Parketnummer: 10/750119-07
Parketnummer van de vordering TUL VV: 10/663895-06
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein,
raadsman mr. G. Tj. de Jong, advocaat te Utrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 en 10 oktober 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat aan de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het samen met anderen op een bedrijfsmatige wijze telen van hennepplanten in een pand in de [straatnaam 1] te ’s-Gravenhage;
2. het samen met anderen in de uitoefening van een bedrijf voorhanden hebben van 612 hennepplanten in een pand in de [straatnaam 1] te ’s-Gravenhage;
3. het samen met anderen op een bedrijfsmatige wijze telen van hennepplanten in een pand in de [straatnaam 2] te Dordrecht;
4. het samen met anderen in de uitoefening van een bedrijf voorhanden hebben van 449 hennepplanten in een pand in de [straatnaam 2] te Dordrecht;
5. het samen met anderen op een bedrijfsmatige wijze telen van hennepplanten in een pand in de [straatnaam 3]te Schiedam;
6. het samen met anderen in de uitoefening van een bedrijf voorhanden hebben van 612 hennepplanten in een pand in de [straatnaam 3]te Schiedam;
7. het samen met anderen op een bedrijfsmatige wijze telen van hennepplanten in een pand aan de [straatnaam 4] te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude;
8. deelneming aan een organisatie, die als doel heeft het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet;
9. diefstal van stroom in ’s-Gravenhage, Dordrecht en Schiedam;
10. diefstal van stroom in Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude;
11. het samen met een ander plegen van mensenhandel .
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Kort heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
- vrijspraak van het deel “Dordrecht” in de onder 9 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit/stroom;
- bewezenverklaring van het overig ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de straf groot één maand die aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 3 december 2007 van de politierechter in deze rechtbank.
Evenals de officier van justitie heeft gerekwireerd en de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Feiten 1, 2 en 9 (voor zover dit feit betrekking heeft op de zaak [straatnaam 1])
Op 26 november 2007 trof de politie in een garagepand, gelegen aan de [straatnaam 1] [huisnr] te ’s-Gravenhage, een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Op die dag stonden er 612 hennepplanten in het pand. Uit onderzoek bleek dat het ging om planten van het geslacht cannabis (hennep). De afname van elektrische stroom voor de op het net van Eneco NetBeheer BV aangesloten apparatuur werd – naar verdachte wist - niet door een meter geregistreerd. Over de periode vanaf 18 augustus tot 26 november 2007 werd naar schatting 18.252 kilowatt uur aan stroom verbruikt.
Medeverdachte 1 had het grootste aandeel in deze kwekerij. Hij zorgde voor de financiering ervan en nam het leeuwendeel van de werkzaamheden voor zijn rekening. Ook schakelde hij anderen, zoals zijn broers en verdachte, in voor het verrichten van werkzaamheden bij het inrichten en draaiend houden van de onderneming.
Verdachtes aandeel bestond allereerst uit het buiten schot houden van medeverdachte 1. Hij sloot de huurovereenkomst voor het garagepand en verrichtte – voor rekening van medeverdachte 1 – de maandelijkse huurbetalingen. De overeenkomst dateert van 2 maart 2007 en ging op 21 maart 2007 in. Verder fungeerde verdachte indien dat nodig was als contactpersoon voor de verhuurder. Aan verdachte was voor deze bijdrage aan het geheel een bedrag van 5.000 euro per oogst in het vooruitzicht gesteld. Tot een uitbetaling is het nooit gekomen. Rond september 2007 nam de aanleg van de kwekerij een aanvang; de door de politie aangetroffen planten zouden de eerste oogst worden.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij buiten het op zijn naam zetten van de huurovereenkomst en het betalen van rekeningen nauwelijks bemoeienis heeft gehad met de onderneming, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het als feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van de op de dag van ontmanteling aanwezige hennepplanten. Dit verweer wordt verworpen. Vanaf de opbouw van de kwekerij tot ver in oktober 2007 werd verdachte regelmatig ingeschakeld door medeverdachte 1 om zijn steentje bij te dragen aan de werkzaamheden. Dat hij zich daaraan gaandeweg steeds meer probeerde te onttrekken neemt niet weg dat hij toch geregeld werkzaamheden heeft verricht om de kwekerij draaiend te houden. Na de ontdekking van de kwekerij was zijn rol bovendien ook nog niet uitgespeeld. Toen heeft verdachte immers geprobeerd de huurovereenkomst op naam van een (fictieve) derde te zetten, teneinde zelf buiten beeld te blijven. Het is derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich – samen met anderen - aan het ten laste gelegde onder 1 (kweken) en 2 (aanwezig hebben) heeft schuldig gemaakt.
Nu verdachte wist dat niet betaald werd voor de afgenomen elektrische stroom kan ten aanzien van hem ook de onder 9 ten laste gelegde diefstal (voor zover het betreft ’s-Gravenhage) bewezen worden verklaard.
Feit 3 en 9 (voor zover dit feit betrekking heeft op de zaak [straatnaam 2])
Op 9 november 2007 werd in de woning aan de [straatnaam 2] [huisnr.] te Dordrecht, naar aanleiding van CIE-informatie en op basis van verklaringen van buren over henneplucht en het door verbalisanten waargenomen geluid, binnengetreden. In de woning werd een in bedrijf zijnde hennepkwekerij ontdekt. De kwekerij werd opgezet in de periode van februari 2006 tot juli 2006. Op de dag van de inval werden er 449 hennepplanten aangetroffen. De planten werden gekweekt met behulp van de gebruikelijke inrichting van een kwekerij, waarbij de stroom die daarvoor nodig is illegaal werd afgenomen. De stroomaansluiting bevond zich in de gang van de woning, waarbij duidelijk zichtbaar was dat een aftakking voor de elektriciteitsmeter was gemaakt en dat de stroomvoorziening voor de kwekerij vanaf die aftakking en niet via de reguliere aansluiting verliep.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met medeverdachte 1, met wie hij sinds februari 2007 contact heeft, heeft getelefoneerd over de kwekerij in dit pand en dat hij meerdere keren met medeverdachte 1 in de kwekerij is geweest. Verdachte heeft bij het laatste bezoek, in de zomer van 2007, de installatie in de kwekerij verbeterd door andere filters te installeren en door de voeding automatisch te maken, waardoor medeverdachte 1 er minder vaak naar toe hoefde. Verdachte heeft ook oude aarde opgeruimd en kabels vervangen. Eenmaal was medeverdachte 4 er ook toen verdachte bezig was in de kwekerij. Verdachte heeft verder verklaard dat duidelijk zichtbaar was dat de stroom voor de kwekerij illegaal werd afgenomen. Hij zag een dikke kabel lopen van de meterkast tot aan de schakelkast bestemd voor de lampen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de feiten met betrekking tot deze kwekerij omdat – kort gezegd – de verdachte met deze kwekerij geen bemoeienis heeft gehad.
Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder de eigen verklaringen van de verdachte, die hij ten overstaan van de rechter-commissaris heeft bevestigd, wordt geconcludeerd dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan de [straatnaam 2] te Dordrecht. Nu verdachte wist dat het een hennepkwekerij betrof en dat de door hem verrichte handelingen essentieel waren voor de voeding van de planten en hebben bijgedragen aan (het verbeteren van) de hennepkweek acht de rechtbank de rol van verdachte van meer dan ondergeschikte aard. De werkzaamheden van verdachte gaan uit boven hetgeen een hulpje zou doen. Daarom acht de rechtbank medeplegen van hennepkweek bewezen. Niet is echter komen vast te staan dat verdachte betrokken was bij de door de politie op 9 november 2007 aangetroffen planten, zodat hij van het hem onder 4 ten laste gelegde medeplegen van aanwezig hebben van die planten moet worden vrijgesproken.
Gelet op de bevindingen van het energiebedrijf, de zichtbaarheid van de illegale aansluiting en de wetenschap bij de verdachte dat de voor hennepkweek benodigde stroom illegaal wordt afgenomen, wordt ook bewezen geacht dat hij wist en aanvaardde dat de stroom in dit pand werd gestolen. Hiermee heeft verdachte de diefstal van stroom medegepleegd.
Feiten 5, 6 en 9 (voor zover dit feit betrekking heeft op de zaak [straatnaam 3])
Op 9 mei 2007 werd in de woning aan de [straatnaam 3] [huisnr.] te Schiedam een in bedrijf zijnde hennepkwekerij ontdekt. Bij de ontdekking van de kwekerij werden 405 planten aangetroffen, waarvan onderzoek heeft bevestigd dat het hennep betrof. De planten werden gekweekt met behulp van de gebruikelijke inrichting van een kwekerij, waarbij de stroom die daarvoor nodig is illegaal werd afgenomen. De verdachte is samen met medeverdachte 2 van het begin af aan nauw betrokken geweest bij deze hennepkwekerij. De verdachte was met [naam] bij de makelaar, tevens verhuurder van de woning, toen zij de huurovereenkomst voor de woning sloot. [Naam] heeft weliswaar vanaf 1 november 2006 de woning gehuurd en had sinds december 2006 een contract voor het leveren van stroom op genoemd adres, maar heeft nooit in de woning gewoond. Zij heeft met de verdachte afgesproken dat hij in de woning zou gaan wonen en de huur en de energierekening zou betalen. De verdachte heeft twee tussenwanden in de woning opgetrokken en gaten gemaakt voor ventilatie. Hij heeft ook medeverdachte 5 ingeschakeld om de stroom aan te leggen buiten de meter om. Toen medeverdachte 5 met de stroomvoorziening aan het werk was, waren de verdachte en medeverdachte 2 daar ook. De verdachte was op dat moment bezig om draden te trekken van de schakelkast naar de lampen. Tevens heeft de verdachte in de laatste drie à vier weken voordat de kwekerij werd opgerold de hennepplanten verzorgd, waarbij medeverdachte 2 meestal meeging.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdachte dat de hennepkwekerij niet alleen op naam stond van [naam], maar dat deze ook door haar en haar Turkse vriend werd gedreven, wordt niet gevolgd. Dit verweer vindt geen steun in de door anderen afgelegde verklaringen, terwijl de verklaringen van [naam] bevestiging vinden in hetgeen [naam] en medeverdachte 5 hebben verklaard. Dat zijn betrokkenheid groter is dan de verdachte zelf heeft verklaard, kan tevens worden afgeleid uit het afgeluisterde telefoongesprek tussen hem en medeverdachte 1, zijnde de broer van medeverdachte 2, d.d. 30 september 2007, 13:22 uur, waarin de verdachte zegt dat hij heeft vastgezeten voor die osso in Schiedam en dat het kankerwijf hem en medeverdachte 2 heeft verraden. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat dit gesprek verband houdt met de omstandigheid dat de verdachte op 30 september 2007 is gehoord over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij in Schiedam. Voorts kan verdachtes nauwe betrokkenheid worden opgemaakt uit de verklaring van getuige [naam] dat de verdachte hem vrij recent heeft benaderd om een huurcontract van een pand in Schiedam op zijn naam over te schrijven.
Wat de stroomvoorziening betreft, heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat de aansluiting kwam uit een kast in de gang en dat in elke hennepkwekerij illegaal stroom wordt afgetapt. Bewezen wordt verklaard dat verdachte samen met anderen stroom heeft gestolen.
Feiten 7 en 10 (zaak [straatnaam 4] en diefstal stroom aldaar)
Op 31 januari 2008 werd naar aanleiding van een verklaring van verdachte medeverdachte 5 in een schuur aan de [straatnaam 4] [huisnr.] te Hazerswoude-Dorp een in bedrijf zijnde hennepkwekerij ontdekt. De kwekerij werd opgezet vanaf 2005, waarbij verdachte en medeverdachte 5 betrokken zijn vanaf ongeveer voorjaar 2006. Bij de ontdekking van de kwekerij werden er 927 hennepplanten aangetroffen. De planten werden gekweekt met behulp van de gebruikelijke inrichting van een kwekerij, waarbij de stroom die daarvoor nodig is illegaal werd afgenomen.
Zowel verdachte als medeverdachte 5 verklaren over het aanleggen van de kwekerij. Verdachte heeft zelf hokken getimmerd waarin ongeveer 600 tot 700 planten per hok konden worden gekweekt. Hij heeft medeverdachte 5 verzocht de stroomaansluiting in de schuur aan te leggen, hetgeen medeverdachte 5 tegen betaling heeft gedaan. Beiden zijn na het inrichten van de kwekerij meermalen terug in de schuur geweest met een derde verdachte. Ten tijde van de bezoeken stond er een groot aantal hennepplanten in de kwekerij. Beiden hebben bij die bezoeken werkzaamheden in de kwekerij verricht. Verder verklaart zowel verdachte als medeverdachte 5 bij de politie dat zij wisten dat de stroomleiding die in de schuur lag rechtstreeks van het openbare net kwam en dat die aansluiting een illegale aftakking betrof. Zo kan ook de diefstal van stroom bewezen worden verklaard. Gelet op de verklaringen van verdachte en medeverdachte 5 is het aannemelijk dat verdachte na maart 2007 geen bemoeienis meer heeft gehad met deze kwekerij.
Bedrijfsmatige teelt
Anders dan de officier van justitie heeft voorgesteld, acht de rechtbank de beroeps- of bedrijfsmatige teelt voor wat betreft de individuele kwekerijen niet wettig en overtuigend bewezen. Hiervoor is namelijk onvoldoende bekend hoeveel oogsten per jaar werden gegenereerd, terwijl daarnaast onvoldoende is gebleken van uitgebreide technische hulpmiddelen om de planten te laten groeien. Alleen de grote hoeveelheid planten is hiertoe onvoldoende.
Feit 8 (11A Opiumwet)
De verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die erop was gericht om hennepkwekerijen te exploiteren. Leden van deze organisatie zochten huurpanden en zorgden ervoor dat deze huurpanden op naam van leden van de organisatie of derden kwamen te staan. In deze huurpanden werden hennepkwekerijen ingericht. Zo werden er ruimtes afgetimmerd en ventilatoren en lampen opgehangen. Het buiten de elektriciteits-meter om aansluiten van kabels, zodat de sterke lampen konden worden bediend zonder dat het zou opvallen of dat ervoor zou moeten worden betaald, werd verzorgd door steeds hetzelfde lid. Andere leden zorgden er in wisselende samenstellingen voor dat de hennepplanten werden gevoed, getopt en geoogst. Gelet op de hoeveelheid kwekerijen acht de rechtbank bewezen dat sprake is van bedrijfsmatige teelt door de organisatie, aangezien hieruit de vereiste duurzaamheid en stelselmatigheid blijkt.
Zoals hierboven bij de specifieke zaken beschreven, bestond de deelname van verdachte uit het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van hennepkwekerijen. Hij heeft een pand op zijn naam gehad, waarin een kwekerij was gevestigd. Hij heeft ten behoeve van twee kwekerijen ruimtes getimmerd, waarin de daadwerkelijke kwekerijen werden opgebouwd. Hij heeft meegeholpen met het opbouwen en verzorgen van diverse kwekerijen. Ook heeft hij aan een medelid verzocht om de elektriciteit buiten de meter om aan te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat bovenomschreven aandeel van de verdachte deelneming in de zin van artikel 11a van de Opiumwet oplevert. Vanwege dit aandeel behoorde de verdachte tot de organisatie en heeft hij een aandeel gehad in gedragingen die strekten tot het doel van de organisatie, te weten het exploiteren van hennepkwekerijen. Het verweer van de verdachte en zijn raadsman, dat zijn aandeel onvoldoende is voor deelneming in de zin van de wet, wordt dan ook verworpen. Hierbij is van belang dat zijn werkzaamheden van essentieel belang waren voor het verwezenlijken van de hennepkwekerijen en dat hij hierbij anderhalf jaar bewust betrokken is geweest. De stelling van de raadsman, dat verdachte niet veel heeft gedaan en dingen onbewust heeft gedaan, deelt de rechtbank dan ook niet.
Zaak 11 (Rijckevorsel)
Aangeefster [naam] heeft onder meer het volgende verklaard. Zij heeft een medeverdachte leren kennen. Toen zij hem vertelde dat zij niet langer mocht verblijven op de locatie voor begeleid kamerwonen, heeft de medeverdachte gezegd dat hij wel iets voor haar zou kunnen regelen. Hij heeft haar samen met verdachte en andere jongens op donderdag 20 juli 2006 opgehaald waarna ze naar de woning van verdachte in Rotterdam zijn gereden. Op een bepaald moment begon de medeverdachte over prostitutie te praten. Hij zei dat ze morgen naar Amsterdam of Den Haag zouden gaan. Zij begreep – uit de straatnamen die hij noemde - dat hij haar in de prostitutie wilde laten werken. De medeverdachte heeft haar die avond in het gezicht geslagen omdat zij geen seks met hem wilde. Hij wilde haar nogmaals aanvallen maar de verdachte en anderen hebben hem tegengehouden. Later die avond heeft de medeverdachte alsnog seks met haar gehad en heeft hij voorgedaan hoe zij een klant moest behandelen. Op zaterdag 22 juli 2006 is zij door de verdachte en de medeverdachte naar Den Haag gebracht. Daar is zij met de verdachte bij diverse prostitutiepanden geweest om een kamer te zoeken. Uiteindelijk zijn zij bij een pand binnengegaan waar een kamer vrij was. Zij hebben daar een gesprek gehad met een beheerder. Na betaling van de huur van de kamer door verdachte heeft hij het pand verlaten en is aangeefster naar de kamer gegaan. Daar is zij aangesproken door een vrouw, waarna aangeefster is gaan huilen. Zij heeft verteld wat haar is overkomen, dat de verdachte haar vriend niet was, dat zij van een Marokkaanse man, in de prostitutie moest werken en dat ze was geslagen. Ze moest bellen als ze klaar was met haar werkzaamheden, dan zou ze worden opgehaald. Aangeefster heeft de verdachte en de medeverdachte herkend op foto’s.
Verdachte heeft de door aangeefster geschetste gang van zaken, voor zover hierboven weergegeven, op hoofdpunten bevestigd. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij pas in Den Haag (en niet eerder) begreep dat het de bedoeling was dat aangeefster als prostituee zou gaan werken, en dat hij er, mede gezien het feit dat zij hem had gezegd al eerder in de prostitutie te hebben gewerkt, van uitging dat zij dat geheel vrijwillig zou doen. Verdachte vindt dat dit feit hem niet kan worden verweten. Het slachtoffer heeft geen aangifte gedaan tegen hem. Zij voelde zich op haar gemak bij hem. Hij heeft zelfs de ruzie tussen haar en de medeverdachte gesust.
Ten aanzien van dit verweer wordt het volgende overwogen. De stelling van verdachte dat hij pas in Den Haag begreep dat het de bedoeling was dat aangeefster in de prostitutie zou gaan werken is in strijd met wat hij hierover tegen de politie heeft verklaard, namelijk dat de medeverdachte dit voordat ze naar Den Haag gingen al tegen hem had gezegd. Wat hiervan ook zij, het gaat erom of verdachte had moeten begrijpen dat aangeefster niet uit vrije wil, maar onder druk van de medeverdachte ertoe was gekomen om in Den Haag samen met verdachte een werkkamer te gaan zoeken. Voor beantwoording van deze vraag is op zichzelf niet van belang of aangeefster al dan niet tegen verdachte had gezegd dat zij al eerder in de prostitutie had gewerkt. Het gaat erom of zij dat ditmaal (ook) vrijwillig zou gaan doen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte had moeten begrijpen dat dit deze keer niet het geval was. Om te beginnen wist verdachte dat de medeverdachte had vastgezeten omdat hij in de prostitutie had gewerkt als pooier. Dit, in combinatie met het feit dat hij de medeverdachte op de eerste dag nadat zij bij hem thuis waren gekomen tegen aangeefster heeft horen zeggen dat hij een woning voor haar had maar dat zij daar wel voor moest werken, had verdachte al te denken moeten geven. Vervolgens is de verdachte er getuige van geweest dat aangeefster door de medeverdachte is geslagen en heeft hij gemerkt dat zij daarna bang was voor de medeverdachte. De door verdachte geschetste actieve houding van aangeefster in het gesprek met de kamerverhuurder wordt niet ondersteund door hetgeen de verhuurder daarover heeft verklaard; het was hem juist opgevallen dat de meeste vragen die hij aan aangeefster stelde door verdachte werden beantwoord. Verder vond hij aangeefster stil en terughoudend, en stond ze volgens hem niet te trappelen om te gaan werken. Daargelaten dat verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat hij het geld voor een kamer al van de medeverdachte had meegekregen, acht de rechtbank de vraag of verdachte dit geld al dan niet speciaal is gaan halen bij de medeverdachte in dit geval niet van doorslaggevend belang. Gezien alle omstandigheden heeft de verdachte moeten begrijpen dat het slachtoffer niet uit vrije wil als prostituee zou gaan werken. Door desondanks samen met haar bij prostitutiepanden langs te gaan en ervoor te zorgen dat zij bij een pand achter het raam kon gaan staan, heeft de verdachte een niet ondergeschikte rol vervuld bij het tewerkstellen van aangeefster in de prostitutie.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met een ander plegen van mensenhandel door uitbuiting van [naam] in de prostitutie.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, met uitzondering van feit 4, heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 30 augustus 2007 tot en met 25 november 2007 in een pand gelegen aan de [straatnaam 1] nr. [huisnr] te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid en bewerkt een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II zulks terwijl terwijl dit betrekking heeft op een grote hoeveelheid hennep;
2.
hij op 26 november 2007 in een pand gelegen aan de [straatnaam 1] nr. [huisnr] te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad, zeshonderdtwaalf (612) hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
3.
hij in de periode van 21 februari 2006 tot en met 8 november 2007 in een woonpand gelegen aan de [straatnaam 2] nr. [huisnr.] te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl dit betrekking heeft op grote hoeveelheden hennep;
5.
hij in de periode van december 2006 tot en met 8 mei 2007 in een woonpand gelegen aan de [straatnaam 3]nr. 630te Schiedam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl dit betrekking heeft op
grote hoeveelheden hennep;
6.
hij op 9 mei 2007 in een woonpand gelegen aan de [straatnaam 3]nr. 630 te Schiedam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, tweehonderdeenenvijftig (251) hennepplanten en honderdvierenvijftig (154) hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, ;
7.
hij in de periode van maart 2006 tot maart 2007 in een schuur gelegen aan de [straatnaam 4] nr. [huisnr] te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl dit betrekking heeft op grote hoeveelheden hennep;
8.
hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 10 december 2007 te Rotterdam en 's-Gravenhage en Dordrecht en Schiedam heeft deelgenomen aan een organisatie, welke, naast verdachte, bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 4] en een of meer andere perso(o)n(en) , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk telen en bereiden en bewerken van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II , terwijl dit betrekking had op grote hoeveelheden hennep;
9.
hij in de periode van december 2006 tot en met 26 november 2007 te
’s-Gravenhage en Dordrecht en Schiedam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit/stroom toebehorende aan Eneco Netbeheer B.V. en/of Openbaar Nutsbedrijf Schiedam;
10.
hij in de periode van maart 2006 tot maart 2007 te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit/stroom toebehorende aan N.V. Continuon Netbeheer
11.
hij in de maand juli 2006 te Rotterdam en 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander [naam aangeefster] door geweld en feitelijkheden en door bedreiging met geweld en door misbruik van een kwetsbare positie die [naam aangeefster] heeft geworven en vervoerd en gehuisvest , met het oogmerk van uitbuiting van die [naam aangeefster] in de prostitutie
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader als volgt gehandeld:
- het onderbrengen van die [naam aangeefster] en- het bedreigen en mishandelen van die [naam aangeefster] en
- die [naam aangeefster] met een auto te (laten) vervoeren en
- het brengen van die [naam aangeefster] naar plaatsen waar prostitutiewerkzaamheden worden verricht en waar zij als prostituee moest werken en- het (verbaal/woordelijk) onder druk zetten van die [naam aangeefster].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
1., 3., 5. en 7. steeds
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede en vijfde lid, van de Opiumwet;
2. en 6. steeds
het medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede en vijfde lid, van de Opiumwet;
8. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet;
9. diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
10. diefstal door twee of meer verenigde personen;
11. het een ander door geweld en feitelijkheden en door bedreiging met geweld en door misbruik van een kwetsbare positie werven en vervoeren en huisvesten met het oogmerk van uitbuiting van die ander in de prostitutie, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een aanzienlijke rol gehad bij de hennepteelt in drie kwekerijen en een kleine rol bij een vierde hennepkwekerij. Bij alle kwekerijen was sprake van een grote hoeveelheid hennepplanten. Hij hoopte met deze illegale werkzaamheden geld te verdienen. Hij heeft hierbij onvoldoende acht geslagen op het feit dat het telen van hennep verboden is en dat het gebruik van hennep verslavend kan werken en slecht is voor de volksgezondheid. Verdachte moet hiervoor dan ook een straf krijgen.
Verder is de verdachte lid geweest van een organisatie, die tot doel had het exploiteren van hennepkwekerijen. Binnen deze organisatie heeft de verdachte weliswaar gedurende lange tijd veel verschillende werkzaamheden verricht, ook moet meewegen dat hij hierbij geen leidende rol heeft gespeeld. Bovendien heeft de verdachte een aantal maanden voor zijn aanhouding geprobeerd afstand te nemen van de andere leden van de organisatie, door te verhuizen naar een andere buurt. Ook uit de proceshouding van verdachte blijkt dat hij afstand wil nemen van zijn oude gedrag. Hij heeft meteen opening van zaken gegeven over de verschillende feiten. Hiermee wordt in het voordeel van de verdachte rekening gehouden.
Daarnaast heeft verdachte een strafbare rol gespeeld bij het in de prostitutie brengen van van een jong kwetsbaar meisje met als doel haar uit te buiten. Dit meisje was kwetsbaar omdat zij geen verblijfplaats had en nergens terecht kon. Hiervan hebben verdachte en een ander op een heel kwalijke manier misbruik gemaakt. Wel moet worden gezegd dat de rol van de verdachte niet groot was en dat hij zijn aandeel lijkt te hebben gedaan op verzoek van die ander. De rechtbank zal – net als de officier van justitie voorstelt - dit feit niet meewegen bij de op te leggen straf, maar beoogt met de bewezenverklaring verdachte ervan te doordringen dat zijn gedrag strafwaardig was. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte zich hiermee niet meer zal inlaten.
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor de feiten die thans zijn bewezen verklaard.
De reclassering adviseert aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact om de verdachte (onder meer) bij te staan in zijn voornemen om geen strafbare feiten meer te plegen. De rechtbank is het hiermee eens en zal dit advies opvolgen.
Al met al wordt een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarde passend en geboden geacht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 3 december 2007 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 18 december 2007. De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn echter vóór het ingaan van de proeftijd gepleegd. Gelet hierop verklaart de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet-ontvankelijk.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57, 63, 273a (zoals dat luidde van 01-01-2005 tot en met 31-08-2006), 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de overig ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit
schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- verklaart de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 3 december 2007 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buizer, voorzitter,
en mrs. Derkx en Schols, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2008.
Bijlage bij vonnis van: 24 oktober 2008.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van februari 2007 tot en met 25 november 2007 in een (bedrijfs)pand gelegen aan de [straatnaam 1] (nr.) te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een (groot) aantal hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en), althans delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en /of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en /of afleveren en/of verstrekken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of terwijl dit betrekking heeft op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
(artikel 3 lid 1 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750119-07) (zaaksdossier [straatnaam 1])
2.
hij op of omstreeks 26 november 2007 in een (bedrijfs)pand gelegen aan de [straatnaam 1] (nr.) te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, zeshonderdtwaalf (612) hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en), althans delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld aanwezig heeft/hebben, heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
(artikel 3 lid 1 onder C juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750119-07) (zaaksdossier [straatnaam 1])
3.
hij in of omstreeks de periode van december 2005 tot en met 8 november 2007 in een (woon)pand gelegen aan de [straatnaam 2] (nr.) te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (groot) aantal hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en) en/of delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en /of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en /of afleveren en/of verstrekken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of terwijl dit betrekking heeft op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
(artikel 3 lid 1 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 9 november 2007 in een (woon)pand gelegen aan de [straatnaam 2] (nr.) te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, vierhonderdnegenenveertig (449)
hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en) en/of delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld aanwezig heeft/hebben, heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
(artikel 3 lid 1 onder C juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
5.
hij in of omstreeks de periode van december 2006 tot en met 8 mei 2007 in een of meer kamer(s), althans in een of meer ruimte(s) van een (woon)pand gelegen aan de [straatnaam 3](nr. 630) te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een (groot) aantal hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en), in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en /of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en /of afleveren en/of verstrekken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of terwijl dit betrekking heeft op
een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
(artikel 3 lid 1 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750119-07) (zaaksdossier Van Haarenlaan)
6.
hij op of omstreeks 9 mei 2007 in een of meer kamer(s), althans in een of meer ruimte(s) van een (woon)pand gelegen aan de [straatnaam 3](nr.) te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, tweehonderdeenenvijftig (251)
hennepplanten en/of honderdvierenvijftig (154) hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en), in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld aanwezig heeft/hebben, heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
(artikel 3 lid 1 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
7.
hij in of omstreeks de periode van maart 2006 tot en met 22 januari 2008 in een pand/schuur gelegen aan de [straatnaam 4] (nr. 86) te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (groot) aantal hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en), althans delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en /of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en /of afleveren en/of verstrekken althans aanwezig hebben, heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of terwijl dit betrekking heeft op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
(artikel 3 B/C jo artikel 11 Opiumwet jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750119-07) (zaaksdossier [straatnaam 4])
8.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 22 januari 2008 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Dordrecht en/of Schiedam en/of een of meer andere plaatsen in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke, naast verdachte, bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten medeverdachte 1 en/of medeverdachte 2 en/of medeverdachte 3 en/of medeverdachte 4 en/of een of meer andere perso(o)n(en)en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
(artikel 11A van de Opiumwet jo artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht)
9.
hij in of omstreeks de periode van december 2006 tot en met 26 november 2007 te
’s-Gravenhage en/of Dordrecht en/of Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen elektriciteit/stroom en/of gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco Netbeheer B.V. en/of Openbaar Nutsbedrijf Schiedam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders(s);
(artikel 311 jo 310 van het Wetboek van Strafrecht) (parketnummer 750119-07)
10.
hij in of omstreeks de periode van maart 2006 tot en met 22 januari 2008 te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit/stroom en/of gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan N.V. Continuon Netbeheer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(artikel 311 jo 310 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750119-07) (zaaksdossier [straatnaam 4])
11.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van januari 2006 tot en met 22 juli 2006 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [naam aangeefster] door dwang en/of geweld en/of (een) feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie die [naam aangeefster] heeft/hebben geworven en/of
vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [naam aangeefster] (in de prostitutie)
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) als volgt gehandeld:
- het (laten) onderbrengen en/of houden van die [naam aangeefster] en/of
- het onder toezicht/controle houden en/of laten houden van die [naam aangeefster] en/of
- het bedreigen en/of mishandelen en/of verkrachten van die [naam aangeefster] en/of
- die [naam aangeefster] (met een auto) te (laten) vervoeren en/of
- het brengen van die [naam aangeefster] naar één of meer privéhui(s)zen en/of plaatsen waar prostitutiewerkzaamheden worden bedreven en/of verricht en/of waar zij als prostituee moest en/of ging werken en/of
- die [naam aangeefster] mededelen dat zij de woning gelegen aan de [straatnaam] in Rotterdam niet mocht verlaten en/of
- het op slot draaien van de (voor)deur van die woning aan de [straatnaam] en/of
- het (verbaal/woordelijk) onder druk zetten van die [naam aangeefster];
(artikel 273a lid 1 sub 1 en lid 3 zoals dat luidde van 01-01-2005 tot en met 31-08-2006 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750119-070