Zaak-/rolnummer: 302947 / HA ZA 08-675
Uitspraak: 15 oktober 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THEGRA CONTINENTAL B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
eiseres,
advocaat mr. J.A.J. Dappers,
1. [gedaagde sub 1],
gevestigd te Rotterdam,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. R.B. Gerretsen.
Partijen worden hierna aangeduid als: Thegra, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als: [gedaagden].
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding d.d. 4 maart 2008 en de door Thegra overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 28 mei 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 1 september 2008;
- de brief van mr. Dappers d.d. 12 september 2008;
- de brief van mr. R. Bierenbroodspot d.d. 29 september 2008, namens mr. Gerretsen.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast:
2.1 Op 12 maart 1998 is de besloten vennootschap met beperkte a[bedrijf 1]jf 1] (hierna: [bedrijf 1]) opgericht. [gedaagde sub 1] was (in ieder geval) in 1998 en 1999 de aandeelhouder van [bedrijf 1].
2.2. [gedaagde sub 1] was tot 14 april 1998 de enig bestuurder van [bedrijf 1]. Op 14 april 1998 is [gedaagde sub 1] teruggetreden als bestuurder en zijn [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en [pe[persoon 2] (hierna: [persoon 2]) als bestuurder van [bedrijf 1] benoemd. [gedaagde sub 2] was in 1998 en 1999 commissaris van [bedrijf 1]. Op 18 mei 1998 is F.C.M. [persoon 3] (hierna: [persoon 3]) als general manager van [bedrijf 1] benoemd.
2.3 [gedaagde sub 2], [persoon 1] en [persoon 2] waren in 1998 en 1999 bestuurders van [gedaagde sub 1].
2.4 [bedrijf 1] en Thegra hebben tezamen met een derde, Global Emerging Markets Europe Ltd., in de periode van februari tot mei 1999 als onderdeel van een beoogde samenwerkingsovereenkomst een proefzending van 15.000 ton rijst verscheept vanuit India en Pakistan naar Ivoorkust (hierna: de proefzending). Onderdeel van de gemaakte afspraken was dat niet alleen de winst, maar dat ook de verliezen gelijkelijk door partijen zouden worden gedragen.
2.5 De proefzending leidde tot een aantal problemen, naar aanleiding waarvan Thegra [bedrijf 1] bij dagvaarding d.d. 8 juni 2000 heeft gedagvaard bij deze rechtbank. Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 30 mei 2007 is [bedrijf 1] veroordeeld om aan Thegra € 170.158,54, vermeerderd met rente over € 166.158,54, te betalen. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.6 [bedrijf 1] heeft aan de veroordeling uit het vonnis van 30 mei 2007 niet voldaan; zij heeft aan Thegra aangegeven dit niet te kunnen.
2.7 [bedrijf 1] heeft in alle jaren van 1998 tot en met 2005 verliezen geleden, met uitzondering van het jaar 2002. De verliezen over de jaren 1998 tot en met 2001 bedroegen afgerond respectievelijk € 295.000,--, € 196.000,--, € 163.000,-- en € 146.000,--. Het eigen vermogen ten tijde van de onderhandelingen over de beoogde samenwerking bedroeg € 276.879,-- (negatief), het eigen vermogen ultimo 2005 bedroeg € 775.389,-- (negatief).
2.8 De statutaire naam van [bedrijf 1] is op 15 november 2001 gewijzigd in Le Paon B.V.. Op 7 februari 2002 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tropical Food Terminal Afrique B.V. als bestuurder van [bedrijf 1] benoemd.
3.1 Thegra vordert – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 166.158,54, met rente en kosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Thegra aan haar vordering – kort gezegd – de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
a. De onderhandelingen over de beoogde samenwerking zijn gevoerd tussen Thegra en [gedaagde sub 1], vertegenwoordigd door [gedaagde sub 2] en [persoon 1]. Eerst vlak voor het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst, in januari of februari 1999, heeft [gedaagde sub 1] [bedrijf 1] naar voren geschoven.
b. Onderdeel van de gemaakte afspraken was dat de geleden verliezen zouden worden gedeeld. [bedrijf 1] had ten tijde van het maken van de afspraken over de proefzending een negatief eigen vermogen en behalve het aangaan van de overeenkomst heeft zij nooit andere activiteiten ontplooid. Het moet dan ook voor [gedaagde sub 1] en haar feitelijk leidinggevende [gedaagde sub 2] duidelijk zijn geweest dat [bedrijf 1] nooit in staat zou zijn om bij te dragen aan eventueel te leiden verliezen en dat zij geen verhaal zou bieden.
c. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die Thegra hierdoor lijdt, zijnde het onbetaald gebleven bedrag van € 166.158,54.
3.3 Het verweer van [gedaagden] strekt tot afwijzing van de vordering van Thegra, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Thegra in de kosten van het geding. Op het verweer wordt, voorzover nodig, bij de beoordeling ingegaan.
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de afspraken over de proefzending – uiteindelijk – zijn gemaakt tussen Thegra en [bedrijf 1]. De vraag is of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehouden zijn tot vergoeding van de schade die Thegra lijdt doordat [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan de veroordeling zoals door deze rechtbank uitgesproken bij vonnis van 30 mei 2007.
4.2 Vooropgesteld wordt dat een besloten vennootschap een zelfstandige deelnemer aan het rechtsverkeer is, met eigen rechten en verplichtingen, en dat het gebruik van een dochter¬vennootschap om aansprakelijkheden van de holding te vermijden, als zodanig in het maatschappelijke verkeer algemeen aanvaard en aanvaardbaar is. De aandeelhouder – [gedaagde sub 1] – en de bestuurder van de aandeelhouder – [gedaagde sub 2] – zijn eerst dan aansprakelijk voor de schulden van [bedrijf 1], indien zij zich jegens Thegra onrechtmatig hebben gedragen. Daarvoor is vereist dat zij zich hebben gedragen op een wijze die in het maatschappelijke verkeer als onbetamelijk heeft te gelden. In dit verband is in het bijzonder van belang of [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] (bewust) roekeloos te werk zijn gegaan ten aanzien van Thegra door op rechtens onaanvaardbare wijze voorbij te gaan aan de belangen van Thegra.
4.3 Het belangrijkste verwijt dat [gedaagde sub 1] door Thegra wordt gemaakt, is dat zij heeft onderhandeld met [gedaagde sub 1] over een samenwerking, waarbij [gedaagde sub 1] vervolgens [bedrijf 1] naar voren heeft geschoven als contractspartij, terwijl [gedaagde sub 1] wist of behoorde te weten dat [bedrijf 1] geen verhaal zou bieden voor eventuele verliezen omdat [bedrijf 1] een negatief eigen vermogen had en geen andere activiteiten verrichtte. [gedaagde sub 1] heeft dit gemotiveerd betwist. [gedaagde sub 1] voert aan dat [bedrijf 1] een afsplitsing was van haar internationale activiteiten, dat [bedrijf 1] in 1998 en 1999 bezig was met het opstarten van activiteiten, waarvoor diverse personeelsleden, waaronder [persoon 3], werden aangetrokken, dat de activiteiten niet beperkt waren tot de samenwerking met Thegra, dat de vennootschap tot 2001 steeds aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de vennootschap in 2001 als gevolg van zware concurrentie het niet heeft getrokken en dat toen besloten is om de activiteiten te staken. In het licht van deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van Thegra gelegen om haar stelling dat voorzienbaar was dat [bedrijf 1] niet aan haar verplichtingen zou voldoen en geen verhaal zou bieden, nader concreet en voldoende feitelijk te onderbouwen. De enkele omstandigheid dat het eigen vermogen van de vennootschap ten tijde van het maken van de afspraken negatief was en dat er nadien steeds verliezen zijn geleden, is hiervoor onvol¬doende nu hieruit niet volgt dat het ten tijde van het maken van de afspraken voorzienbaar was dat er geen verhaal zou zijn. Aan deze stelling wordt – als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd – daarom voorbijgegaan.
4.4 Het voorgaande wordt niet anders door de omstandigheid dat de bestuurders van [bedrijf 1] tevens bestuurders van [gedaagde sub 1] waren en dat [gedaagde sub 2] naast bestuurder van [gedaagde sub 1] tevens commissaris van [bedrijf 1] was. Dit leidt weliswaar – naar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwisten – tot de gevolgtrekking dat [gedaagde sub 1] bekend was of moest zijn met de financiële situatie bij [bedrijf 1], maar dit neemt niet weg dat Thegra onvoldoende heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat duidelijk moest zijn dat [bedrijf 1] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en alsdan geen verhaal zou bieden.
4.5 Ook de omstandigheid dat Thegra [bedrijf 1] als contractpartij zou hebben aanvaard omdat zij op grond van uitlatingen van [gedaagde sub 2] vertrouwen had in [gedaagde sub 1], is onvoldoende voor het oordeel dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens Thegra heeft gehandeld. De enkele – door Thegra gestelde en door [gedaagden] betwiste – opmerking van [gedaagde sub 2] dat de beide concerns, te weten de Cornelder groep en de Theeuwes groep, financieel vergelijkbaar zijn, is hiervoor onvoldoende, te meer nu Thegra op de comparitie heeft erkend dat zij niet op grond van deze verklaring heeft vertrouwd in de gegoedheid van [bedrijf 1].
4.6 Tenslotte leidt ook de omstandigheid dat de naam van [bedrijf 1] in 2001 is gewijzigd in Le Paon B.V. en dat in 2002 Tropical Fruit Terminal Afrique B.V. als bestuurder is benoemd, niet tot een ander oordeel. Immers, de naamswijziging en de wijziging van bestuurder hebben als zodanig geen invloed om het verhaal dat de vennootschap aan Thegra bood.
4.7 Gelet op het voorgaande – de verschillende elementen zowel ieder individueel als gezamenlijk beziend – komt de rechtbank tot het oordeel dat Thegra onvoldoende concreet onderbouwde feiten en/of omstandigheden heeft gesteld voor het oordeel dat [gedaagde sub 1] bewust roekeloos is omgegaan met de belangen van Thegra of anderszins jegens Thegra in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid heeft gehandeld.
4.8 Nu [gedaagde sub 2] verweten wordt dat hij namens [gedaagde sub 1] de betreffende onder¬handelingen heeft gevoerd met Thegra en hij de feitelijk beleidsbepaler van [gedaagde sub 1] is, geldt het voorgaande eveneens voor de vordering van Thegra op [gedaagde sub 2]. Volledigheidshalve wordt overwogen dat de vordering van Thegra op [gedaagde sub 2] niet is gebaseerd op zijn functie van commissaris bij [bedrijf 1].
4.9 Het beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op verjaring behoeft gelet op het voorgaande geen behandeling.
4.10 Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van Thegra worden afgewezen.
4.11 Thegra zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
- wijst de vorderingen van Thegra af;
- veroordeelt Thegra in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 3.655,-- aan vast recht en op € 2.842,-- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart dit vonnis voorzover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn.
Uitgesproken in het openbaar.
1876/196