Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/367 WW44-VERW
Uitspraak in het geding tussen
[Eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. J. Wildschut, juridisch adviseur werkzaam bij de Adromi Groep,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Op 15 juni 2006 is bij de gemeente Spijkenisse binnengekomen de aanvraag bouwvergunning eerste fase van eiser voor een paardenstalling en een fokstal met bijbehorende woning op het perceel, [adres] (hierna: het perceel). Van deze aanvraag maakt onderdeel uit het “Bedrijfsplan [naam]”, opgesteld door DLV Diergroep BV van 28 april 2006 (hierna: het bedrijfsplan).
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft verweerder, na advies van de DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: de adviseur) te hebben ingewonnen, de gevraagde vergunning geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 december 2007 heeft verweerder het bezwaar in overeenstemming met het advies, gedateerd 2 november 2007, van verweerders Algemene bezwaar- en beroepscommissie, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 22 januari 2008 beroep ingesteld.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Radenborg den Heijer, werkzaam bij de gemeente Spijkenisse, vergezeld door A.J. Wassink, werkzaam bij de adviseur.
2 Overwegingen
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijke Gebied Geervliet” rust op het perceel de bestemming “Agrarisch gebied landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden (Ab)”.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig bestemde gronden bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als vermeld in artikel 5, tweede lid, te weten: niet voor bewoning bestemde agrarische bedrijfsgebouwen, ten hoogste één agrarische bedrijfswoning per bedrijf en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bedrijfsvoering. Ingevolge het derde lid mogen op de in het eerste lid bedoelde gronden geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de bedrijfsvoering van (onder meer) een semi-agrarisch bedrijf als omschreven in artikel 1, onder 11.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 11, van de planvoorschriften wordt onder “semi-agrarisch bedrijf” verstaan het aan het agrarische verwante bedrijf, gericht op de handel in, de sportbeoefening met en de bewaring van landbouw- en huisdieren, alsmede de handel in en de bewaring van agrarische producten, hieronder vallen ondermeer maneges, pony-houderijen, dierenasiels en dierenpensions, hondenkennels en hondenafrichtingsstations en tuincentra.
Het bedrijfsplan voorziet samengevat weergegeven in het voortbrengen van paarden door eigen fok en opfok, ook van aangekochte veulens en veulens van derden. Opgefokte paarden worden vervolgens zo nodig getraind totdat zij het stadium hebben bereikt waaraan zij hun hoogste marktwaarde ontlenen, waarna zij worden verkocht.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het bedrijfsplan strekt tot een gebruik dat op het perceel is toegelaten en ten behoeve waarvan mag worden gebouwd.
De rechtbank stelt voorop dat eiser terecht klaagt dat in het advies van de Algemene bezwaar- en beroepscommissie dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd ten onrechte is overwogen dat de classificatie van het bedrijfsplan als “semi-agrarisch” voldoende vaststaat omdat sprake is van formele rechtskracht, nu dit gedeelte van de bouwaanvraag identiek is aan eerder afgewezen aanvragen van eiser. Zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, waren de eerdere bouwaanvragen gericht op een andere bedrijfsopzet en is de in geding zijnde bouwaanvraag dan ook niet aan te merken als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Reeds hierom moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, zoals is vereist ingevolge artikel 7:12 van de Awb.
Nu in het advies van de Algemene bezwaar- en beroepscommissie ook inhoudelijk het aan het primaire besluit ten grondslag gelegde advies van de adviseur wordt onderschreven en namens verweerder ter zitting naar voren is gebracht dat verweerder dit standpunt ook aan het bestreden besluit ten grondslag heeft willen leggen, zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser beoordelen.
De rechtbank is van oordeel dat eiser evenzeer terecht klaagt dat de adviseur niet op goede gronden tot zijn advies is gekomen dat het voorgenomen gebruik, zoals in het bedrijfsplan neergelegd, moet worden aangemerkt als “semi-agrarisch bedrijf” in de zin van vermeld artikel 1, aanhef en onder 11, zodat ten behoeve daarvan geen gebouwen mogen worden opgericht. De opvatting van de adviseur, zoals ter zitting nader toegelicht, dat het trainen van paarden ouder dan drie jaar niet als agrarische activiteit is aan te merken is in zijn algemeenheid onjuist. Waar het trainen, zoals volgens het bedrijfsplan het geval is, plaatsvindt om de zelf (op)gefokte paarden hun hoogst mogelijke marktwaarde te geven, maken die activiteiten onderdeel uit van het agrarisch bedrijf en zijn zij niet als semi-agrarische activiteit aan te merken. De activiteiten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als het voortbrengen van een agrarisch product. Dit is ook in overeenstemming met het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder 11, dat ziet op handel in, sportbeoefening met en bewaring van dieren, los van het voortbrengen van een eigen product. De in deze bepaling opgesomde voorbeelden onderstrepen dit, nu zij alle betrekking hebben op activiteiten waarbij niet zelf een product wordt voortgebracht. De rechtbank ziet in de door de adviseur bij zijn beoordeling gehanteerde uitgave “Paardenhouderij en ruimtelijke Ordening, Handreiking voor de praktijk”, gedateerd 1 mei 2006, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ook geen grond voor een ander oordeel. Los van het feit dat deze Handreiking niet bindend kan zijn voor de uitleg van een planvoorschrift, gaat de door de adviseur aangeduide passage onder paragraaf 3.1, bladzijde 7 in die passage worden bedrijven waar uitsluitend paarden worden gefokt, opgefokt, als hengstenhouderij in gebruik zijn of waar paarden voor de melkproductie worden gehouden als puur agrarische bedrijven aangemerkt niet over de wijze waarop bestaande agrarische bestemmingen zouden moeten worden uitgelegd, maar over de wijze waarop onderscheiden typen paardenhouderijen opnieuw zouden kunnen worden bestemd.
Verder klaagt eiser terecht dat de opmerking van de adviseur in zijn advies dat uit de bouwtekening niet kan worden opgemaakt dat alle bedrijfsgebouwen binnen het vastgestelde bouwblok zijn gesitueerd, miskent dat het betrokken bestemmingsplan geen bouwblokkensystematiek kent. Dit is ter zitting aan de hand van het bestemmingsplan vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het advies van de adviseur niet juist is en dat verweerder door dit mede ten grondslag te leggen aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering de gevraagde bouwvergunning te verlenen, ook in zoverre dit besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb heeft genomen.
Het beroep van eiser is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar moeten beslissen, waarbij eventuele onduidelijkheden over de cijfermatige onderbouwing van het bedrijfsplan nog kunnen worden opgehelderd.
Verweerder moet in de proceskosten van eiser worden veroordeeld op de wijze als navermeld.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en wijst de gemeente Spijkenisse aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden,
bepaalt dat de gemeente Spijkenisse aan eiser het betaalde griffierecht van € 143,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, en mr. A. Verweij en mr. J.A.F. Peters, leden, en door de voorzitter en J. van Mazijk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 14 november 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.