2.5
Ten aanzien van de stelling van Seaborne dat tussen partijen is overeengekomen dat Seat de partij auto’s uiterlijk op vrijdag 6 juni 2003 diende aan te leveren overweegt de rechtbank het volgende.
In de e-mail van [getuige2] van Seaborne aan [persoon1] van Seat van 3 juni 2003 11:12 uur (productie 3 bij dagvaarding) schreef Seaborne onder meer : “Our next sailing to Curaçao is foreseen to load at Antwerp on 10-11th June 2003 on m.v. “Scan Oceanic” (or sub.). Could you therefore confirm delivery of the cars Friday 6th of June but latest Theusday 10th of June to Antwerp”. Daargelaten of Seat zodanige bevestiging heeft gegeven, volgt uit die e-mail niet dat Seaborne met Seat was overeengekomen dat deze de partij auto’s uiterlijk op 6 juni 2003 in Antwerpen diende aan te leveren.
Nadat [persoon1] bij e-mail van 4 juni 2003 11:15 had medegedeeld “The cars will departure today to Antwerp”, schreef [getuige2] per e-mail van dezelfde datum 11:41 uur terug onder meer: “Could you please keep us posted when the trucks will arrive at Antwerp. Vessel (Scan Oceanic) is tomorrow in Antwerp and sailing on Friday 6th June noon.” Ook dat bericht vormt geen bevestiging van een overeenkomst tussen partijen om de partij auto’s uiterlijk op 6 juni 2003 in Antwerpen aan te leveren.
Zodanige overeenkomst blijkt evenmin uit een van de andere bij dagvaarding in het geding gebrachte producties.
In zijn (bij comparitie in het geding gebrachte) schriftelijke verklaring van 3 februari 2005 stelt [getuige2] onder andere “Nadat op dinsdagmiddag 3 juni 2003 bekend werd dat het m.s. ‘Scan Oceanic’ op vrijdag 6 juni 2003 zou laden, heb ik [persoon1] van Seat diezelfde middag nog telefonisch gesproken en hem gevraagd of aanlevering op vrijdag voor de middag mogelijk was. In antwoord daarop werd door [persoon1] telefonisch het akkoord daarvoor gegeven. Hij zou voor tijdige aanlevering zorgdragen.”
[getuige1] heeft als getuige onder meer verklaard: “Op dinsdag 3 juni 2003 had ik telefonisch aan [persoon2] medegedeeld dat wij een ro-roschip hadden geregeld, waarin op vrijdag 6 juni 2003 de 27 personenwagens voor Curaçao zouden moeten worden beladen. Op 4 juni 2003 vertelde [persoon2] van Seat mij over de telefoon dat de auto’s die wij moesten inladen voor vervoer naar Curaçao, onderweg waren naar Antwerpen. Op donderdag 5 juni 2003 heeft hij dat aan mij herhaald. ”
[getuige2] heeft als getuige onder meer verklaard: “Op dinsdag 3 juni 2003 heb ik telefonisch en per e-mail aan [persoon1] van Seat medegedeeld dat de 27 auto’s uiterlijk op vrijdag 6 juni 2003 in Antwerpen zouden moeten zijn voor belading in het schip. Op 4 juni 2003 heb ik weer contact met hem gehad. Toen gaf [persoon1] aan dat de auto’s naar Antwerpen vertrokken waren.”
In de (bij akte van 9 november 2005 door Seat in het geding gebrachte) schriftelijke verklaringen van [getuige1] van 1 april 2005, [getuige2] van 4 april 2005, [persoon3] van 3 april 2005 en [persoon4] van 4 april 2005 wordt over een afspraak tussen partijen voor (uiterste) aanlevering van de partij auto’s niet gerept.
De data in de hiervoor aangehaalde verklaringen van [getuige1] en [getuige2] sporen niet met de data van de hiervoor aangehaalde e-mails tussen [getuige2] en [persoon1] van 3 en 4 juni 2003. Gelet op de inhoud van de e-mails van 4 juni 2003 is het niet plausibel dat tussen ([getuige1] of [getuige2] van) Seaborne en ([persoon2] of [persoon1] van) Seat al op 3 juni 2003 was overeengekomen dat Seat de partij auto’s uiterlijk op 6 juni 2003 in Antwerpen diende aan te leveren.
Daarom concludeert de rechtbank dat die door Seaborne gestelde overeenkomst niet is komen vast te staan. Derhalve kan in het midden blijven of het voor Seat duidelijk was dat Seaborne aanspraak maakte op schadevergoeding uitgaande van 6 juni 2003 als aanleverdatum voor de partij auto’s.