden, steekbewegingen heeft gemaakt waarbij in ieder geval [slachtoffer 1] en vermoedelijk ook [slachtoffer 3] zijn geraakt. Ook de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] duiden hierop: beiden stonden op dat moment in de directe omgeving van de verdachte en beiden verklaren dat de verdachte op het moment dat [slachtoffer 1] en de dochter van de verdachte in een handgemeen verwikkeld waren, de verdachte plots een mes in handen had en daarmee in hun richting steekbewegingen heeft gemaakt.
Nu verdachte, kennelijk ten prooi aan een hevige gemoedsbeweging, naar een mes heeft gegrepen en vervolgens met dat mes op anderen heeft ingestoken, kan niet worden gezegd dat aan dat insteken een kalm overleg voorafgegaan is. Dat de verdachte al ruim tevoren, en weloverwogen, een mes bij zich heeft gestoken en zelfs dat hij een mogelijke aanval op hem of zijn dochter verwachtte, doet hier in het onderhavige geval niet aan af.
Van de onder 1 impliciet primair, 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair ten laste gelegde voorbedachte raad dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van de volgende feiten en omstandigheden wordt uitgegaan.
Op 14 januari 2008 in de namiddag bevond de verdachte zich voor de toegangsdeur van zijn woning. Hij was op dat moment in gesprek met [getuige 1]. Op het balkon van zijn woning stonden zijn echtgenote en twee kinderen.
Tussen de buurvrouw [slachtoffer 1] en haar vriendin [slachtoffer 3] en de vrouw en kinderen van de verdachte ontstond een scheldpartij. Voorts was er sprake van verbaal en fysiek contact tussen in ieder geval [slachtoffer 2] en de verdachte. Korte tijd later kwam de dochter van de verdachte [getuige 2] door de toegangsdeur naar buiten, waarna er een handgemeen ontstond tussen [slachtoffer 1] en de dochter van de verdachte. [slachtoffer 1] pakte de dochter van de verdachte bij haar haren vast en trok haar mee richting het grasveld.
Vervolgens heeft de verdachte een mes uit zijn jaszak gepakt en in de richting van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] stekende bewegingen gemaakt, waarbij in elk geval [slachtoffer 1], en [slachtoffer 3] gewond zijn geraakt. Ook nadien heeft de verdachte nog steekbewegingen gemaakt, onder meer in de richting van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] is eveneens gewond geraakt.
Later die dag werd in het ziekenhuis vastgesteld dat [slachtoffer 1] was overleden. Aan het lichaam van [slachtoffer 1] zijn op de linkerborst en op de rug links en rechts verwondingen aangetroffen die het gevolg van zijn van uitwendig mechanisch scherprandig, perforerend geweld, zoals het steken met 1 of meerdere messen. Het letsel aan de borst van [slachtoffer 1] is gepaard gegaan met perforatie van onder meer de grote lichaamsslagader en verklaart het intreden van de dood. De verwondingen op de rug van [slachtoffer 1] hebben, hoewel daarbij geen vitale delen zijn geraakt, eveneens tot bloedverlies geleid en daarmee een rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood.
Ook bij [slachtoffer 2] was sprake van letsel: hij had een steekwond in de rug, linkshoog, als gevolg waarvan een klaplong was ontstaan en een steekwond in de rechterflank ter hoogte van de nier, wat mogelijk tot een nierkneuzing heeft geleid. Een steekwond in de borstkas waaronder ook de hoge rug, betreft potentieel dodelijk letsel.
Bij [slachtoffer 3] was sprake van een wondje met scherpe randen in het schouderblad en aan de buitenzijde van de rechterbovenarm ter hoogte van de schouder een verticaal lopende wond met scherpe randen. Beide verwondingen kunnen door een scherp voorwerp zijn veroorzaakt.
Ten aanzien van de aan [slachtoffer 3] toegebrachte verwondingen overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat het in het wilde weg steken met een scherp mes in de richting van het bovenlichaam van een persoon van nabije afstand, zeer wel potentieel dodelijk letsel kan opleveren. Om die reden kan het onder 3 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde worden bewezen verklaard.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair impliciet subsidiair en 3 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 januari 2008 te Rotterdam opzettelijk , een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de borststreek en de rug, gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
hij op 14 januari 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 2] meermalen met een mes in de rug, heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 14 januari 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 3] met een mes in de (rechter)schouder, althans het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN EN STRAFBAARHEID VERDACHTE
De bewezen feiten leveren op:
Namens verdachte is aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer(exces). Er was sprake van een situatie waarin hij genoodzaakt was zijn dochter te verdedigen. Verdachte heeft daarbij gehandeld onder invloed van een gemoedstoestand waarin hij alle controle over zichzelf had verloren en de grenzen van proportionele verdediging niet meer kon inschatten.
De officier van justitie heeft terzake betoogd dat gelet op de omstandigheden waarin de verdachte tot zijn handelen kwam weliswaar van een noodweersituatie uitgegaan kan worden doch dat enig beroep op noodweer(exces) faalt omdat verdachte door zichzelf vooraf te bewapenen daaraan zelf schuld zou hebben (culpa in causa).
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven reeds omtrent de feiten en omstandigheden heeft overwogen is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel, dat verdachte de bewezenverklaarde strafbare feiten heeft gepleegd ter verdediging van zijn dochter tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Verdachte heeft met zijn mes [slachtoffer 1] gedood en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] potentieel dodelijk respectievelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Een dergelijke gewelddadige reactie was in deze situatie niet geboden, temeer niet nu [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op dat moment niet gewapend waren. Het beroep op noodweer faalt derhalve.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en zijn gezin wonen aan de [adres 1]. Verderop in de straat aan de [adres 2] woonde het slachtoffer [slachtoffer 1] met haar partner [slachtoffer 2] en hun kinderen. [slachtoffer 3], vriendin van [slachtoffer 1] verbleef veel in de woning van [slachtoffer 1].
Beide gezinnen leefden al enige tijd in onmin met elkaar. In de dagen vóór 14 januari 2008 hebben er meerdere incidenten plaatsgevonden waarbij een of meer leden van deze gezinnen betrokken waren.
Verdachte heeft onder meer in de dagen voorafgaande aan het incident tientallen sms-berichten ontvangen waarin hij, zijn echtgenote en zijn kinderen werden bedreigd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben deze berichten, in ieder geval een deel daarvan, verzonden. In de nacht van zaterdag 12 januari 2008 op zondag 13 januari 2008 belde twee keer een taxi bij de woning van verdachte aan. Deze taxi’s waren besteld door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Verdachte heeft de tweede taxi doorgestuurd naar de woning van [slachtoffer 1]. Daarop is er op straat voor de deur van verdachte ruzie ontstaan tussen verdachte en de volwassen bewoners van [adres 2], waarbij [slachtoffer 2] tegen de voordeur van de woning van verdachte heeft getrapt.
Op zondag 13 januari 2008 heeft verdachte de vader van [slachtoffer 3] bezocht en hem verzocht te bemiddelen in het conflict.
Op maandag 14 januari 2008 heeft verdachte aangifte gedaan van bedreiging en vernieling van zijn voordeur. In die aangifte beschrijft verdachte voorts nog dat er door de buren pizza’s en een postpakket naar zijn adres zouden zijn gestuurd.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam afgeleid worden dat de verdachte in de dagen voorafgaande aan de bewezen verklaarde feiten in toenemende mate bezorgd raakte over de veiligheid van zichzelf en in het bijzonder zijn gezin. De rechtbank neemt in dit verband met name in aanmerking dat de bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in hoge mate gericht waren op de lichamelijke integriteit van zijn echtgenote en zijn minderjarige dochter [getuige 2]. Zo hield een aantal van de hiervoor besproken sms-berichten in dat [getuige 2] op gruwelijke wijze herhaaldelijk door meerdere mannen verkracht zou gaan worden en werd aan verdachte gesuggereerd om in het vervolg zijn kinderen steeds van huis naar school en terug te begeleiden.
Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt voorts dat verdachte zich ten tijde van de bewezen verklaarde feiten alleen in een bedreigende situatie bevond tegenover drie zich in elk geval verbaal agressief opstellende buren. Op dat moment heeft hij er niet voor gekozen om zijn mes te pakken. Pas toen de dochter van verdachte naar buiten kwam en zij door [slachtoffer 1] bij haar haren weggetrokken werd, heeft verdachte zijn mes gepakt en daarmee blindelings ingestoken op ieder die zich in de buurt van zijn dochter bevond. Daarbij heeft hij kennelijk [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geraakt.
Op basis van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld onder directe invloed van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanval op zijn minderjarige dochter. Hij zag dat zijn dochter, gekleed in pyjama en op blote voeten, door [slachtoffer 1] aan haar haren uit de portiek van zijn woning en naar het grasveld voor de woning werd getrokken. Op dat moment zag de verdachte geen andere uitweg meer dan zijn mes te grijpen en op de slachtoffers in te steken ten einde zijn dochter te bevrijden.
Daarbij heeft de rechtbank bovendien acht geslagen op de bevindingen van de gedragsdeskundigen, voorzover deze zien op de mentale toestand van verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten.
In het psychologisch rapport d.d. 17 mei 2008, opgemaakt door drs. B. Y. van Toorn, GZ-psycholoog, wordt gesteld dat “betrokkene zich ernstig bedreigd voelde door de sms-jes en de belaging van het slachtoffer. Door zijn psychotische kwetsbaarheid en zijn beperkte copingmechanismen werd hij volledig overspoeld door zijn gevoel van angst en kon hij onvoldoende afstand bewaren tot de situatie. Mede omdat de spanning zeer snel opliep, de politie hem niet assisteerde en zijn eigen copingstrategieën van sussen en bemiddelen geen effect hadden, heeft betrokkene sterk het gevoel gehad zich te moeten verdedigen. Op het moment dat het na vier dagen kwam tot een handgemeen en zijn dochter ernstig mishandeld werd heeft betrokkene zich dermate bedreigd gevoeld dat hij de controle over de situatie verloren is en het slachtoffer heeft gestoken. Hij concludeert dan ook dat verdachte zich ongetwijfeld zeer ernstig bedreigd gevoeld heeft.
Drs. P.C.A. van der Graaff heeft in zijn psychiatrische rapport d.d. 21 mei 2008, ten deze gerapporteerd:
‘Toen eenmaal hij en zijn dochter feitelijk belaagd werden door de buren ontstond een onoverzichtelijk kluwen van vechtende personen waarbij hij het slachtoffer geraakt heeft. Hij was extreem angstig geworden en bang om zijn vrouw en dochter te verliezen. Deze angst werd afgeweerd met een ontlading van fysiek verweer waarbij hij het mes als extra wapen inzette, maar niet de intentie had een ander te doden, maar slechts vrouw en dochter in veiligheid wilde brengen. Eenmaal binnen besefte hij pas terdege wat hij gedaan had.’
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn betoog dat er sprake zou zijn van eigen schuld van verdachte zodanig dat dit aan aanvaarding van het beroep op noodweerexces in de weg staat. Dat verdachte zich tevoren met een mes had bewapend is weliswaar een strafbaar feit en valt verdachte ook toe te rekenen, maar de feiten en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten plaats vonden waren voor de verdachte niet te voorzien en door hem ook niet gezocht. De oorzaak van het conflict tussen verdachte en zijn buren moet voor een groot deel gezocht worden bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Verdachte heeft zich in het licht van hun provocerend gedrag steeds terughoudend opgesteld, hij heeft aangifte gedaan en de politie om hulp gevraagd. Voorts heeft hij de vader van [slachtoffer 3] gevraagd te bemiddelen. Toen [slachtoffer 2] hem verbaal en fysiek op 14 januari 2008 benaderde heeft hij niet naar zijn mes gegrepen maar geprobeerd zich daartegen mondeling te verweren. Pas toen de situatie escaleerde omdat [slachtoffer 1] zijn dochter aan de haren meetrok heeft verdachte van zijn mes gebruik gemaakt ter noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn dochter
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eigen schuld van verdachte bij het ontstaan van de situatie van noodweerexces niet aangenomen kan worden.
Het beroep op noodweerexces slaagt en verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
-verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair impliciet subsidiair en 3 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
-verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
-stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
-verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging
-heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Daalmeijer, voorzitter,
en mrs. Van den Enden en Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Empelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2008.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 24 november 2008:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 januari 2008 te Rotterdam opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de borststreek en/of de rug, in elk geval in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
hij op of omstreeks 14 januari 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] (meermalen) met een mes in de rug, althans het bovenlichaam, heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2008 te Rotterdam aan een persoon te weten [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingeklapte long en/of (een) steekwond(en) in de rug, althans het bovenlichaam, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 2] opzettelijk, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes in het bovenlichaam te steken;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] (meermalen) met een mes in de rug, althans het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 14 januari 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] met een mes in de (rechter) schouder, althans het bovenlichaam, heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2008 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer 3], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes in de (rechter)schouder, althans het bovenlichaam heeft gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer 3] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.