ECLI:NL:RBROT:2008:BG4466

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
226092 / HA ZA 04-2907
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van afzender voor schade door te late aanlevering van goederen

In deze zaak vorderde Seaborne Marine Lines B.V., vertegenwoordigd door curator mr. M. Bouma, schadevergoeding van Seat S.A. wegens het te laat aanleveren van een partij van 27 personenauto's. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat Seat aansprakelijk was voor de schade die Seaborne had geleden door de late aanlevering, die plaatsvond op 8 juni 2003, terwijl de overeengekomen datum 6 juni 2003 was. De rechtbank stelde vast dat de afzender, Seat, op basis van artikel 8:391 BW verplicht was om de schade te vergoeden die de vervoerder, Seaborne, had geleden doordat de goederen niet op tijd ter beschikking waren gesteld. De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering van Seaborne en concludeerde dat er geen duidelijke overeenkomst was over de aanleverdatum, maar dat de aanlevering uiterlijk op 7 juni 2003 had moeten plaatsvinden. De rechtbank kende Seaborne een schadevergoeding toe van € 5.983,30, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 september 2003. Daarnaast werd Seat veroordeeld in de proceskosten van Seaborne, die in totaal € 2.335,59 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 226092 / HA ZA 04-2907
Uitspraak: 12 november 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[curator], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SEABORNE MARINE LINES B.V., gevestigd te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. M. Bouma,
- tegen -
de rechtspersoon naar het recht van het land van haar vestiging SEAT S.A.,
gevestigd te Barcelona, Spanje,
gedaagde,
voorheen advocaat mr. J.G.A. van Zuuren, thans onttrokken.
Partijen worden hierna aangeduid als "Seaborne" respectievelijk "Seat".
1 Het verdere verloop van het geding
1.1
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnissen van 16 maart 2005 en 7 december 2005.
1.2
Ter rolzitting van 29 december 2005 heeft de procureur van Seat zich onttrokken. Nadien heeft zich geen nieuwe procureur of advocaat voor Seat gesteld.
1.3
Ingevolge de genoemde tussenvonnissen heeft Seaborne [getuige1] en [getuige2] als getuigen doen verhoren. Van het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt.
Seat heeft geen gebruik gemaakt van contra-enquête.
1.4
Daarna heeft Seaborne een conclusie na enquête genomen.
2 De verdere beoordeling
2.1
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnissen van 16 maart 2005 en 7 december 2005.
2.2
Seaborne vordert vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden doordat Seat de overeengekomen partij van 27 personenauto’s (hierna: de partij auto’s) niet op de overeengekomen datum van 6 juni 2003 op de laadplaats in Antwerpen ter inlading in het zeeschip ter beschikking heeft gesteld. Voorts stelt Seaborne dat zij de – in rov. 3.4 van het tussenvonnis van 16 maart 2005 vastgestelde – nadere afspraak om de partij auto’s op 7 juni 2003 ter beschikking te stellen heeft gemaakt ter beperking van schade en dat daarmee geen afbreuk is gedaan aan haar aanspraak tot schadevergoeding vanaf de aanvang van die datum.
2.3
Ingevolge artikel 8:391 BW is de afzender verplicht de vervoerder de schade te vergoeden die deze lijdt doordat de overeengekomen zaken, door welke oorzaak dan ook, niet op de overeengekomen plaats en tijd te zijner beschikking zijn.
Gesteld noch gebleken is dat de door Seaborne aanvullend aan haar vordering ten grondslag gelegde verplichting van Seat tot het aanleveren van de partij auto’s ingevolge cognossementsclausule 8 een verdere of andere strekking heeft dan de genoemde wettelijke verplichting.
2.4
Voor de verdere beantwoording van de vraag of Seat aansprakelijk is voor de door Seaborne gestelde schade en wat de omvang van die schade is, is, zoals is overwogen in het tussenvonnis van 16 maart 2005, van belang vast te stellen welke datum tussen partijen als aanleverdatum is overeengekomen en wanneer Seat de partij auto’s daadwerkelijk heeft aangeleverd. Daartoe heeft de rechtbank in voornoemd tussenvonnis Seaborne opgedragen te bewijzen dat (a) het voor Seat bij het maken van de afspraak over de aanleverdatum van de partij auto’s duidelijk was/moest zijn dat Seaborne aanspraak maakte op schadevergoeding uitgaande van 6 juni 2003 als aanleverdatum, en (b) dat de partij auto’s pas op zondag 8 juni 2003 in Antwerpen is aangeleverd.
2.5
Ten aanzien van de stelling van Seaborne dat tussen partijen is overeengekomen dat Seat de partij auto’s uiterlijk op vrijdag 6 juni 2003 diende aan te leveren overweegt de rechtbank het volgende.
In de e-mail van [getuige2] van Seaborne aan [persoon1] van Seat van 3 juni 2003 11:12 uur (productie 3 bij dagvaarding) schreef Seaborne onder meer : “Our next sailing to Curaçao is foreseen to load at Antwerp on 10-11th June 2003 on m.v. “Scan Oceanic” (or sub.). Could you therefore confirm delivery of the cars Friday 6th of June but latest Theusday 10th of June to Antwerp”. Daargelaten of Seat zodanige bevestiging heeft gegeven, volgt uit die e-mail niet dat Seaborne met Seat was overeengekomen dat deze de partij auto’s uiterlijk op 6 juni 2003 in Antwerpen diende aan te leveren.
Nadat [persoon1] bij e-mail van 4 juni 2003 11:15 had medegedeeld “The cars will departure today to Antwerp”, schreef [getuige2] per e-mail van dezelfde datum 11:41 uur terug onder meer: “Could you please keep us posted when the trucks will arrive at Antwerp. Vessel (Scan Oceanic) is tomorrow in Antwerp and sailing on Friday 6th June noon.” Ook dat bericht vormt geen bevestiging van een overeenkomst tussen partijen om de partij auto’s uiterlijk op 6 juni 2003 in Antwerpen aan te leveren.
Zodanige overeenkomst blijkt evenmin uit een van de andere bij dagvaarding in het geding gebrachte producties.
In zijn (bij comparitie in het geding gebrachte) schriftelijke verklaring van 3 februari 2005 stelt [getuige2] onder andere “Nadat op dinsdagmiddag 3 juni 2003 bekend werd dat het m.s. ‘Scan Oceanic’ op vrijdag 6 juni 2003 zou laden, heb ik [persoon1] van Seat diezelfde middag nog telefonisch gesproken en hem gevraagd of aanlevering op vrijdag voor de middag mogelijk was. In antwoord daarop werd door [persoon1] telefonisch het akkoord daarvoor gegeven. Hij zou voor tijdige aanlevering zorgdragen.”
[getuige1] heeft als getuige onder meer verklaard: “Op dinsdag 3 juni 2003 had ik telefonisch aan [persoon2] medegedeeld dat wij een ro-roschip hadden geregeld, waarin op vrijdag 6 juni 2003 de 27 personenwagens voor Curaçao zouden moeten worden beladen. Op 4 juni 2003 vertelde [persoon2] van Seat mij over de telefoon dat de auto’s die wij moesten inladen voor vervoer naar Curaçao, onderweg waren naar Antwerpen. Op donderdag 5 juni 2003 heeft hij dat aan mij herhaald. ”
[getuige2] heeft als getuige onder meer verklaard: “Op dinsdag 3 juni 2003 heb ik telefonisch en per e-mail aan [persoon1] van Seat medegedeeld dat de 27 auto’s uiterlijk op vrijdag 6 juni 2003 in Antwerpen zouden moeten zijn voor belading in het schip. Op 4 juni 2003 heb ik weer contact met hem gehad. Toen gaf [persoon1] aan dat de auto’s naar Antwerpen vertrokken waren.”
In de (bij akte van 9 november 2005 door Seat in het geding gebrachte) schriftelijke verklaringen van [getuige1] van 1 april 2005, [getuige2] van 4 april 2005, [persoon3] van 3 april 2005 en [persoon4] van 4 april 2005 wordt over een afspraak tussen partijen voor (uiterste) aanlevering van de partij auto’s niet gerept.
De data in de hiervoor aangehaalde verklaringen van [getuige1] en [getuige2] sporen niet met de data van de hiervoor aangehaalde e-mails tussen [getuige2] en [persoon1] van 3 en 4 juni 2003. Gelet op de inhoud van de e-mails van 4 juni 2003 is het niet plausibel dat tussen ([getuige1] of [getuige2] van) Seaborne en ([persoon2] of [persoon1] van) Seat al op 3 juni 2003 was overeengekomen dat Seat de partij auto’s uiterlijk op 6 juni 2003 in Antwerpen diende aan te leveren.
Daarom concludeert de rechtbank dat die door Seaborne gestelde overeenkomst niet is komen vast te staan. Derhalve kan in het midden blijven of het voor Seat duidelijk was dat Seaborne aanspraak maakte op schadevergoeding uitgaande van 6 juni 2003 als aanleverdatum voor de partij auto’s.
2.6
Het vorenstaande leidt ertoe dat, zoals is geconcludeerd in rov. 3.4 van het tussenvonnis van 16 maart 2005, tussen Seaborne en Seat is overeengekomen dat laatstgenoemde de partij auto’s uiterlijk op 7 juni 2003 diende aan te leveren.
Nu kennelijk ter beschikking stelling van de partij auto’s in het weekend was overeengekomen en gesteld noch gebleken is dat een specifiek tijdstip van ter beschikking stelling was overeengekomen, had Seat dus tot op zaterdag 7 juni 2003 om 24:00 uur gelegenheid om de partij auto’s in Antwerpen aan te leveren. Daaruit volgt dat Seat vanaf zondag 8 juni 2003 te 00:00 uur te laat zou zijn met terbeschikkingstelling van de partij auto’s en dus aansprakelijk zou worden voor schade die Seaborne daardoor zou lijden.
2.7
Tussen partijen staat vast dat Seat de partij auto’s met drie trekkers met opleggers heeft aangeleverd.
Partijen zijn verdeeld over de datum waarop de partij auto’s daadwerkelijk in Antwerpen is aangeleverd. Daarom heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 16 maart 2005 aan Seaborne opgedragen te bewijzen dat de partij auto’s pas op zondag 8 juni 2003 in Antwerpen is aangeleverd.
Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
[getuige1] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 1 april 2005 over de datum van aanlevering van de partij auto’s het volgende verklaard: “Op zondag 8 juni, 1e Pinksterdag, ben ik samen met [getuige2] naar Antwerpen gegaan om de belading aldaar te bekijken en te voltooien op de m.v. “Scan Oceanic”.[getuige2] informeerde mij dat hij via een Spaanse kennis die in Nederland woont het (hopelijk) voor elkaar had gekregen om de chauffeurs op die zondag 8 juni op tijd alsnog in Antwerpen te krijgen. Tot mijn schrik stond er om 0645 uur een truck met ca 9 personenauto’s in plaats van alle drie de trucks bij de ingang van de poort te Antwerpen, maar gelukkigerwijs verscheen de tweede truck ca. een 40 minuten later. De derde truck kwam pas 1050 uur (…). Na belading van het m.v. “Scan Oceanic” ben ik om 1300 uur huiswaarts gekeerd.”
[getuige2] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 4 april 2005 over de datum van aanlevering van de partij auto’s het volgende verklaard: “Op zondag 8 juni 2003 om ca. 06.45 uur was ik zelf op de kade aanwezig en vond daar 1 trailer. De tweede trailer kwam tegen 08.00 uur (…). Uiteindelijk is de laatste trailer om circa 10.45 uur aangekomen en zijn de laatste auto’s gelijk aan boord geladen, (…).Na het vastzetten van de lading om 12.20 uur is het schip uiteindelijk om 15.00 uur vertrokken, waarna ik naar huis ben gereden om verder de pinksterdagen te genieten.”
[persoon4], die optrad als havenagent van Seaborne in Antwerpen, heeft in zijn schriftelijke verklaring van 4 april 2005 over de datum van aanlevering van de partij auto’s het volgende verklaard: “De belading is gestopt op vrijdag 6 juni om 08.15 uur daar de SEAT auto’s er nog steeds niet waren. Er is een ploeg voor zaterdag besteld door Seaborne/v.d. Welle, welke in de middag weer afbesteld is geworden door Seaborne/v.d. Welle en overbesteld voor zondag, 8 juni 2003. (…) Uiteindelijk zijn de zevenentwintig auto’s met drie Trucks aangekomen uit Spanje. Op 8 juni, zijnde een feestdag in België, was ik present op de kade om 0700 uur en zag daar 1 Truck staan met 9 auto’s. Binnen het uur verscheen de tweede Truck en pas om ca. 11.00 uur de derde Truck. De m.v. “Scan Oceanic” is weer aangevangen met lading op 8 juni om 07.30 uur en was de belading compleet om 11.50 uur. Het m.v. “Scan Oceanic” is vertrokken uit de haven van Antwerpen op 08 juni 2003 15.00 uur na het vastzetten van alle auto’s aan boord van het zeeschip.”
Bewijsmiddelen die deze verklaring ontzenuwen zijn niet in het geding gebracht.
Deze verklaringen tonen naar het oordeel van de rechtbank aan dat de partij auto’s niet eerder dan op zondag 8 juni 2003 omstreeks 11:00 uur in Antwerpen is aangeleverd.
2.8
Uit het vorenstaande vloeit de conclusie voort dat Seat de partij auto’s te laat, immers na 7 juni 2003, heeft aangeleverd. Seat is aansprakelijk voor de schade die Seaborne tengevolge daarvan heeft geleden.
2.9
Over de omvang van de voor vergoeding in aanmerking komende schade overweegt de rechtbank het volgende.
Seat heeft de door Seaborne opgevoerde kostenposten niet anders betwist dan dat deze niet aan haar wanprestatie zijn toe te rekenen (causaliteitsverweer). De rechtbank zal derhalve slechts onderzoeken of en tot in hoeverre de door Seaborne gestelde schadeposten aan de wanprestatie van Seat zijn toe te rekenen.
2.1
Seaborne vordert vergoeding van “demurrage” die zij op grond van de bevrachtingsovereenkomst aan de vervrachter Scanscot Shipping Services (Deutschland) GmbH heeft moeten betalen. De bij dagvaarding als productie 9 overgelegde factuur van Scanscot betreft overliggeld over bijna 2 dagen (“1,96875 days”) en bedraagt omgerekend € 8.599,78. Daarvan komt, ingevolge hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, slechts het deel dat ziet op zondag 8 juni 2003 vanaf 0:00 uur tot 11:00 uur voor toewijzing in aanmerking. Immers, ook indien Seat de partij auto’s laat op 7 juni 2003 zou hebben aangeleverd, zou het schip na die aanlevering nog in Antwerpen hebben moeten blijven liggen voor het beladen en vastzetten van de partij auto’s. De rechtbank begroot het aan de wanprestatie van Seat toerekenbare gedeelte van deze schadepost schattenderwijs op 11/48 van € 8.599,78, derhalve € 1.970,80.
2.11
Seaborne vordert tevens vergoeding van extra kosten die Pasec Port in rekening heeft gebracht ter zake van het vastzetten van de partij auto’s aan boord van het schip. Een deel van de factuur, welke als productie 10 bij dagvaarding is overgelegd, ziet op extra kosten welke op zondag 8 juni 2003 zijn ontstaan. Die extra kosten bedragen in totaal € 562,50, welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.
2.12
Seaborne vordert vergoeding van de extra kosten die Nova & Hessenatie Stevedoring N.V. in rekening heeft gebracht ten aanzien van stuwadoorwerkzaamheden op zondag 8 juni 2003. Blijkens de als productie 11 bij dagvaarding overgelegde factuur, bedragen deze extra kosten € 2.900,-. Deze schade komt voor vergoeding in aanmerking.
2.13
Seaborne vordert vergoeding van € 550,- wegens extra kosten surveyor. Uit productie 12 bij dagvaarding, een factuur van C.S.L. Transportconsultants ter zake ‘Survey at the port of Antwerp dated 8th June 2003 m.v. ‘Scan Oceanic’, blijkt dat het gaat om werkzaamheden welke op zondag 8 juni 2003 zijn uitgevoerd. Deze extra kosten komen voor vergoeding in aanmerking.
2.14
Seaborne voert aan dat zij aan de chauffeurs van Seat fooien heeft moeten betalen om hen te bewegen zo snel mogelijk de partij auto’s in Antwerpen aan te leveren. Seaborne vordert vergoeding van deze fooien ten bedrage van € 600,-.
Kennelijk hebben de chauffeurs in opdracht van Seat de partij auto’s naar Antwerpen vervoerd. Seaborne heeft niet gesteld waarom, mede gelet op de rechtsverhouding tussen Seaborne en Seat en de daaruit voortvloeiende schadeplichtigheid van Seat bij overschrijding van de aanlevertermijn, de door haar aan de chauffeurs gegeven fooien voor rekening van Seat komen. Evenmin heeft Seaborne uitgelegd dat het nodig of redelijk was die fooien te geven, nu de chauffeurs de partij auto’s te laat bij Seaborne hebben aangeleverd. De rechtbank ziet zonder die toelichtingen, welke ontbreken, geen grond het bedrag van de fooien toe te rekenen aan de wanprestatie van Seat, ook niet bij wijze van redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade. Daarom komt de vordering tot vergoeding van betaalde fooien niet voor toewijzing in aanmerking.
2.15
Uit het vorenstaande volgt dat Seat aansprakelijk is tot vergoeding van schade tot het beloop van (€ 1.970,80 + 562,50 +2.900 + 550,- =) € 5.983,30.
2.16
Tegen de door Seaborne gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten heeft Seat geen verweer gevoerd. Uit de bij dagvaarding overgelegde brieven van de advocaat van Seaborne blijkt genoegzaam van buitengerechtelijke werkzaamheden. Uit de inhoud van die brieven blijkt voorts dat deze werkzaamheden meer omvatten dan die waarvoor de in de artikelen 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zodat deze voor toewijzing vatbaar zijn. De rechtbank begroot het aan Seaborne toe te wijzen bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig de aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II op € 768,-.
2.17
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank het volgende.
De vordering van Seaborne strekt tot schadevergoeding ingevolge artikel 8:391 BW. Het betreft derhalve geen vordering wegens vertraging in de voldoening van een geldsom voortvloeiende uit een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, zodat slechts de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW voor toewijzing in aanmerking komt.
Gesteld noch gebleken is dat Seat terstond na kennisneming ervan tot vergoeding van de schade is overgegaan. Daarmee komt ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b BW in samenhang met artikel 6:119 BW voor vergoeding in aanmerking de wettelijke rente over het bedrag van de schadevergoeding vanaf het moment dat Seat daarmee op de hoogte raakte . Seaborne heeft Seat over de schade aangeschreven bij brief van 17 september 2003 met verzoek tot betaling uiterlijk op 26 september 2003. Daarom komt de wettelijke rente vanaf de gevorderde ingangsdatum 26 september 2003 voor toewijzing in aanmerking.
2.18
Hoewel derhalve is gebleken dat het verweer van Seat ten dele doel treft, heeft Seaborne om vergoeding te verkrijgen deze procedure moeten voeren. Daarom zal de rechtbank Seat in de proceskosten veroordelen. De rechtbank zal het aan Seaborne toe te wijzen bedrag voor advocaatsalaris bepalen overeenkomstig het bij de toe te wijzen hoofdsom behorende tarief.
2.19
De door Seaborne gevorderde kosten van het beslag zullen als onweersproken worden toegewezen.
2.2
De veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verkaard nu daartegen geen verweer is gevoerd.
3 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt Seat om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Seaborne te betalen het bedrag van € 6.751,37 (zegge: zesduizend zevenhonderdeenenvijftig 37/100 euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 september 2003 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Seat in de aan de zijde van Seaborne gevallen proceskosten, tot aan deze uitspraak bepaald op € 335,- aan vast recht, op € 312,59 aan overige verschotten en op € 1.728,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1902/1928