Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak : 18 november 2008
Zaaknummer : 318435
Rekestnummer : HA RK 08-272
Parketnummers : 10/601064-06 en 10/600052-08
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in [plaats van detentie],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam RC], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter-commissaris)
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank is in behandeling de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder voormelde parketnummers. Laatstelijk ter terechtzitting van 30 oktober 2008 is het onderzoek in die zaak voor onbepaalde tijd, doch niet langer dan drie maanden na die datum, geschorst en is de zaak wederom verwezen naar de rechter-commissaris voor (voortzetting) nader onderzoek.
In het kader van dat nadere onderzoek is door de rechter-commissaris een rechtshulpverzoek en een aanvullend rechtshulpverzoek gedaan aan de bevoegde autoriteiten van Uruguay, kort samengevat inhoudende het verzoek tot het horen van een aldaar gedetineerde persoon als getuige.
Op 30 oktober 2008 is in Uruguay uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek. Bij die gelegenheid heeft de raadsvrouw van verzoeker aan de rechter-commissaris medegedeeld dat zij overweegt tegen hem een wrakingsverzoek te doen.
Bij faxbericht, gedateerd 10 november 2008, nader toegelicht bij faxbericht van 11 november 2008, heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechter-commissaris gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de strafzaak met bovenvermelde parketnummers tegen verzoeker als verdachte, waarin zich onder meer bevinden de stukken met betrekking tot de rogatoire commissie in Uruguay, inclusief de vertaling van de Spaanstalige stukken in het Nederlands.
Verzoeker, zijn raadsvrouw, de rechter-commissaris, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 18 november 2008, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen; verzoeker, zijn raadsvrouw [naam raadsvrouwe], de rechter-commissaris, alsmede de officier van justitie [naam ovj].
De rechter-commissaris en de officier van justitie hebben aan de hand van aantekeningen hun standpunten nader toegelicht.
De rechter-commissaris en de raadsvrouw van verzoeker hebben stukken overgelegd.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd hetgeen is verwoord in het fax-bericht van 11 november 2008. Van dat bericht is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie aan deze beslissing gehecht en de inhoud ervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van hem kan opleveren.
De rechter-commissaris heeft verzocht toepassing te geven aan artikel 515, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.
Van de schriftelijke weergave van het betoog van de rechter-commissaris is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie aan deze beslissing gehecht. De inhoud ervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
3.1
Gelet op de omstandigheid dat de raadsvrouw van verzoeker reeds tijdens de rogatoire commissie in Uruguay heeft aangekondigd te overwegen een wrakingsverzoek in te dienen tegen de rechter-commissaris, kan de daadwerkelijke indiening van het wrakingsverzoek op 10 november 2008 nog als tijdig worden aangemerkt.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
Zoals ook door de raadsvrouw van verzoeker ter zitting is meegedeeld, wordt het zwaartepunt van de grondslag van het wrakingsverzoek gevormd door de stelling dat de rechter-commissaris tijdens de uitvoering van de rogatoire commissie in Uruguay
- voorafgaande, tijdens en na het verhoor van de getuige - er onvoldoende voor heeft gewaakt dat recht werd gedaan aan de belangen van de verdediging. De belangrijkste grief van verzoeker in dat verband is dat de schriftelijke neerslag van de verklaring van de getuige niet in aanwezigheid van de procesdeelnemers is voorgelezen aan de getuige, zodat zij toen geen toezicht konden uitoefenen op de juistheid en volledigheid van die verslaglegging, en dat de rechter-commissaris er niet voldoende op heeft toegezien dat werd vastgelegd welke aanvullende vragen door de raadsvrouw aan de getuige zijn gesteld en wat de getuige op die aanvullende vragen heeft geantwoord.
3.5
Uitgangspunt bij de uitvoering van een internationaal rechtshulpverzoek is dat het, gelet ook op het bepaalde in artikel 539a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, de rechterlijke autoriteit van de aangezochte staat is die bepaalt hoe het verhoor van de getuige zal plaatsvinden. De rechterlijke autoriteit van de verzoekende staat heeft zich daar in beginsel naar te voegen. De verantwoordelijkheid voor de wijze van totstandkoming van het proces-verbaal van het verhoor van de getuige lag derhalve primair bij de rechter van de aangezochte staat.
3.6
Gegeven het vorenstaande, kan uit het feitelijk verloop van het verhoor van de getuige in Uruguay niet afgeleid worden dat de rechter-commissaris op een zodanige manier in de uitoefening van zijn functie is tekortgeschoten, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat een daartoe bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat ten aanzien van de wijze van tot stand komen van het proces-verbaal van het getuigenverhoor vaststaat dat de eerste schriftelijke versie, waarvan aan de meegereisde raadslieden een afschrift is verstrekt, aan de getuige is voorgelegd om door te lezen. De getuige maakte vervolgens verschillende opmerkingen over de wijze waarop zijn verklaring in het proces-verbaal was opgenomen, welke opmerkingen hebben geleid tot aanpassing van het proces-verbaal.
Ten slotte heeft de rechter van de aangezochte staat naar mededeling van de rechter-commissaris - aan welke mededeling de rechtbank geen reden tot twijfel heeft - voorafgaande aan de ondertekening van zijn verklaring aan de getuige gevraagd of de getuige met de gewijzigde tekst kon instemmen, hetgeen het geval was.
3.7
Het voorgaande wordt niet anders indien de andere punten van bezwaar in aanmerking worden genomen, waarbij de rechtbank opmerkt dat de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten deels door de rechter-commissaris wordt betwist en dat een deel van die aan de rechter-commissaris verweten feiten van geen betekenis is voor de door de rechtbank in deze zaak te nemen beslissing.
3.8
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechter-commissaris heeft toegezegd dat hij een verslag zal maken van de gang van zaken in Uruguay en de omstandigheden waaronder het verhoor van de getuige aldaar heeft plaatsgevonden.
3.9
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de wraking ongegrond is. Het verzoek moet worden afgewezen.
3.1
De rechtbank volgt niet het betoog van de rechter-commissaris dat verzoeker door het aanwenden van het middel tot wraking misbruik heeft gemaakt van recht. Voor een beslissing dat volgende wrakingsverzoeken niet in behandeling worden genomen, bestaat dan ook geen grond.
wijst af het verzoek tot wraking van rechter-commissaris [naam RC].
Deze beslissing is gegeven op 18 november 2008 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. A.J.P. van Essen en mr. L.A.C. van Nifterick, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Tekst van het wrakingsverzoek:
VERZOEK TOT WRAKING (artt 512-515 Sv)
Aan de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Rotterdam
Parketnummers 10/601064-06 en 10/600052-08 ([naam verzoeker]).
[Naam verzoeker], thans verblijvend in [plaats van detentie], bijgestaan door zijn raadslieden mrs. [naam raadsman] en [naam raadsvrouwe]advocaten te Amsterdam. [Naam raadsvrouwe] is door verzoeker bepaaIdelijk gevolmachtigd deze schriftelijke wraking te ondertekenen en in te dienen.
1. Verzoeker is op 24 augustus 2007 in voorlopige hechtenis gesteld door de rechtbank te Rotterdam, in de zaak met parketnummer 10/601064-06. Sindsdien hebben er een aantal proforma-zittingen plaatsgevonden. Daarnaast is op een regie-zitting d.d. 4 december 2007, op verzoek van de verdediging door de rechtbank een reeks getuigen toegewezen. Het onderzoek, is na de toewijzing van de getuigen, verder in handen gesteld van de rechter-commissaris.
2. Dit wrakingsverzoek heeft betrekking op de rechter-commissaris [naam RC], die het onderzoek in deze zaak uitvoert. De navolgende feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden -en die mede in onderlinge samenhang dienen te worden beoordeeld - liggen aan dit verzoek ten grondslag.
Voorgeschiedenis en aanleiding
3. Zoals reeds aangehaald heeft de rechtbank op verzoek van de verdediging een aantal getuigen toegewezen, waarvan een deel gedetineerd dan wel woonachtig is in het buitenland. Een van de toegewezen getuige is een medeverdachte de heer [naam getuige], die is gedetineerd te Uruguay. Na overleg met de verdediging is op dinsdag 28 oktober j.l. een rogatoire commissie bestaande uit: de rechter-commissaris [naam RC], de zaaksofficier van justitie [naam ovj], een liaison-officer, een tolk, de raadsvrouwe van [naam verzoeker] en overige advocaten (4) van medeverdachten, afgereisd naar de stad Salto te Uruguay, om daar de getuige te horen.
Het wrakingsverzoek heeft in het bijzonder betrekking op beslissingen tijdens en de uitvoering van het verhoor door de rechter-commissaris, van de getuige te Uruguay. De gang van zaken voor, tijdens en na het verhoor heeft bij de verdediging van verzoeker de schijn van vooringenomenheid aan de kant van de rechter-commissaris doen ontstaan.
Gronden voor het wrakingsverzoek:
Tijdens het getuigenverhoor
1. Tijdens het verhoor heeft er geen Nederlandse griffier deelgenomen aan het verhoor, noch is er deugdelijk proces-verbaal opgemaakt van het verhoor.
De afwezigheid van de Nederlandse griffier tijdens het verhoor is ongebruikelijk, doorgaans wordt de rechter-commissaris op dergelijke reis door een Nederlandse griffier vergezeld. Tijdens het verhoor te Uruguay zijn er geen aantekeningen gemaakt door de rechter-commissaris. Op mijn vraag voorafgaand aan het verhoor in de verhoorruimte of er proces-verbaal werd opgemaakt door de rechter-commissaris zelf omdat hij wel tijdens het verhoor een laptop gebruikte, was zijn antwoord 'nee'. Door het niet meenemen van een griffier heeft de rechter-commissaris het vrijwel onmogelijk gemaakt om de feiten en omstandigheden van het verhoor te kunnen vast leggen. Er is geen proces-verbaal opgemaakt van het verhoor. Dit maakt het geheel oncontroleerbaar. Gemaakte bezwaren, interventies en vragen die zijn belet zijn niet opgenomen, ook niet door de Uruguayaanse griffier. Het is schier onmogelijk voor een ieder om achteraf uit herinnering te putten wat de precieze gebeurtenissen zijn geweest voor, tijdens en na het verhoor. De afwezigheid van een Nederlandse griffier kan op zichzelf gecompenseerd worden, indien er door de buitenlandse autoriteiten uitgebreid geverbaliseerd wordt dan wel indien op enig ander moment verslag van relevante gebeurtenissen wordt gedaan. Ook kan het zo zijn dat het buitenlandse verslag van het verhoor dusdanig uitgebreid of volledig is dat een apart proces-verbaal van Nederlandse kant onnodig en zelfs overbodig is. Per rogatoire commissie wordt beslist hoe er verslag wordt opgemaakt. Tijdens het onderhavige verhoor is de afwezigheid van de Nederlandse griffier niet gecompenseerd in tegendeel er is geen enkel zicht op het uiteindelijke resultaat. Ondanks verzoeken door de verdediging is het verhoor niet voorgelezen noch vertaald.
Tijdens het verhoor alwaar de al eerder opgegeven vragen vertaald op het scherm bij de buitenlandse griffier te zien waren, werd na het stellen in de Spaanse taal van de vragen aan de getuige alleen in samengevatte vorm zo blijkt later, het antwoord opgenomen. Vragen die tussendoor zijn gesteld en andere interventies door zowel de rechter-commissaris, de officier van justitie en de verdediging zijn niet opgenomen.
(opm. griffier: er is geen punt 2.)
3. De rechter-commissaris beschikte over processtukken die niet aan de verdediging waren verstrekt.
De door de rechter-commissaris gebruikte laptop werd gebruikt om een op cd-rom gezet digitaal dossier te bekijken, die niet in het dossier van de verdediging zat, alwaar de rechter-commissaris van op de hoogte was.
Dit geeft de rechter-commissaris en de officier van justitie die ook over dit exemplaar beschikte tijdens het verhoor een voorsprong op de verdediging en doet af aan het beginsel `equality of arms'. Voor de duidelijkheid is het onderhavige dossier dusdanig uitgebreid dat dit onmogelijk in zijn geheel op een vliegreis met diverse overstappen, meegenomen kon worden. De verstrekking van de cd-rom is in deze in handen van het Openbaar Ministerie, echter is ook de rechter-commissaris verantwoordelijk voor de interne openbaarheid van een strafdossier en dient te waken dat tijdens een verhoor de partijen over gelijke processtukken beschikken. Voorafgaand aan de reis heeft de rechter-commissaris beslist dat hij de digitale versie zou meenemen, terwijl hij wist dat de verdediging deze mogelijkheid niet had. De rechter-commissaris heeft vanaf het digitale dossier op de computer, telefoontaps aan de getuige voorgehouden. Deze vragen waren overigens niet vooraf bekend bij de verdediging.
4. De aanwezige Nederlandse tolk is niet beëdigd vooraf aan het verhoor.
Op zichzelf leidt deze omissie misschien niet tot een nietigheid, maar geeft wel aan dat de rechter-commissaris niet zorgvuldig heeft gehandeld en noch heeft gewaakt dat de Nederlandse regels en waarborgen werden toegepast. Door deze onzorgvuldigheid geeft de onderzoeksrechter blijk van vooringenomenheid tot de uiteindelijke uitkomst van het onderzoek. Het geeft geen signaal af dat er serieus is omgegaan met de rechten en plichten die van belang zijn.
5. De getuige is niet gewezen op zijn verschoningsrecht noch op zijn zwijgrecht. noch heeft de rechter-commissaris zijn Uruguayaanse ambtsgenoot gewezen op het feit dat dergelijke mededeling van belang is om het verhoor aan Nederlandse eisen van het strafproces te laten voldoen. Ook dit nalaten schaadt de belangen van verzoeker en geeft blijk van vooringenomenheid.
6. Het resultaat van het verhoor is niet voorgehouden aan de getuige en is niet vertaa1d of uitgelezen aan de raadsIieden.
Met de eerste grond en in combinatie daarvan vormt bovengenoemde de kern van het wrakingsverzoek. Na het verhoor is er een in het Spaans opgestelde versie van het verhoor aan de aanwezigen in de verhoorruimte uitgedeeld. In deze Spaanse versie van het verhoor stonden slechts de nummers van de vragen vermeld, die eerder door de raadslieden waren ingezonden. Daarachter stonden de antwoorden. In de eerste uitgeprinte versie bleek dat bij diverse antwoorden niet de letterlijke tekst stond, die de getuige had uitgesproken maar een sterk samengevatte tekst.
Bij het doorlezen van het verhoor door de getuige gaf hij in het Spaans aan dat hij niet tevreden was met de inhoud van de tekst. Dit zei de getuige in het Spaans tegen de Uruguayaanse griffier. Toen raadsvrouwe van verzoeker vroeg of de tolk aan de getuige wilde vragen of hij tevreden was met de tekst, belette de rechter-commissaris verdere vragen hierover en werd het antwoord niet vertaald om de reden zoals de rechter-commissaris aangaf, dat zijn ambtsgenoot die om onduidelijke redenen de verhoorruimte had verlaten, niet aanwezig was. De Uruguayaanse rechter is overigens nimmer voor het afsluiten van het verhoor meer in de verhoorkamer teruggekeerd. Raadsvrouwe van verzoekster heeft vervolgens gevraagd aan de rechter-commissaris of de tekst van het verhoor voorgelezen kon worden aan de getuige en vertaald voor de overige aanwezigen, ook hieraan is geen gehoor gegeven.
Uiteindelijk heeft de getuige in samenspraak met de griffier in het Spaans en onvertaald aanpassingen in de oorspronkelijke tekst gemaakt. De tweede versie (in het Spaans) van het verhoor is niet uitgedeeld noch voorgelezen noch voorgehouden aan de getuige en overige aanwezigen. De getuige meende dat de tekst te algemeen was opgesteld en maakte bezwaar tegen diverse getallen en bedragen. Deel van zijn bezwaren zijn aangepast, onduidelijk zijn welke.
Zoals gesteld heeft in afwezigheid van de Uruguyaanse rechter (voor de Nederlanders onvertaald) de getuige samen met de griffier het proces-verbaal van verhoor aangepast. Aan het einde van deze periode vroeg de raadsvrouwe van verzoeker opnieuw aan de getuige of hij nu wel tevreden was. Zijn antwoord was dat hij niet tevreden was en heel moe. (getuige was die dag per transport busje van 500 km ver gekomen). Uiteindelijk heeft de getuige in afwezigheid en zonder verder contact met de buitenlandse rechter de verklaring getekend. De Nederlandse rechter-commissaris heeft geen enkele keer verzocht om vertaling van de gesproken tekst door de getuige noch om vertaling van de uiteindelijke ondertekende tekst. Van alle opmerkingen zoals hierboven beschreven heeft de rechter-commissaris geen aantekeningen gemaakt noch zijn deze opgenomen in het proces-verbaal.
1. Bij aankomst in Uruguay, bleek dat de rechter-commissaris het boekingsbureau in Nederland de opdracht had gegeven de advocaten in een ander hotel onder te brengen dan de rechter-commissaris, de officier van justitie, de tolk en de liaison-officer. Dit zou nodig zijn omdat het hotel volgeboekt was. Het hotel alwaar de advocaten verbleven, was verre van volgeboekt. Navraag bij het hotel, dat zich overigens op 25 kilometer afstand van de stad Salto bevond en een health-resort bleek te zijn, leerde dat ook dat hotel bij lange na niet volgeboekt was. In de stad Salto bevonden zich overigens diverse andere vergelijkbare hotels. De schijn van onpartijdigheid wordt niet bepaald gediend indien zoals op deze reis zich voordeed indien rechter-commissaris zichzelf met de officier van justitie apart van de advocatuur onderbrengt in een hotel. Nog afgezien van de oneerlijkheid rond de opgegeven reden.
2. Na het verhoor heeft de rechter-commissaris in de tuin van de rechtbank aldaar de plaatselijke en landelijke schrijvende pers en de plaatselijke televisie te woord gestaan. In het gesprek dat de rechter-commissaris voerde is de naam van de getuige gevallen en zijn andere inhoudelijkheden geuit. Zo is er door de rechter-commissaris aangegeven dat de getuige alle vragen heeft beantwoord. Dergelijke mededeling kent een heel andere lading in een Zuid-Amerikaans land en kan zelfs tot een gevaarlijke situatie leiden voor de getuige. Raadsvrouwe van verzoeker heeft hiertegen bij aanvang bezwaar gemaakt, maar hieraan werd geen aandacht geschonken. Het is zeer ongebruikelijk en niet wenselijk te noemen dat in een buitenland waar andere regels gelden de pers te woord wordt gestaan door een rechter-commissaris. Voor de duidelijkheid, het onderzoek Pioen kent zware verdenkingen en behelst onderzoeken die deels in Brazilië en mogelijk in Colombia gevolgen kennen voor de getuige en verzoeker.
3. Op vrijdag 31 oktober j1 heeft raadsvrouwe van verzoeker te Uruguay aan de rechter-commissaris aangekondigd te overwegen een wrakingsverzoek bij de rechtbank in te dienen. Dit verzoek indienen zou afhangen van het overleg dat met verzoeker nog diende plaats te vinden.
Tijdens een tussenlanding te Madrid Spanje, waar bijna 5 uur overstaptijd bestond, is aan de raadsvrouwe van verzoeker door de rechter-commissaris medegedeeld dat:
Hij contact met de rechtbank Rotterdam had gehad, die hem geen garantie voor een datum behandeling door de wrakingskamer had kunnen geven, binnen 3 tot 5 weken en dat hij had besloten de verhoren die gepland stonden op 20 en 21 november te Spanje en 16 december a.s. te Chili door te laten gaan en dat hij dan geen toestemming zou geven dat raadsvrouwe aanwezig zou zijn tijdens deze verhoren, mocht zij hem wraken. Voorts dat hij niet kon garanderen dat de verhoren opnieuw in haar zaak konden plaatsvinden omdat er nogal wat moeite was genomen om deze verhoren te realiseren. De keuze is aan u, waren afsluitende woorden.
Dc rechter-commissaris stelt de raadsvrouwe van verzoeker voor de keuze die eigenlijk inhield, dat indien er een wrakingsverzoek zou worden ingediend er mogelijk geen getuigen meer konden worden gehoord. Dergelijke mededeling behoort niet te worden gedaan en heeft slechts de intentie de raadsvrouwe af te houden van een recht dat verzoeker toekomt. Onjuist en ook de schijn van partijdigheid in zich hebbend is ook de houding van de rechter-commissaris richting het overige onderzoek in de zaken van de medeverdachten. De getuigen zijn opgegeven door de raadsman van verzoeker en de overige raadslieden hebben zich daarbij aangesloten. Verzoeker is tegen wil en dank hoofdverdachte in onderhavige zaak. Het is voor de verdediging van verzoeker dan ook onbegrijpelijk dat ondanks dat dergelijk verzoek speelt de rechter-commissaris verhoren plant en doorzet van getuigen die voornamelijk van belang zijn voor verzoeker. Tijdens de terugreis vanuit Uruguay, stonden de verhoordata nog niet vast. Dat blijkt ook uit het woord `streefdatum' dat door de rechter-commissaris in het schrijven wordt gebruikt.
4. Het verzoek om van dit gesprek proces-verbaal op te maken en wel woordelijk werd afgewezen en ook van de weigering weigerde de rechter-commissaris verslag op te maken. Naderhand heeft de rechter-commissaris het gesprek bevestigd per email, waarvan bijlage gevoegd.
Evaluatie en gronden voor wraking
Belangrijkste grond voor wraking is gelegen in de combinatie van de beslissing om geen griffier mee te nemen, tevens geen proces-verbaal op te maken en de beslissing om geen voorlezing van het opgemaakte verhoor te verzoeken. Het opzettelijk nalaten van deze minimale waarborgen en opeenstapeling van de andere feiten en omstandigheden nopen en moeten leiden tot wraking van de rechter-commissaris, omdat het de schijn van partijdigheid in zich draagt.
De houding van de rechter-commissaris bijvoorbeeld door niet dc tolk te beëdigen, geen cautie te geven dan wel deze door zijn ambtsgenoot te laten geven lijken erop dat de rechter-commissaris de gehele reis en het verhoor niet erg serieus heeft genomen. Naast bovengenoemde geeft het te denken dat er onwaarheid is gesproken met betrekking tot onbelangrijke gebeurtenissen zoals het volgeboekte hotel. Voorts dat de pers te woord wordt gestaan terwijl niet valt in te schatten welke informatie van dit gesprek waar terecht kan komen.
Verzoeker wenst zelf ook aanwezig te zijn bij de behandeling van dit wrakingsverzoek.
Dit verzoekschrift wordt ondertekend en ingediend door [naam raadsvrouwe], die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 11 november 2008 (handtekening).
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Tekst van de bijlage bij het wrakingsverzoek:
Datum: Ma, 3 november, 2008 11:40
Zeer geachte [naam raadsvrouwe],
Zoals afgesproken bevestig ik u bij deze ons gesprek op de luchthaven Madrid met betrekking tot mijn standpunt inzake uw mogelijk wrakingsverzoek.
U deelde mij vrijdagmorgen in Salto mede dat u het niet eens was met de gang van zaken voorafgaand, tijdens en na afloop van het verhoor van de getuige [naam getuige]. U deelde mede te overwegen mij te wraken.
Ik heb daarop kort telefonisch contact gehad met de griffie van mijn rechtbank en de vraag voorgelegd of gegarandeerd kon worden dat een eventueel wrakingsverzoek binnen 3 tot uiterlijk 6 weken afgehandeld kon worden. Die garantie kon mij niet worden gegeven.
Ik heb mij daarop de vraag gesteld of ik de uitstaande rogatoire commissies naar Spanje (streefdatum 20/21 november) en Chili (rond 18 december) zou moeten opschorten hangende de beslissing van de wrakingskamer (gesteld dat die niet voor die datum tot een uitspraak zou kunnen komen). Zoals ik u in Madrid mededeelde ben ik daartoe niet bereid. Deze rogatoire commissies nu opschorten zou de positie van anderen schaden. Bovendien zijn dit al heel lang lopende trajecten, die ik ook niet zo maar kan afblazen. Een en ander brengt naar mijn mening als logische consequentie met zich dat indien u mij inderdaad zou wraken en de wrakingskamer niet voor 20 november resp. 18 december een uitspraak zal hebben gedaan in dat wrakingsverzoek, ik u niet kan toestaan met de rogatoire commissie naar Spanje resp. Chili af te reizen om de simpele reden dat ik - nadat ik door u ben gewraakt - tot het moment dat de wrakingskamer heeft beslist geen onderzoekshandelingen in de zaak tegen uw cliënt kan verrichten.
Ik heb u verteld dat de keuze tot het al dan niet indienen van een wrakingsverzoek aan u is, maar dat dit de consequentie kan zijn. U heeft mij later gevraagd van mijn standpunt proces-verbaal op te maken. U vertelde mij dat u zich door mijn standpunt voor het blok geplaatst voelde. Ik heb dat geweigerd en u verteld dat dit nu eenmaal de consequentie van uw voorgenomen wrakingsverzoek is en mijn weigering daarin te berusten, maar ik heb u toegezegd ons gesprek schriftelijk te bevestigen. Ik heb u ook toegezegd op zich zelf bereid te zijn te proberen de rogatoire commissie van december naar een latere datum te verplaatsen dan wel een spoedprocedure voor de wrakingskamer te bevorderen, maar dat ik daar weinig mogelijkheden toe zie gelet op mijn agenda, temeer omdat ik - zoals ik u reeds aankondigde - mij in persoon tegenover de wrakingskamer wens uit te laten over de door u aan te voeren redenen voor de wraking.
Ik zend deze email cc aan mijn griffier, [naam griffier] en verzoek u uw antwoord haar eveneens cc toe te zenden.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Tekst van de ter zitting van de wrakingskamer door de rechter-commissaris voorgedragen en overgelegde pleitnotities:
Edelachtbaar college, mevrouw/mijnheer de griffier, mevrouw de officier van justitie, geachte raadsvrouwe, mijnheer [naam verzoeker],
Voordat ik inhoudelijk inga op het wrakingsverzoek van [naam raadsvrouwe], wil ik u een vraag voorleggen die zich na lezing van het wrakingsverzoek bij mij opdrong.
Kun je worden gewraakt voor een ambtshandeling die je feitelijk niet hebt verricht?
Ik ben van mening dat dat niet kan.
Ingevolge artikel 539a Sv komen naar Nederlands recht aan de RC die in het buitenland een ambtshandeling verricht alle bevoegdheden toe die hij ook naar Nederlands recht heeft. Het derde lid van dit artikel maakt daarop een uitzondering: "de bevoegdheden, (...), kunnen slechts worden uitgeoefend, voorzover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten".
Vanuit onze - Nederlandse - visie op het volkenrecht is de theorie achter het
rechtshulpverzoek van de ene aan de andere Staat helder: het soevereiniteitsbeginsel en het vertrouwensbeginsel brengen met zich dat de aangezochte staat, indien deze een verzoek tot rechtshulp toelaatbaar acht, dat verzoek zoveel mogelijk dient uit te voeren naar het recht van de verzoekende Staat, voor zover dat recht tenminste niet strijdig is met het recht van de aangezochte staat.
En daar - in dat laatste - wringt nu de schoen.
Want wanneer is er nu sprake van strijd met het recht van de aangezochte Staat? Als jij de RC bent uit de verzoekende Staat dan bepaal jij dat niet zelf, dat bepaalt jouw collega uit de aangezochte Staat voor jou. En als jouw buitenlandse collega van mening is dat een verhoor door hem moet plaatsvinden naar het recht van zijn (dus de aangezochte) Staat, dan mag artikel 539a Sv je nog zoveel bevoegdheden geven, feitelijk sta je met lege handen.
En dat speelt niet alleen in verre exotische Staten als Uruguay, dat speelt ook hier om de hoek.
Naar Nederlands recht hebben raadslieden het recht aanwezig te zijn bij een verhoor door een RC van een getuige in de strafzaak tegen hun cliënt. Zij mogen dan ook zelf de getuige bevragen. Maar in bijvoorbeeld België en Frankrijk ligt dat heel anders: in België mag een raadsman naar Belgisch recht niet eens bij het verhoor van de getuige aanwezig zijn en in Frankrijk heb je naar Frans recht als raadsman geen zelfstandig ondervragingsrecht. En het is dus maar net hoe jouw ambtgenoot tegen het volkenrecht aankijkt of de Nederlandse advocaat die deel uitmaakt van de rogatoire commissie überhaupt in de gelegenheid wordt gesteld zijn of haar vragen te stellen. Het enige wat je dan als Nederlandse RC nog kunt doen is in een gesprek met je buitenlandse collega hem of haar er van trachten te overtuigen het verhoor zo in te richten dat het zoveel mogelijk voldoet aan de eisen die het Nederlands recht daaraan stelt.
In het kader van het rechtshulpverzoek dat ik had doen uitgaan aan de Uruguayaanse autoriteiten heeft de in Bogota, Colombia, gestationeerde Nederlandse liaisonofficer [naam] op mijn verzoek de contacten gelegd met de Uruguayaanse onderzoeksrechter, [naam rechter in Uruguay]. lk had de heer [naam] verzocht aan mijn ambtgenoot in Uruguay onder andere de vraag voor te leggen of het toegestaan was dat mijn griffier bij het verhoor aanwezig zou zijn om een proces-verbaal van het verhoor op te maken. Op 14 oktober 2008 berichtte de heer [naam] mij per email het volgende
Inmiddels heb ik contact gehad met de heer [naam], degene van het OM die het een en ander geregeld heeft in Uruguay.
Voor wat betreft uw vragen het volgende:
De rechter heeft de beschikking over beide rechtshulpverzoeken en alle in de rechtshulpverzoeken genoemde personen mogen derhalve het verhoor bijwonen.
Het is wel toegestaan echter niet noodzakelijk een griffier mee te nemen. Alle administratieve handelingen worden door een medewerker van het OM in Uruguay verricht.
Het laatste - met betrekking tot die medewerker van het OM - begreep ik niet helemaal en daarom heb ik de heer [naam], toen hij mij ongeveer een week later belde daar nog eens naar gevraagd en toen bleek dat hij de griffier van de onderzoeksrechter had bedoeld. De heer [naam] vertelde mij in dat gesprek namelijk dat hij inmiddels ook contact had gehad met [naam rechter in Uruguay] zelf en dat het verhoor zou worden gedaan door deze Uruguayaanse onderzoeksrechter zelf en dat het proces-verbaal zou worden opgemaakt door zijn eigen griffier. Het was dus niet nodig een griffier mee te nemen, want die mocht daar geen werkzaamheden (opmaken proces-verbaal) verrichten.
In het gesprek dat ik op 30 oktober voorafgaand aan het verhoor van de getuige [naam getuige] met mijn Uruguayaanse ambtgenoot heb gehad heb ik hem verteld dat ik zijn beslissing om het verhoor zelf en naar Uruguayaans recht te laten verlopen respecteerde.
Ik heb hem verder verteld dat naar Nederlands recht niet alleen aan de RC, maar ook aan de officier van justitie en de raadslieden van de verdachten het recht wordt toegekend de getuige te ondervragen, lk heb hem gevraagd of hij de op voorhand ingezonden vragen van de officier van justitie en de raadslieden had gelezen en ik heb hem gevraagd of naar Uruguayaans recht deze vragen toelaatbaar waren. Ik heb hem verder gevraagd of het naar Uruguayaans recht toegestaan was dat aanvullende vragen aan de getuige werden gesteld. [Naam rechter in Uruguay] heeft daarop geantwoord dat de vragen toelaatbaar waren en dat hij geen bezwaar had tegen het stellen van aanvullende vragen naar aanleiding van het verhoor door alle bij het verhoor aanwezige partijen. Met de toezegging door [naam rechter in Uruguay] dat alle vragen konden worden gesteld, heb ik naar mijn mening datgene bereikt wat ik in ieder geval moest zien veilig te stellen; namelijk het recht de getuige zonder beperkingen te ondervragen.
Meteen na afloop van het voorgesprek heb ik in het atrium van het gerechtgebouw aan de raadslieden medegedeeld dat [naam rechter in Uruguay] het verhoor zelf zou doen en dat hij mij had toegezegd dat aanvullende vragen konden worden gesteld.
[Naam rechter in Uruguay] heeft inderdaad alle vooraf inqezonden vragen gesteld en heeft geen der raadslieden, de officier van justitie of de RC enige beperking opgelegd met betrekking tot de door hen gestelde aanvullende vragen. Ook de raadsvrouwe van de heer [naam verzoeker] heeft al haar vragen kunnen stellen en heeft die beantwoord gezien.
Het verhoor van de getuige [naam getuige] op 30 oktober 2008 in Salto was een verhoor door een Uruguayaanse onderzoeksrechter naar Uruguayaans recht. In dat verhoor heb ik mogen participeren doordat ik ook zelf enkele vragen heb mogen stellen. Het stellen van die vragen is feitelijk de enige ambtshandeling die ik mocht verrichten en die ik heb verricht.
Naar mijn mening kan ik niet gewraakt worden voor de gang van zaken tijdens het verhoor omdat ik niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor omstandigheden waarvoor ik feitelijk geen verantwoording heb mogen nemen.
lk loop nu de punten van [naam raadsvrouwe] langs.
Tijdens het getuigenverhoor
Onder punt 1 van dit kopje stelt [naam raadsvrouwe] allereerst het feit aan de orde dat er geen griffier is meegereisd. lk heb hiervoor al aangegeven waarom dat niet is gebeurd. De raadsvrouwe stelt verder dat ik geen aantekeningen heb gemaakt tijdens het verhoor. Dat is niet juist. Juist is dat ik daarvoor de meegebrachte laptop PC niet heb gebruikt. Juist is ook dat ik dat aanvankelijk niet van plan was, maar al vrij snel in het verhoor ben ik zelf gaan meeschrijven met het verhoor. Overigens heb ik de Uruguayaanse onderzoeksrechter naar aanleiding van een interventie van mijn kant ook gevraagd of mijn vraag en het antwoord door de griffier zouden worden genoteerd, waarop hij bevestigend antwoordde. De vertaling van het proces-verbaal dat de Uruguayaanse onderzoeksrechter griffier van het verhoor hebben opgemaakt is sinds j.l. donderdag binnen., Ik heb dat vertaalde Uruguayaanse proces-verbaal vluchtig doorgenomen en ik denk dat het op 1 of 2 punten aanvulling behoeft. Zo is mij opgevallen dat wel wordt gerelateerd dat ik de getuige tapgesprekken heb voorgehouden, maar wordt niet de datum of vindplaats van die tapgesprekken genoemd. lk had tijdens het verhoor al aangegeven dat ik voornemens was zelf een proces-verbaal van bevindingen op te maken en daarin zal ik dus een en nader toelichten.
De raadsvrouwe stelt dat ondanks verzoeken van de verdediging het verhoor niet is voorgelezen, noch vertaald. Dat zulks niet is gebeurd kan ik bevestigen, dat de raadsvrouwe dat aan mij of mijn Uruguayaanse ambtgenoot zou hebben verzocht kan ik niet bevestigen. Als het is gebeurd dan heb ik het in ieder geval niet gehoord. Overigens heeft de getuige zijn verklaring wel doorgelezen en heeft hij daarin wijzigingen laten aanbrengen. Verder merk ik op dat ook naar Nederlands recht het voorlezen van een verklaring er niet voor is bedoeld om de verdediging in staat te stellen op- of aanmerkingen op hetgeen gerelateerd is te kunnen maken, maar het doel heeft dat de getuige kennis kan nemen van hetgeen is gerelateerd. Dat is in ieder geval wel gebeurd.
Onder punt 3 stelt de raadsvrouwe dat ik beschikte over processtukken die niet aan de verdediging waren verstrekt. Dat is feitelijk onjuist. Sterker: ik beschikte op dat moment over minder processtukken dan die welke aan de verdediging waren verstrekt. Op de dag van het vertrek vertelde één van de andere meereizende advocaten mij dat hij daags daarvoor nog enkele ordners verstrekt had gekregen. Navraag bij de officier van justitie leerde mij dat zij inderdaad nog stukken had verstrekt. Inmiddels beschik ik ook over die stukken maar van die stukken had ik tijdens de rogatoire reis nog geen kennis kunnen nemen, laat staan dat die stukken inmiddels al waren gedigitaliseerd. Waar ik tijdens de rogatoire reis wel de beschikking over had was een digitale versie van het dossier. Het gehele dossier [naam] wordt in het kader van het project DIVOS gedigitaliseerd, compleet met hyperlinks en al. lk beschikte over een ruwe versie (zonder werkende hyperlinks) van de eerste ongeveer 16.600 pagina's. lk beschikte niet over meer of andere stukken dan aan de verdediging waren verstrekt. Overigens: afgelopen zomer heeft de voorzitter van de meervoudige kamer de raadslieden op de hoogte gesteld van het voornemen het dossier te laten digitaliseren en heeft gemeld dat, als het dossier compleet en in zijn geheel gedigitaliseerd is, het aan de verdediging zal worden toegezonden.
Onder punt 4 stelt de raadsvrouwe dat de tolk niet is beëdigd. Dat is juist, mijn ambtgenoot heeft dat niet gedaan. Ik heb daaruit de conclusie getrokken dat een dergelijk voorschrift naar Uruguayaans recht kennelijk niet bestaat.
Onder punt 5 staat vermeld dat de getuige niet op zijn verschoningsrecht is gewezen noch dat ik mijn ambtgenoot daar op gewezen heb. Het eerste is juist, waarbij ik aanteken dat [naam rechter in Uruguay] wel tegenover de getuige heeft aangegeven dat hij niet als verdachte, maar als getuige werd gehoord. Het tweede is niet juist. lk heb niet tijdens het verhoor, maar wel in mijn eerdere correspondentie met de (inmiddels: voormalige) raadsman van de getuige, mijn rechtshulpverzoek en tijdens het voorgesprek met de Uruguayaanse onderzoeksrechter er op gewezen dat de getuige naar Nederlands recht ook verdachte was. In dit verband merk ik nog het volgende op. In mijn correspondentie met de raadsman van de getuige en in mijn rechtshulpverzoek ben ik uitvoerig ingegaan op de positie van de getuige, die tevens verdachte is. Van de raadsman van de getuige ontving ik een brief dat de getuige bereid was een verklaring af te leggen. In het rechtshulpverzoek heb ik mijn ambtgenoot verzocht de getuige te horen op de vraag of hij bereid was als getuige vragen van de Nederlandse RC, de officier van justitie en de raadslieden van de medeverdachten te beantwoorden. Na terugkeer in Nederland bereikte mij op 10 november jl een kopie met vertaling in het Nederlands van een verhoor van de getuige [naam getuige] dat [naam rechter in Uruguay] op 24 augustus 2008 heeft gehouden naar aanleiding van het rechtshulpverzoek dat de officier van justitie bij de Uruguayaanse autoriteiten had ingediend. In dat verhoor heeft [naam rechter in Uruguay] de getuige de vraag voorgehouden of hij bereid was vragen van de Nederlandse RC, de officier van justitie en de raadslieden van de medeverdachten te beantwoorden. De getuige heeft daarop geantwoord dat hij daar toe bereid was.
Dat heeft hij - desgevraagd door [naam rechter in Uruguay] en door mij - overigens ook herhaald bij aanvang van het verhoor van 30 oktober 2008.
Wat de raadsvrouwe onder punt 6, eerste alinea stelt is hiervoor reeds bespoken en - mijns inziens - weerlegd.
Wat betreft hetgeen de raadsvrouwe in de tweede alinea onder dit punt stelt op blad 4 van het wrakingsverzoek, merk ik op dat wat de raadsvrouwe daar stelt met betrekking tot de feitelijke gang van zaken door mij wordt onderschreven. Alleen kwalificeer ik dat anders en ligt de klemtoon anders. De raadsvrouwe stelt dat ik het antwoord op een vraag heb belet. Ik ben van mening dat, nu het verhoor niet als mijn verhoor kan worden aangemerkt maar het hier een verhoor naar Uruguayaans recht door mijn Uruguayaanse ambtgenoot betreft, ik ook niet in de gelegenheid kan zijn geweest antwoorden op vragen te beletten. lk heb wel, meteen nadat de raadvrouwe haar vraag via de tolk aan de getuige had gesteld, richting [naam raadsvrouwe] letterlijk gezegd "[naam raadsvrouwe], ik wil niet dat u aan de getuige vragen stelt buiten aanwezigheid van de rechter". Wat mij betreft was niet de aard van de vraagstelling door [naam raadsvrouwe] bepalend, maar het feit dat zij een vraag stelde in de afwezigheid van mijn Uruguayaanse ambtgenoot, die in mijn ogen de verhorende rechter was.
Wat betreft hetgeen de raadsvrouwe stelt in de derde en de vierde alinea onder dit punt, merk ik met betrekking de derde alinea op dat ik heb waargenomen dat de getuige met de onderzoeksrechter [naam rechter in Uruguay] heeft gesproken over de passages die hij in de tekst van het proces-verbaal van verhoor gewijzigd wenste te zien, waarop de Uruguayaanse onderzoeksrechter zijn griffier opdracht gaf wijzigingen in de tekst aan te brengen.
Met betrekking tot hetgeen in de vierde alinea staat vermeld merk ik op dat het juist is dat de raadsvrouwe ten tweede male buiten de aanwezigheid van de verhorende rechter en in weerwil van mijn eerdere opmerking (dan wel - indien men aanneemt dat ik het antwoord op de eerdere vraag van de raadsvrouwe aan de getuige had belet - : mijn verbod) dat ik niet wenste dat de getuige werd bevraagd buiten de aanwezigheid van de verhorende rechter, de getuige vragen heeft gesteld.
lk merk verder op dat, nadat de Uruguayaanse onderzoeksrechter in de verhoorruimte was teruggekeerd en voordat de getuige zijn verklaring had getekend, ik heb gehoord dat de onderzoeksrechter de getuige heeft gevraagd of hij met de gewijzigde tekst kon instemmen en dat hij naar mijn waarneming in aanwezigheid van de Uruguayaanse onderzoeksrechter [naam rechter in Uruguay] zijn verklaring heeft ondertekend.
Onder punt 1 stelt de raadsvrouwe dat ik gelogen heb toen ik vertelde dat het hotel waar de officier van justitie, de tolk, de liaisonofficer en ikzelf verbleven volgeboekt was.
Op dinsdag 21 oktober 2008 ontving mijn griffier een email van [naam], de assistente van de liaisonofficier [naam]. Zij schreef onder meer het volgende:
In het Hotel Horacio Quiroa in Salto waar ik voor Marcel heb gereserveerd kan men geen reservering vinden voor [naam RC] y [naam tolk] en er zijn nog twee single kamers beschikbaar ik ga ze maar reserveren.
Je kunt die tekst op 2 manieren lezen: het hotel heeft aangegeven dat er nog maar 2 single rooms beschikbaar waren of men heeft willen aangeven dat de enige beschikbare kamers 2 single rooms betroffen. Mijn griffier heeft die boodschap in de laatste zin opgevat: behoudens de beschikbare 2 single rooms was het hotel volgeboekt. Zij heeft daarop [naam] teruggeschreven dat zij die 2 resterende single rooms kon reserveren.
Van oneerlijkheid mijnerzijds is dus geen sprake.
Met betrekking tot het boeken van vliegreizen en hotels ten behoeve van een rogatoire commissie merk ik voor de volledigheid het volgende op. Tot begin 2008 werden vliegreizen en hotels geboekt door de griffier van de RC. Sedert - uit mijn hoofd - 1 februari van dit jaar geschiedt dat door het BROM (Bureau Reizen OM); Brom regelt de vliegtickets en de hotels met uitzondering van het hotel voor de RC en diens gezelschap (griffier en tolk), dat wordt nog steeds door de griffier van de RC zelf gedaan. Voor deze rogatoire reis betekende dat dat mijn griffier voor de tolk, de heer [naam tolk] en mij een hotel zou boeken. Voor het boeken van hotels maken zowel BROM als mijn griffier in beginsel gebruik van hetzelfde reisbureau: ATP.
Mijn griffier heeft ATP benaderd met de vraag of men voor mij en de tolk een geschikt hotel in Salto wist. Het bleek toen dat ATP geen hotels in Salto kende. Kennelijk komt Salto in hun database niet voor. Dat betekende dat mijn griffier zelf een hotel voor mij en de tolk moest zien te vinden. Zij heeft internet geraadpleegd en kwam via google op hotel Horacia Quiroa, op 15 km afstand van het centrum van Salto. Dat hotel is overigens geen health resort maar een spa-hotel, dat duidelijk betere tijden heeft gekend. Via internet heeft zij een reservering voor mij en de tolk gemaakt.
Deze rogatoire reis zou worden begeleid door de liaisonofficer [naam], die ook mijn nog uitstaande rechtshulpverzoek naar Chili (voor medio december 2008) in behandeling had. lk had voor hem nog stukken meegenomen en ik wilde met hem overleggen over zijn contacten in Chili. lk had daarom via mijn griffier aan de heer [naam] gevraagd of hij in hetzelfde hotel als waar ik zou verblijven kon verblijven. Daarnaast wilde ik met de officier van justitie overleggen over dat rechtshulpverzoek aan Chili en het lopende rechtshulpverzoek aan Spanje. Van belang is op te merken dat, parallel aan mijn rechtshulpverzoeken aan Uruguay, Chili en Spanje, ook nog rechtshulpverzoeken van de officier van justitie aan die landen lopen die op het punt van het horen van getuigen elkaar overlappen. De officier van justitie moest mij over de stand van zaken met betrekking tot haar rechtshulpverzoeken informeren, maar in de weken voorafgaand aan de reis naar Uruguay hadden wij amper daarover contact kunnen hebben in verband met een eerdere rogatoire reis van de officier van justitie naar Suriname en in verband met de herfstvakantie. lk had dus via mij griffier gevraagd of ook de officier van justitie in hetzelfde hotel als waar ik zou verblijven wilde verblijven. Die info heeft mijn griffier aan het LP doorgegeven, waarop de officier van justitie zelf hotel Horacio Quiroa gereserveerd heeft.
Ook de liaisonofficier [naam] heeft zijn assistente [naam] een kamer in dat hotel laten reserveren, met als resultaat het hiervoor aangehaalde emailbericht van 21 oktober waaruit mijn griffier opmaakte dat het hotel Horacio Quiroca volgeboekt was.
Mijn griffier had niet alleen op internet naar een geschikt hotel in Salto gezocht, maar zij had ook de Nederlandse ambassade in Montevideo benaderd. Via de ambassade had mijn griffier inmiddels het adres van Hotel Los Cedros in Salto doorgekregen, zij heeft dit adres doorgemeld aan ATP en zodoende zijn de overige leden van de rogatoire commissie daar gehuisvest.
Uit het bovenstaande kunt u indirect afleiden dat ik in dit geval op zich zelf bereid was met alle leden van de rogatoire commissie in 1 hotel te verblijven. Dat was wat mij betreft wel een uitzondering op wat ik normaal als beleid hanteer bij rogatoire commissies naar het buitenland: de RC, de griffier en de tolk worden apart gehuisvest van de andere leden van de delegatie. Zo zal het zijn tijdens de komende reizen naar Madrid en Chili.
Onder punt 2 refereert de raadsvrouwe aan mijn optreden in de pers.
Wie in den vreemde is heeft zich niet alleen aan te passen aan de ter plaatse geldende wetten, maar ook aan de daar heersende gebruiken en opvattingen. De heer [naam] en de tolk, de heer [naam tolk] hadden mij voorafgaand aan het verhoor van de getuige [naam getuige] verteld dat justitiële autoriteiten in Zuid-Amerika veel opener met de pers omgaan dan in Nederland gebruikelijk is. Het zou mij niet verbazen dat de jaren van dictatuur die veel landen daar tot in het recente verleden hebben gekend, daar mede debet aan zijn. Ik was er door hen ook voor gewaarschuwd dat ik er rekening mee moest houden dat de pers aanwezig zou zijn en mij om een reactie zou vragen. Na afloop van het verhoor leidde de Uruguayaanse onderzoeksrechter de Nederlands delegatie rond door zijn kabinet. Aangekomen in de achter het kabinet gelegen tuin, bleek dat [naam rechter in Uruguay] ook de pers had uitgenodigd voor een ontmoeting met de delegatie. Hij vroeg mij of ik bereid was een kort woord tot de pers te richten. Ik vroeg hem of dat gebruikelijk was. Hij antwoordde bevestigend. Daarop heb ik kort de pers te woord gestaan. Ik overleg u 2 artikelen die daarover in de Uruguayaanse pers zijn verschenen. Die artikelen zijn vertaald. Zoals u zult lezen heb ik - anders dan [naam raadsvrouwe] stelt - geen melding gedaan van de inhoud van het onderzoek of van het verhoor. lk heb zelf niet eens de naam van de getuige genoemd (het artikel in de Pueblo suggereert anders), maar had dat net zo goed wel kunnen doen want zoals u op de foto bij het artikel in de El Pais kunt zien is de getuige bij het verlaten van het gerechtsgebouw door een persfotograaf op de foto gezet en zou hij - ik heb dat trouwens zelf niet gezien - toen ook door het lokale TV-station gefilmd zijn en met naam en toenaam tijdens het lokale journaal zijn genoemd.
Onder punt 3 en 4 verwijst de raadsvrouwe naar een gesprek dat wij hebben gehad op de luchthaven van Madrid. Voor mijn visie op dat gesprek verwijs ik naar de email die ik aan de raadsvrouwe zond en die zij bij de stukken heeft gevoegd. lk heb daar verder niets aan toe voegen of af te doen. Voor zover [naam raadsvrouwe] aanstoot heeft genomen aan mijn bewoordingen dat de keuze aan haar was, spijt mij dat, maar feitelijk is het natuurlijk wel juist: als zij om haar moverende redenen de keuze maakt om mij te wraken, dan is het door mij geschetste gevolg, indien uw kamer niet voor de volgende rogatoire reis tot een uitspraak zou komen, wel het logische gevolg van die keuze. Net zoals daarvan het gevolg is - overigens - dat [naam raadsvrouwe] op dit moment geen stukken van mij ontvangt. Immers, ook voegen en verstrekken zijn ambthandelingen.
Ik kom tot een afronding.
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de gang van zaken tijdens het verhoor van de getuige [naam getuige], zoals door de raadsvrouwe genoemd in de punten 1 tot en met 4 van dat kopje van haar wrakingsverzoek, ben ik primair van mening dat [naam raadsvrouwe] niet in haar wrakingsverzoek kan worden ontvangen, dan wel dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard aangezien het wrakingsverzoek ziet op ambtshandelingen die niet onder mijn verantwoordelijkheid, maar onder de verantwoordelijkheid van de Uruguayaanse onderzoekrechter zijn verricht.
Subsidiair stel ik mij op het standpunt dat, wat ook zij van de juistheid van de door de raadsvrouwe geschetste gang van zaken en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid (in de zin van volledigheid en de juiste weergave van het verhoor) van het door de Uruguayaanse onderzoeksrechter opgemaakte proces-verbaal van de getuige [naam getuige], dit geen kwestie is die aan uw wrakingskamer ter beoordeling is, maar aan de meervoudige strafkamer van deze rechtbank die te zijner tijd over de strafzaak tegen de verdachte [naam verzoeker] heeft de oordelen. Feitelijk is het wrakingsverzoek waar het deze punten betreft een verkapt appel tegen een procesincident: [naam raadsvrouwe] heeft op een aantal punten geen gelijk gekregen, althans de gang van zaken voorafgaand, tijdens en na dat verhoor was kennelijk niet naar haar genoegen en zij gebruikt nu de wraking om daartegen op te komen. Dit strijdt met het binnen het strafrecht geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Ook alleen al om die reden dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.
Zowel mijn primaire als mijn subsidiaire standpunt brengen mij tot de conclusie dat [naam raadsvrouwe] misbruik van recht maakt.
Meer subsidiair stel ik mij op het standpunt dat geen van de aangevoerde feiten of omstandigheden (voor zover al feitelijk juist) een wraking kunnen rechtvaardigen.
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de gang van zaken voor en na het verhoor zoals door de raadsvrouwe genoemd onder de punten 1 tot en met 3 onder dat kopje van haar wrakingsverzoek, ben ik van mening dat geen van de aangevoerde feiten of omstandigheden (voor zover al feitelijk juist) een wraking kunnen rechtvaardigen.
lk verzoek uw wrakingskamer in het belang van het verder onderzoek zo spoedig mogelijk uitspraak te doen in deze kwestie aangezien de volgende rogatoire reis gepland staat voor 20 en 21 november 2008.
lk verzoek u, gelet op het bovenstaande, tot slot om toepassing van het bepaalde van artikel 515 lid 4 Sv.