ECLI:NL:RBROT:2008:BG3804

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
278925/ HA ZA 07-503
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in bescheiden in het kader van een cascoverzekering na explosie aan boord van een binnenvaarttanker

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben eiseressen, waaronder [eiseres sub 1] en de coöperatie Rabobank Sliedrecht-Graafstroom U.A., een vordering ingesteld tegen SON, de gedaagde partij, in het kader van een cascoverzekering. De vordering is gebaseerd op een explosie die op 25 juli 2004 heeft plaatsgevonden aan boord van de binnenvaarttanker, die eigendom is van [eiseres sub 1]. De verzekeringsovereenkomst met SON was ingegaan op 5 april 2004, en eiseressen stellen dat de explosie onder de gedekte risico's valt, maar SON heeft geweigerd dekking te verlenen. In het incident heeft SON een vordering ingesteld op basis van artikel 843a Rv, waarin zij inzage in bepaalde bescheiden eiste die relevant zouden zijn voor haar verweer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat SON onvoldoende belang heeft bij de gevraagde inzage, aangezien zij zonder deze bescheiden al een afwijzend standpunt heeft ingenomen. De rechtbank heeft de vordering van SON in het incident afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord, waarbij de rechtbank verdere beslissingen heeft aangehouden.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 278925/ HA ZA 07-503
Uitspraak: 8 oktober 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiseres sub 1],
gevestigd te Hoogeveen,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK SLIEDRECHT-GRAAFSTROOM U.A., gevestigd te Sliedrecht,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. E.A. Bik,
- tegen -
de onderlinge waarborgmaatschappij U.A.
SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.F. van der Stelt.
Eiseressen in de hoofdzaak tevens verweersters in het incident worden hierna aangeduid als “[eiseres sub 1]” en “Rabobank” en gezamenlijk als “[eiseressen]”; gedaagde in de hoofdzaak tevens eiseres in het incident wordt hierna aangeduid als “SON”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding van 22 december 2006;
- akte zijdens [eiseressen] houdende overlegging van 14 producties;
- incidentele conclusie houdende vordering ex artikel 843a, althans 22 Rv
- conclusie van antwoord in het incident, met 6 producties;
- conclusie van repliek in het incident, met 6 producties;
- conclusie van dupliek in het incident;
- akte zijdens SON, met 2 producties;
- akte zijdens [eiseressen]
2 De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident
in de hoofdzaak
In de hoofdzaak heeft [eiseressen] gevorderd – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad SON zal veroordelen om:
I aan [eiseres sub 1] te voldoen een bedrag van € 866.720,- en het nog vast te stellen bedrag aan betaalde rente over de betaalde € 546.250,- aan BTW en de betaalde rente over de geldlening, op te maken bij staat en te vereffenen wegens de wet;
II aan Rabobank te voldoen een bedrag van € 2.875.000,-;
een en ander vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van SON in de proceskosten.
[eiseressen] heeft aan haar vorderingen – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
2.1 [eiseres sub 1] heeft voor de aan haar in eigendom toebehorende binnenvaarttanker “[binnenvaarttanker]” (hierna: de “[binnenvaarttanker]”) een overeenkomst van cascoverzekering gesloten met SON. Deze verzekering is ingegaan op 5 april 2004.
2.2 Op 25 juli 2004 heeft een explosie plaatsgevonden aan boord van de “[binnenvaarttanker]” (hierna: het voorval).
2.3 [eiseres sub 1] heeft de “[binnenvaarttanker]” laten herstellen en heeft daarvoor bij Rabobank geld geleend.
2.4 De door het voorval onstane schade bestaat uit de kosten voor het herstel van de “[binnenvaarttanker]”, te weten € 2.875.000,- exclusief BTW. [eiseres sub 1] heeft deze vordering op SON verpand aan Rabobank. [eiseres sub 1] heeft voorts aan Rabobank volmacht verleend tot inning ervan.
Voorts bestaat de schade van [eiseres sub 1] uit de ter zake van de geldlening aan Rabobank verschuldigde rente. Bovendien heeft [eiseres sub 1] schade geleden als gevolg van het niet kunnen uitoefenen van haar bedrijf door de weigering van SON om tot uitkering over te gaan. Deze schadeposten begroot [eiseres sub 1] op € 866.720,-.
Tot slot betreft de schade van [eiseres sub 1] het nog vast te stellen bedrag aan rente over de vooruitbetaalde BTW en de rente die zij heeft betaald over de voor betaling van de BTW afgesloten geldlening.
2.5 Het voorval is veroorzaakt door een risico dat SON onder de cascoverzekering gedekt hield, nu het valt onder de in de polisvoorwaarden opgesomde reeks van verzekerde evenementen, te weten “ontploffing” en “brand”.
2.6 SON heeft onder vermelding van enige gronden medegedeeld geen dekking onder de cascoverzekering te verlenen, maar ten onrechte.
in het incident
2.7 De vordering van SON in het incident luidt – in het kort – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [eiseressen] in de kosten van het incident, [eiseres sub 1] en/of Rabobank zal gelasten op straffe van verbeurte van een dwangsom om aan SON leesbare afschriften te verschaffen van de volgende bescheiden:
ladingrapporten voor elk laden en/of lossen;
vaartijdenboek(en);
agenda’s en/of journalen houdende gegevens c.q. bijzonderheden aangaande de exploitatie en reizen van de “[binnenvaarttanker]”;
boekingen van de gemaakte reizen met geplande aankomst- en vertrektijden;
registraties/aantekeningen van gasmetingen in tanks en/of elders;
registraties/aantekeningen betreffende ballasten in de ballasttanks en/of (mede) in de ladingtanks;
een en ander over de periode dat de “[binnenvaarttanker]” in de vaart is gekomen tot aan het voorval en tevens met betrekking tot de “Concilius” over de jaren 2001 tot en met mei 2004;
opgave van de “airdraft” en benodigde hoeveelheid ballast om vanaf de laatste losplaats vóór het voorval naar de Rijn te kunnen varen, alsmede opgaaf in welke (lading en/of ballast) tanks de ballast is geladen;
opgave van de tijdsduur van dit ballasten en ontballasten op het Rhein-Herne-kanaal.
2.8 SON heeft aan deze vordering de stellingen ten grondslag gelegd dat [eiseres sub 1] en/of Rabobank ingevolge artikel 843a Rv, althans artikel 22 Rv, gehouden zijn van de genoemde bescheiden afschrift te verschaffen, omdat deze stukken van belang zijn voor het voeren van verweer door SON en voor de beoordeling door de rechtbank van de vorderingen van [eiseressen]
2.9 [eiseressen] heeft de vordering gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van SON in de kosten van het incident.
3 De beoordeling in het incident
3.1 Ingevolge artikel 843a Rv kan een partij die daarbij rechtmatig belang heeft op haar kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin zij of haar rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
3.2 Niet in geschil is dat de “[binnenvaarttanker]” ten tijde van het ongeval onder de cascoverzekering met SON was verzekerd.
3.3 Nu de vordering van [eiseressen] in de hoofdzaak is gegrond op de tussen partijen vaststaande verzekeringsovereenkomst en SON kennelijk zonder de beschikking te hebben over de door haar verlangde bescheiden haar dekkingsplicht heeft afgewezen, valt thans zonder nadere toelichting – welke SON niet heeft gegeven – niet in te zien op grond waarvan SON de gevorderde bescheiden ten behoeve van een eventueel door haar te voeren verweer behoeft. Want, waar SON zonder over die bescheiden te beschikken preprocessueel een afwijzend standpunt heeft kunnen innemen moet zij in staat worden geacht eveneens zonder die bescheiden haar standpunt ten processe in te nemen. Voor zover de vordering ziet op het verschaffen van afschrift van de bescheiden ten behoeve van het voeren van verweer heeft SON daarom in dit stadium onvoldoende belang bij haar vordering.
3.4 Voor zover de vordering ziet op juiste beoordeling door de rechtbank van de vordering van [eiseressen], kan dit eerst aan de orde komen wanneer SON verweer in de hoofdzaak heeft gevoerd. Daarom heeft SON ook wat dat betreft in dit stadium onvoldoende belang bij haar vordering.
3.5 Voor zover SON haar vordering heeft gebaseerd op het bepaalde in artikel 22 Rv, dient haar vordering te worden afgewezen omdat genoemd wetsartikel aan de rechter de bevoegdheid geeft om aan een partij overlegging van bescheiden te bevelen, niet aan een partij die de overlegging (of afschrift) verlangt.
Wel kan een partij die overlegging (of afschrift) van bescheiden verlangt (naast de haar ingevolge artikel 843a Rv openstaande weg) in het kader van artikel 22 Rv aan de rechter verzoeken om van de partij die over de bescheiden beschikt overlegging (of afschrift) te verlangen. Het is dan aan de rechter (discretionaire bevoegdheid) om naar aanleiding van dat verzoek te beslissen of hij die overlegging zal bevelen. Zodanig verzoek heeft SON niet gedaan. Daarom komt de vordering tot verschaffing van afschriften van bescheiden niet voor toewijzing ingevolge artikel 22 Rv in aanmerking.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij een eventueel verzoek van SON op basis van het in artikel 22 Rv bepaalde in dit stadium, waarin SON nog geen standpunt in de hoofdzaak heeft ingenomen, niet zou honoreren.
3.6 Op het vorenstaande stuit toewijzing van de vordering in dit stadium van de procedure af.
3.7 SON zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld.
in de hoofdzaak
3.8 De zaak in de hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen op een termijn van vier weken voor conclusie van antwoord.
4 De beslissing
De rechtbank,
in het incident
wijst de vordering af;
veroordeelt SON in de aan de zijde van [eiseressen] gevallen proceskosten, welke hierbij worden vastgesteld op nihil aan vast recht en verschotten en € 452,- aan salaris voor de advocaat;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 5 november 2008 voor conclusie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928/625