Zaak-/rolnummer: 298941 / HA ZA 08-111
Uitspraak: 5 november 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. V.Th.E Kuijpers,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE CAPELLE AAN DEN IJSSEL,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat: mr. M.M.L. Goofers te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "de Gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 13 december 2007 met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, tevens houdende vermeerdering van eis;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [eiser] is getrouwd geweest met [de ex-partner] (hierna: [de ex-partner]). Het huwelijk, aangegaan op 8 mei 2003, is ontbonden op 24 februari 2005 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2 Het huwelijk is onder huwelijkse voorwaarden gesloten, inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap.
2.3 Ten tijde van het huwelijk heeft [eiser] alle betalingen voor hen beiden gedaan omdat [de ex-partner] geen inkomsten had.
2.4 Vóór het huwelijk, te weten op 16 april 2002, heeft de Gemeente [de ex-partner] een brief gezonden, houdende het besluit dat [de ex-partner] een bedrag van € 3.989,85 aan de Gemeente diende terug te betalen vanwege door de Gemeente ten onrechte uitgekeerde bijstandsuitkering. In die beschikking is onder meer het volgende opgenomen.
“(…)
Wij verzoeken u dit bedrag binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking over te maken op onderstaand bankrekeningnummer, ten gunste van de deelsector Sociale Zaken, onder vermelding van Abw/[de ex-partner]/0355.72.50
(…)”
2.5 Eind september 2003 heeft [de ex-partner] door middel van een vragenformulier debiteuren aan de Gemeente gemeld dat zij zou gaan scheiden en dat zij “op voorwaarden getrouwd” was. Zij heeft daarbij eveneens gemeld op dat moment geen inkomsten te hebben.
2.6 Op 7 oktober 2003 heeft de Gemeente een brief gezonden aan [de ex-partner] met daarin onder meer de volgende tekst.
“(…)
U heeft een restant-schuld aan de deelsector Sociale Zaken tot een bedrag van
€ 5.694,81 zijnde ten onrechte verstrekte bijstand.
(…)
Wij verzoeken u derhalve (…) een bedrag van € 68,00 per maand over te maken op bankrekeningnummer 15.90.35.600 van de gemeente Capelle aan den IJssel, ten gunste van de deelsector Sociale Zaken, onder vermelding van: Abw/[de ex-partner]/3557250.
2.7 Op 30 oktober 2003 heeft de Gemeente op haar bankrekening een bedrag ter hoogte van € 5.694,81 van [eiser] ontvangen onder vermelding van “ABW [de ex-partner] CODE 3557/250 DEELSECTOR UNIT INKOMEN”.
2.8 De Gemeente heeft [de ex-partner] bij brief van 10 november 2003 onder meer medegedeeld dat zij ([de ex-partner]) de bruto schuld aan Sociale Zaken in éénmaal geheel heeft afgelost.
2.9 Medio november 2003 heeft [eiser] de echtelijke woning verlaten.
2.10 [eiser] heeft de Gemeente in januari 2004 verzocht om terugbetaling van het door hem betaalde bedrag. De Gemeente is niet overgegaan tot terugbetaling aan [eiser].
3 De vordering
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om de Gemeente te veroordelen tot het overleggen van afschriften van de correspondentie zoals die gevoerd is tussen de Gemeente en [de ex-partner] en om de Gemeente bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van € 5.694,81 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf
1 februari 2004 tot aan de dag van algehele voldoening en buitengerechtelijke kosten, ad
€ 768,-.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De Gemeente had geen vordering op [eiser] zodat zijn betaling ad € 5.694,81 aan de Gemeente onverschuldigd is.
3.2 De vordering van de Gemeente op [de ex-partner] dateerde van vóór het aangaan van het huwelijk tussen [eiser] en [de ex-partner]. Op grond van de huwelijkse voorwaarden was [eiser] derhalve niet gehouden de vordering van de Gemeente op [de ex-partner] te voldoen.
3.3 De Gemeente heeft niet voldaan aan haar onderzoeksplicht.
3.4 [eiser] was zich er niet van bewust dat de betalingsverplichting geheel bij [de ex-partner] lag omdat hij zelf getroffen zou worden door invorderingsmaatregelen van de Gemeente.
3.5 Uit correspondentie tussen de Gemeente en [de ex-partner] blijkt dat de invorderingsmaatregelen waarmee de Gemeente dreigde [eiser] zelf zouden treffen. Nu [eiser] niet (meer) beschikt over die correspondentie is de Gemeente gehouden deze op grond van artikel 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 162 Rv over te leggen.
3.6 Als gevolg van de weigering van de Gemeente het bedrag terug te betalen, heeft [eiser] rechtbijstand ingeroepen, welke kosten door de Gemeente vergoed dienen te worden op grond van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.7 De buitengerechtelijke kosten stemmen overeen met de werkelijk gemaakte kosten en de betreffende werkzaamheden hebben geen betrekking op het voorbereiden van de zaak en hebben niet gediend ter instructie van de zaak.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
De Gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Er is geen sprake van onverschuldigde betaling want er is geen sprake van betaling zonder rechtsgrond. De rechtsgrond is het besluit van de Gemeente d.d. 16 april 2002, waarbij de Gemeente ten onrechte aan [de ex-partner] betaalde uitkering terugvordert.
4.2 Het is niet relevant of [eiser] ervan bewust was dat hij een betalingsverplichting van [de ex-partner] nakwam. De Gemeente heeft mogen aannemen dat [eiser] de schuld van [de ex-partner] voldeed omdat de Gemeente zijn gedragingen aldus heeft mogen opvatten.
4.3 De Gemeente had geen plicht te onderzoeken of [eiser] in opdracht van [de ex-partner] handelde, zonder daarbij het risico te lopen dat [eiser] het betaalde zou terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling, zoals volgt uit artikel 6:30 lid 1 BW.
4.4 De Gemeente heeft geen onderzoeksplicht naar de huwelijkse voorwaarden.
4.5 De vordering op grond van artikel 843a Rv kan niet slagen. Ten eerste beschikt de Gemeente beschikt niet over correspondentie met [de ex-partner] waaruit zou blijken dat [eiser] heeft moeten vrezen dat hij door enige invorderingsmaatregel zou worden getroffen, zodat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering. Ten tweede staat het de Gemeente niet vrij alle correspondentie met [de ex-partner] openbaar te maken en ten derde heeft [eiser] geen onbeperkt recht op inzage in de correspondentie.
4.6 De vordering van [eiser] tot het overleggen van de correspondentie is evenmin toewijsbaar op grond van artikel 162 Rv omdat dat artikel ziet op overlegging van boeken, bescheiden en geschriften die ondernemingen en privaatrechtelijke rechtspersonen ingevolge de wet moeten houden. Een gemeente valt niet onder het bereik van dat artikel.
4.7 De gevorderde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat de verrichte werkzaamheden moeten worden gezien als instructie van de zaak en derhalve verdisconteerd zullen worden in een eventuele proceskostenveroordeling.
5 De beoordeling
5.1 [eiser] heeft terecht gesteld dat tussen hem en de Gemeente geen rechtsverhouding bestaat zodat zijn betaling in beginsel onverschuldigd is gedaan. In casu is de vordering evenwel niet toewijsbaar. Immers, op grond van artikel 6:30 BW, kan door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen, behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen. Nu de Gemeente op [de ex-partner] een vordering had en [eiser] aan de Gemeente het exacte bedrag van die vordering heeft overgemaakt onder vermelding van het kenmerk van die vordering, mocht de Gemeente uit de betaling van [eiser] afleiden dat hij ter kwijting van [de ex-partner] heeft betaald. De betaling van [eiser] moet derhalve worden aangemerkt als een betaling ter kwijting van een ander en is dus niet zonder rechtsgrond verricht.
5.2 Anders dan [eiser] heeft aangevoerd, heeft de Gemeente geen onderzoeksplicht naar de interne (rechts)verhouding tussen [eiser] en [de ex-partner]. Uit artikel 6:30 lid 1 BW vloeit die plicht immers niet voort zonder dat de Gemeente daarmee het risico loopt dat [eiser] het betaalde als onverschuldigd kan terugvorderen.
5.3 [eiser] heeft voorts nog aangevoerd dat de betaling onder invloed van dreiging met beslag heeft plaatsgevonden, zodat deze wel als onverschuldigd kan worden teruggevorderd. [eiser] doelt daarbij kennelijk op de uitzondering die in de jurisprudentie wordt gegeven op het beginsel dat degene die desbewust verkiest de schuld van een ander te voldoen een beroep op onverschuldigde betaling niet toekomt. Die jurisprudentie ziet evenwel op het geval dat een derde(-beslagene) ten onrechte in de veronderstelling is een schuld te hebben aan degene ten laste van wie het beslag is of zal worden gelegd en met zijn betaling aan de schuldeiser/beslaglegger zijn eigen schuld voldoet. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in de veronderstelling is komen te verkeren dat hij een schuld aan [de ex-partner] had en hij met zijn betaling die schuld voldeed, zodat dit verweer geen doel treft.
5.4 Mocht [eiser] met dit verweer bedoelen dat hij door dreiging van beslaglegging ten laste van [de ex-partner] – waarvan hij ook nadelige effecten zou kunnen ondervinden – in de veronderstelling is komen te verkeren dat hijzelf (mede) als schuldenaar jegens de Gemeente werd aangemerkt, faalt dit beroep op dwaling ook. Immers, [eiser] heeft niet nader toegelicht waarom hij door die gang van zaken door de Gemeente in de veronderstelling is gebracht dat hij zelf (mede)schuldenaar was.
5.5 Daarmee is dus ook gegeven dat nader onderzoek naar de door [eiser] gestelde dreiging met beslag niet terzake dienend is zodat ook de vordering tot het verstrekken van afschriften van of het geven van inzage in de correspondentie tussen de Gemeente en [de ex-partner] wordt afgewezen.
5.6 De vordering terzake de buitengerechtelijke kosten zal in het licht van voorgaande eveneens worden afgewezen.
5.7 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 300,- aan vast recht en op € 768,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen.
Uitgesproken in het openbaar.
2042/196