Parketnummer: 10/750118-07
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Zuid West, De Dordtse Poorten te Dordrecht,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 en 10 oktober 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat aan de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het samen met anderen op een bedrijfsmatige wijze telen van hennepplanten in een pand in de [straatnaam 1] te ’s-Gravenhage;
2. het samen met anderen in de uitoefening van een bedrijf voorhanden hebben van 612 hennepplanten in een pand in de [straatnaam 1] te ’s-Gravenhage;
3. het samen met anderen op een bedrijfsmatige wijze telen van hennepplanten in een pand in de [straatnaam 2] te Dordrecht;
4. het samen met anderen in de uitoefening van een bedrijf voorhanden hebben van 449 hennepplanten in een pand in de [straatnaam 2] te Dordrecht;
5. het samen met anderen op een bedrijfsmatige wijze telen van hennepplanten in een pand in de [straatnaam 3] te Rotterdam;
6. het samen met anderen in de uitoefening van een bedrijf voorhanden hebben van 276 hennepplanten in een pand in de [straatnaam 3] te Rotterdam;
7. deelneming aan een criminele organisatie, die als doel heeft het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet;
8. diefstal van stroom in Rotterdam, ’s-Gravenhage en Dordrecht;
9. het samen met anderen voordeel trekken uit de uitbuiting in de prostitutie van aangeefster;
10. het samen met anderen dwingen van aangeefster in de prostitutie met het oogmerk van uitbuiting van haar.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Kort heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van voorarrest.
GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
De raadsman heeft in zijn pleitnota aangevoerd dat de tenlastelegging van feit 8 (de diefstal van stroom) te ruim is geformuleerd, omdat er als specifieke aanduiding slechts drie plaatsnamen zijn opgenomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De in dit feit ten laste gelegde plaatsnamen corresponderen met de plaatsen waar de hennepkwekerijen zijn gevestigd die worden genoemd in de feiten 1 tot en met 6. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het voor verdachte voldoende duidelijk was waarvan hij werd verdacht.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Feiten 1, 2 en 8 (voor zover dit feit betrekking heeft op de zaak Mandarijnstraat)
Op 26 november 2007 trof de politie in een garagepand, gelegen aan de [straatnaam 1] 10 te ‘s-Gravenhage, een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Op die dag stonden er 612 hennepplanten in het pand. Uit onderzoek bleek dat het ging om planten van het geslacht cannabis (hennep). De afname van elektrische stroom voor de op het net van Eneco NetBeheer BV aangesloten apparatuur werd niet door een meter geregistreerd. Over de periode vanaf 18 augustus tot 26 november 2007 werd naar schatting 18.252 kilowatt uur aan stroom verbruikt.
De kwekerij was opgezet en werd gedreven door verdachte. Hij financierde de onderneming en verrichtte de meeste werkzaamheden bij het inrichten en draaiend houden ervan. Ook schakelde hij anderen, zoals zijn broers en medeverdachte 3, in om hier te werken. Medeverdachte 3 moest er verder voor zorgen dat verdachte buiten beeld bleef bij de huur van het pand. De huurovereenkomst stond op naam van medeverdachte 3, die ook maandelijks de huur betaalde en in voorkomende gevallen de contacten met de verhuurder onderhield. Voor het aanleggen van de elektrische installatie schakelde verdachte medeverdachte 5 in. De huurovereenkomst voor het bedrijfspand dateert van 2 maart 2007 en ging op 21 maart 2007 in. Rond september 2007 werd begonnen met de aanleg van de kwekerij. De door de politie aangetroffen planten zouden de eerste oogst worden.
Verdachte heeft aangevoerd dat de kwekerij niet alleen op naam stond van medeverdachte 3, maar dat deze ook daadwerkelijk door hem werd gedreven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij maar een enkele keer heeft meegewerkt en slechts voor een klein deel in de winst zou gaan delen. Hierin wordt verdachte niet gevolgd. Niet alleen uit de verklaringen van medeverdachte 3, maar ook uit de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken waaraan verdachte deelneemt, rijst het beeld van verdachte als degene die de regie voert over de kwekerij, en die zijn medeverdachten, onder wie medeverdachte 3, op veelal dwingende wijze ertoe brengt hun aandeel in de werkzaamheden te leveren. Bovendien herinnert verdachte medeverdachte 3 in een telefoongesprek zelf aan het feit dat hij zoveel in de onderneming heeft geïnvesteerd.
Tegen de beschuldiging van de onder 9 ten laste gelegde diefstal van stroom heeft verdachte ter terechtzitting ingebracht zich er niet van bewust te zijn geweest dat er buiten de meter om stroom werd afgetapt; hij stelde in het geheel geen verstand te hebben van elektrische stroom. Ook dit verweer wordt verworpen. De stelling dat verdachte helemaal niets begrijpt van elektrische stroom verdraagt zich om te beginnen slecht met de inhoud van twee telefoongesprekken die hij op 10 oktober 2007 met medeverdachte 5 heeft gevoerd, over zaken als een tussenstation, een automaat, ampères, fasen, polen en zekeringen. Verder is het volgende van belang. Medeverdachte 5 heeft verklaard dat hij geregeld bij hennepkwekerijen de hoofdstroom aanlegde, buiten de originele elektriciteitsmeter om. Dit had als reden dat de gewone meter direct zou doorbranden, indien je de voor een hennepkwekerij benodigde stroom daarover zou laten lopen. Medeverdachte 5 verklaarde dat hij deze werkzaamheden doorgaans in opdracht van verdachte verrichtte, zo ook in het geval van deze kwekerij. Bij het binnentreden in het pand aan de [straatnaam 1] constateerde de politie meteen dat de deur van de stoppenkast openstond en dat er door middel van gekleurde stroomdraden omleidingen in de stoppenkast waren gemaakt. Medeverdachte 3 heeft verklaard dat hij kon zien dat de stroom in het pand was afgetapt: er liep een dikke kabel vanuit de meterkast. Voorts wist medeverdachte 3 te vertellen dat de stoppen zouden springen als je een lamp van 600 watt legaal zou aansluiten, en dat je voor 25 planten één lamp van 600 watt nodig hebt. De rechtbank leidt hieruit af dat voor de 612 aangetroffen planten een grote hoeveelheid stroom nodig moet zijn geweest. Dit past bij het gegeven dat bij ontdekking van de kwekerij veel elektrische apparatuur werd aangetroffen en dat de schatting van de hoeveelheid weggenomen stroom op een groot aantal kilowatt uur uitkomt. Nu verdachte zelf de opdracht heeft gegeven voor het aanleggen van de hoofdstroom en nadien vaak in het pand aanwezig is geweest en de elektrische installatie en de aanwezige apparatuur met eigen ogen heeft kunnen zien, kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat verdachte zich er wel degelijk van bewust is geweest, of in ieder geval de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen, dat (ook in deze kwekerij) niet betaald werd voor de afgenomen stroom. Aldus heeft verdachte (tenminste) het voorwaardelijk opzet gehad op de diefstal van stroom.
Feiten 3, 4 en 8 (voor zover dit feit betrekking heeft op de zaak De Raadtsingel)
Op 9 november 2007 werd in de woning aan de [straatnaam 2] 163 te Dordrecht een in bedrijf zijnde hennepkwekerij ontdekt. De kwekerij werd opgezet in de periode tussen februari 2006 en juli 2006. Op de dag van de inval werden er 449 hennepplanten aangetroffen. De planten werden gekweekt met behulp van de gebruikelijke inrichting van een kwekerij, waarbij de stroom die daarvoor nodig is illegaal werd afgenomen. De stroomaansluiting bevond zich in de gang van de woning, waarbij duidelijk zichtbaar was dat een aftakking voor de meter was gemaakt en dat de stroomvoorziening voor de kwekerij vanaf die aftakking en via de reguliere aansluiting verliep.
Medeverdachte 4 is op verzoek van verdachte samen met een door hem geregelde Nederlandse man naar de woning gaan kijken. Zij heeft de woning gehuurd en de energielevering op haar naam laten zetten. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij betrokken was bij de in de woning aangetroffen kwekerij, dat hij ter plaatse is geweest, onder meer op een datum waarop een observatie is verricht op het pand, en dat in de woning hennepplanten heeft getopt. Zijn verklaring dat hij pas betrokken is geraakt bij een hennepkwekerij in het pand na zijn zomervakantie in 2007 wordt als niet aannemelijk gepasseerd. Uit de verklaringen van medeverdachte 4 en [naam] blijkt dat het van meet af aan de bedoeling was een kwekerij in de woning te starten en dat er al in 2006 hennepplanten in een kwekerij in de woning werden geknipt, in het bijzijn van verdachte. Bovendien is niet aannemelijk dat medeverdachte 4 en verdachte gedurende de periode van februari 2006 tot en met de zomer van 2007 huur en energie, samen een aanzienlijk bedrag per maand, voor dit pand betaalden terwijl zij er niet woonden of het pand op een andere manier in gebruik hadden. Verdachte heeft veel bemoeienis gehad met het regelen van een betalingsachterstand bij Eneco, waarvoor hij uiteindelijk een bedrag van € 880,- heeft betaald. Ook heeft verdachte aan medeverdachte 5 gevraagd om de hoofdstroom aan te sluiten. Ook adviseert hij medeverdachte 4 wat zij moet doen nadat de kwekerij ontdekt is.
Uit weer andere afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat ook verdachtes broer medeverdachte 1 bij de kwekerij betrokken was. Hieruit blijkt ook dat verdachte en medeverdachte 1 afwisselend voor de hennepplanten zorgen, betalingen verrichten en samen de voordeursleutel van het pand delen.
Gelet op de hiervoor opgenomen verklaringen, telefoongesprekken en bevindingen wordt bewezen geacht dat verdachte samen met anderen betrokken was bij het opzetten van deze hennepkwekerij en het onderhouden daarvan.
Verdachte is in het pand geweest toen daar de hennepkwekerij in bedrijf was. In die periode is ook medeverdachte 3 in de woning geweest. Hij bevestigt dat duidelijk zichtbaar was dat de stroom voor de kwekerij illegaal werd afgenomen. Verdachte heeft medeverdachte 5 gevraagd in dit pand de hoofdstroom aan te sluiten, hetgeen medeverdachte 5 heeft gedaan. Hij heeft gezien dat verdachte zelf een gat heeft geboord om de stroomkabel doorheen te leggen. Gelet op de bevindingen van het energiebedrijf, de zichtbaarheid van de illegale aansluiting en de wetenschap bij de verdachten dat het om hennepkweek ging, waarbij algemeen bekend is dat de daarvoor benodigde apparatuur zeer veel stroom verbruikt terwijl een normaal bedrag per maand aan energie werd betaald, wordt bewezen geacht dat zij allen wisten en dus ook aanvaardden dat de stroom werd gestolen. Op grond hiervan wordt bewezen verklaard dat verdachte samen met anderen stroom heeft gestolen. Het verweer van verdachte dat hij geen verstand heeft van elektriciteit is hiervoor reeds verworpen.
Feiten 5, 6 en 8 (voor zover dit feit betrekking heeft op de zaak [straatnaam 3])
Op 6 september 2007 werd in de woning aan de [straatnaam 3] te Rotterdam, toen de deurwaarder het pand wilde ontruimen, een in bedrijf zijnde hennepkwekerij ontdekt. De kwekerij werd opgezet vanaf juni 2007. Bij de ontdekking van de kwekerij werden er 276 hennepplanten aangetroffen. De planten werden gekweekt met behulp van de gebruikelijke inrichting van een kwekerij , waarbij de stroom die daarvoor nodig is illegaal werd afgenomen. Omdat een elektriciteitsmeter geheel ontbrak kon de stroomafname niet anders dan illegaal zijn.
Medeverdachte 1 en verdachte hebben de kwekerij geëxploiteerd. Verdachte heeft de huurder, [naam], benaderd met het verzoek om tegen betaling een ruimte voor een kwekerij ter beschikking te stellen, waarin [naam] heeft toegestemd. Verdachte heeft de kwekerij opgebouwd en heeft medeverdachte 5 ingeschakeld om de hoofdstroom in de woning aan te sluiten. Verdachte en medeverdachte 1 hebben om beurten en soms samen werkzaamheden in de kwekerij verricht toen deze in bedrijf was. [Naam] is daarbij regelmatig aanwezig geweest. Medeverdachte 1 heeft de dag voor de ontruiming vastgesteld dat de planten geknipt konden worden en heeft dat gemeld aan verdachte.
Verdachte en medeverdachte 1 hebben na de ontmanteling van de kwekerij meermalen met [naam] gebeld en hem te verstaan gegeven dat hij de schade die zij leden door het kwijtraken van de kwekerij, diende te vergoeden. Zij hebben [naam] onder druk gezet door met hem, maar ook met zijn vriendin te bellen en door (onder meer) te zeggen dat zij of een van hen, bij [naam]s’ moeder voor de deur stonden. Medeverdachte 1 heeft voorgesteld dat [naam] maandelijks zou aflossen aan de schuld en om via het bedrijf van [naam] goederen te kopen om de schuld af te lossen.
Het verweer van verdachte dat de gesprekken met [naam] over een schuld van [naam] aan verdachte met betrekking tot geisers en niet met betrekking tot een hennepkwekerij zouden gaan, wordt niet aannemelijk geacht. Weliswaar smst verdachte aan [naam] de vraag of hij 3 geisers voor hem weg kan doen, maar dit is een maand nadat de kwekerij is opgerold, terwijl er in die tussentijd al meerdere contacten geweest zijn tussen verdachte en zijn broer medeverdachte 1, waarbij [naam] onder druk wordt gezet om te betalen. Het lijkt er volgens de rechtbank eerder op dat [naam], door drie geisers voor verdachte te verkopen, iets kan inlossen op zijn zogenaamde schuld op verdachte. Verder komt het feit dat verdachte pas op zitting, zo’n 9 maanden na zijn aanhouding, komt met deze verklaring, de aannemelijkheid van deze verklaring niet ten goede. Bovendien is van belang dat uit door verdachte gevoerde telefoongesprekken blijkt dat hij meteen weet heeft van het oprollen van de kwekerij door de politie.
De consistente en consequente verklaringen van [naam] worden ondersteund door tapgesprekken, onder meer over de moeder van [naam]. Voorts worden de verklaringen van [naam] bevestigd door de verklaring van medeverdachte 5. Mede op grond hiervan wordt bewezen geacht dat verdachte als medepleger is betrokken bij de hennepkwekerij aan de [straatnaam 3].
Van het wegnemen van stroom was verdachte op de hoogte. Hij heeft aan medeverdachte 5 gevraagd de stroom in het pand aan te sluiten. [Naam] had echter al aan verdachte verteld dat er geen stroom in de woning was omdat er eerder een hennepkwekerij was geweest. [naam] heeft aan verdachte verteld dat hij, [naam], problemen kon krijgen door illegaal stroom af te nemen, waarop verdachte aanbood zegels te regelen. Later blijkt dat verdachte veronderstelt dat [naam] problemen heeft met de energieleverancier. Gelet hierop, op verdachtes betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen en op de algemeen bij hennepkwekers aanwezige kennis van de energiebehoefte en kosten van assimilatielampen, wordt bewezen geacht dat hij wist en heeft geaccepteerd dat de stroom voor de kwekerij in de [straatnaam 3] illegaal werd afgenomen. De diefstal van stroom wordt daarom bewezen ten laste van verdachte bewezen verklaard. Het verweer dat verdachte in het geheel geen verstand van elektriciteit had, is hiervoor reeds verworpen.
Bedrijfsmatige teelt
Anders dan de officier van justitie heeft voorgesteld, acht de rechtbank de beroeps- of bedrijfsmatige teelt voor wat betreft de individuele kwekerijen niet wettig en overtuigend bewezen. Hiervoor is namelijk onvoldoende bekend hoeveel oogsten per jaar werden gegenereerd, terwijl daarnaast onvoldoende is gebleken van uitgebreide technische hulpmiddelen om de planten te laten groeien. Alleen de grote hoeveelheid planten is hiertoe onvoldoende.
Feit 7 (11A Opiumwet)
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte leider was van een organisatie die er op was gericht om hennepkwekerijen te exploiteren. Leden van deze organisatie zochten huurpanden en zorgden ervoor dat deze huurpanden op naam van leden van de organisatie of derden kwamen te staan. In deze huurpanden werden hennepkwekerijen ingericht. Zo werden er ruimtes afgetimmerd en ventilatoren en lampen opgehangen. Het buiten de elektriciteitsmeter om aansluiten van kabels, zodat de sterke lampen konden worden bediend zonder dat het zou opvallen of dat ervoor zou moeten worden betaald, werd verzorgd door steeds hetzelfde lid. Andere leden zorgden er in wisselende samenstellingen voor dat de hennepplanten werden gevoed, getopt en geoogst. Gelet op de hoeveelheid kwekerijen acht de rechtbank bewezen dat sprake is van bedrijfsmatige teelt door de organisatie, aangezien hieruit de vereiste duurzaamheid en stelselmatigheid blijkt.
De verdachte had binnen deze organisatie een leidende rol. Op zijn verzoek werden geschikte panden gezocht. Op zijn verzoek werden panden op naam van anderen gezet. Hij gaf aan anderen opdracht om spullen aan te schaffen ten behoeve van de kwekerijen, om hennepplanten te verzorgen, om panden te controleren of de huur te betalen. Hij zorgde ervoor dat hij buiten schot bleef, hij had geen panden op zijn naam en hij liet zich niet zien bij verhuurders. Hij liet anderen deze taken vervullen. Hij bracht die anderen vaak wel naar de plaats van bestemming, naar het inzicht van de rechtbank om te controleren of de anderen hun taken wel goed uitvoerden. Daarnaast zette hij leden onder druk om niet over hem te verklaren. Toen de kwekerij aan de [straatnaam 3] werd opgerold door de politie, heeft hij degene op wiens naam dat pand stond, onder druk gezet om aan hem en/of zijn broer een groot geldbedrag te betalen. Kenmerkend is ook dat een lid hem beschreef als “De Hoofdchef”.
Feiten 9 en 10 ([straatnaam 4])
Aangeefster heeft op 31 mei 2005 aangifte gedaan tegen de verdachte van mensenhandel. Zij stelt dat zij door misleiding voor de verdachte in de prostitutie is gaan werken en dat de verdachte haar heeft gedwongen om hiermee door te gaan op het moment dat zij hem had verteld dat zij hiermee wilde stoppen. Zij stelt dat zij in de periode van 9 mei 2004 tot 24 mei 2005 heeft gewerkt in de prostitutie en al haar hiermee verdiende geld heeft afgedragen aan de verdachte. Haar werknaam was [naam]. Zij stelt in dit verband verder het volgende.
Toen de verdachte en zij elkaar hadden leren kennen, en min of meer een relatie kregen, vroeg de verdachte haar of zij voor hem in de prostitutie wilde werken. Hij zei dat ze het geld konden delen. Zij was helemaal verliefd op de verdachte. Hij vertelde dat hij van haar hield en gaf haar bloemen, parfum en kleding. De verdachte vertelde haar een mooi verhaal over het kopen van een huis en het samen op vakantie gaan. Omdat zij het volste vertrouwen had in de verdachte en dacht dat zij voor hun gezamenlijke toekomst zou gaan werken, heeft zij erin toegestemd om in de prostitutie te gaan werken. De verdachte vertelde haar dat hij het geld dat zij had verdiend zou sparen. Op een gegeven moment heeft zij hem gevraagd waar het geld was. De verdachte zei haar toen dat zij zich geen zorgen moest maken en dat hij het geld goed bewaard had. De verdachte heeft een kamer voor haar geregeld en bracht haar naar Den Haag. De verdachte heeft haar verteld wat ze moest doen om mannen sneller klaar te laten komen. De verdachte zat in de auto op haar te wachten. Aan het einde van de dag kwam de verdachte haar ophalen en heeft zij al het geld, dat zij had verdiend aan de verdachte gegeven. Toen zij een klant weigerde, zag de verdachte dit en kwam hij naar haar toe, balde zijn hand tot een vuist en zei: moet je deze hebben. Zij moest binnen een kwartier een klant afwerken. Na drie maanden vertelde de verdachte dat hij op vakantie ging en dat zij het verdiende geld aan een Irakees moest geven, die te vertrouwen was en het geld zou sparen. Zij werkte in de prostitutie omdat zij dacht dat de verdachte van haar hield en omdat zij geloofde in een toekomst samen. Toen de verdachte na drie maanden terug kwam veranderde hij. Hij werd hatelijker. Hij bracht en haalde haar weer naar en van het werk. Zij werkte soms in Utrecht, maar meestal in Den Haag. Steeds gaf zij de verdiensten aan de verdachte. Wanneer zij de verdachte een grote mond gaf, trok de verdachte haar hard aan haar haren. Dat is vaak gebeurd. De verdachte ging haar steeds vaker commanderen. Als zij op een dag niet voldoende verdiend had, kreeg zij op haar kop. Vanaf het moment dat zij tegen de verdachte had verteld dat zij wilde stoppen met werken in de prostitutie voor de verdachte, sloeg hij haar regelmatig met vlakke hand in haar gezicht en werd hij verbaal agressief. Als zij de telefoon niet opnam wanneer de verdachte belde, sprak de verdachte haar voicemail in. Hij zei dan dat hij haar neus eraf zou bijten, haar knieën zou breken, haar voordeur zou intrappen of haar zou vermoorden. Zij werd erg bang van de verdachte. Ook heeft de verdachte haar twee keer in haar gezicht gestompt, eenmaal omdat zij het verdiende geld in haar bh had verstopt en hij dit vond. Hierna fouilleerde de verdachte haar om te voorkomen dat zij geld voor zichzelf hield. De verdachte zei heel vaak tegen haar dat hij zou vermoorden of laten vermoorden, als zij aangifte tegen hem zou doen. De verdachte pakte vaak de telefoon van haar, haalde de simkaart eruit, brak deze doormidden, en gaf haar vervolgens een nieuwe simkaart met een nieuw telefoonnummer. Hij zei dan dat zij niets te vertellen had omdat zij van hem was. De verdachte heeft haar ook gezegd dat hij haar niet voor zichzelf zou laten werken. Hij zei tegen haar dat als hij haar ergens zou zien werken, hij haar beide benen zou breken. Zij herkent de foto van de verdachte.
Door en namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat hij weliswaar een aantal maanden een relatie heeft gehad met aangeefster en dat aangeefster tijdens deze relatie in de prostitutie heeft gewerkt, waar hij af en toe wel eens wat geld van heeft gekregen, maar dat aangeefster niet onvrijwillig in de prostitutie heeft gewerkt, dat hij haar hiertoe niet heeft gedwongen, en dat hij evenmin al het verdiende geld heeft gekregen.
Desondanks oordeelt de rechtbank anders. Hierbij is het volgende van belang.
Ten eerste heeft de verdachte tijdens een met aangeefster gevoerd (en door de verdachte opgenomen) telefoongesprek tegen haar gezegd:
- het geld wat jij hebt gewerkt, is opgegaan.
- ik ga aangifte doen tegen jou, omdat je een jaar lang een uitkering hebt gehad en een jaar lang hebt gewerkt.
- Jij werkte voor onze toekomst, helaas is dat niet goed gegaan.
Hieruit blijkt dat verdachte van mening is dat aangeefster voor hun toekomst heeft gewerkt en dat hij weet dat het geld dat zij heeft verdiend, is opgegaan. Dit ondersteunt de stelling dat het de verdachte is, die dit geld heeft opgemaakt.
Ten tweede wordt een gedeelte van de aangifte bevestigd door [naam]. Zij verklaart als volgt. Zij moest in de prostitutie werken voor ene [bijnaam verdachte]. Zij verklaart dat [bijnaam verdachte] een gemene man is en dat hij [werknaam aangeefster] heeft mishandeld omdat ze te weinig had verdiend. Zij verklaart dat [werknaam aangeefster] dacht dat [bijnaam verdachte] in de gevangenis zat en haar daarom niet kon bezoeken, maar dat hij haar, [naam], in die tijd aan het werk heeft gezet en dat zij anderhalve maand voor [bijnaam verdachte] heeft gewerkt en dat in die tijd al haar geld is afgepakt door [bijnaam verdachte] en zijn handlangers. [Bijnaam verdachte] dwong haar te werken vanaf augustus 2004. [werknaam aangeefster] werkte ook voor [bijnaam verdachte]. Hij reed in een nieuwe rode Fiat. Deze verklaring sluit aan bij de verklaring van aangeefster van 16 juni 2005. Hierin verklaart zij dat de verdachte in de zomermaanden plotseling verdween en dat zij dacht dat hij in de gevangenis zat. In die tijd werd zij aangesproken door [naam], die vertelde dat de verdachte niet vastzat. [Naam] noemde de verdachte [bijnaam verdachte]. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in een rode Fiat reed.
Hieruit leidt de rechtbank af, dat de verdachte en [bijnaam verdachte] dezelfde persoon zijn, en dat aangeefster tegen [naam] heeft verklaard over haar werk voor de verdachte en een mishandeling jegens haar.
Ten derde bevestigt getuige [naam] dat de verdachte aangeefster slecht behandelde. Zij verklaart bovendien dat de verdachte haar heeft gevraagd om aangeefster te vervoeren naar en van de plaats van prostitutie en om het haar van aangeefster te verven, zodat ze er aantrekkelijker uit zou zien voor haar werk. Aangeefster heeft haar verteld dat zij het door haar verdiende geld moest afgeven aan de verdachte en dat hij haar bedreigde. Ook was [naam] er eens bij toen haar ex-vriend aangeefster ophaalde van haar werk en aangeefster het verdiende geld aan haar ex-vriend gaf. Volgens deze ex-vriend moest hij dit in opdracht van de verdachte innen en weer aan hem afgeven.
Ten vierde bevestigt ook medeverdachte [naam] dat aangeefster voor de verdachte in de prostitutie heeft gewerkt. Hij vertelt dat hij haar voor de verdachte een aantal keren in Den Haag en een keer in Utrecht heeft opgehaald, en dat hij hiervoor de auto van de verdachte mocht lenen, een rode Fiat.
Ten vijfde vertelt aangeefster bij de rechter-commissaris dat zij zelf voor het werk in de prostitutie heeft gekozen en het door haar verdiende geld zelf iedere dag aan de verdachte gaf en dat zij niet wist wat daarmee zou gebeuren. Zij vertelt echter ook, dat:
- de verdachte vanaf het begin vroeg of zij voor hem wilde werken;
- de verdachte zei wat de standaardprijs was en haar opdroeg die te vragen;
- de verdachte haar wel eens fouilleerde;
- de verdachte, toen zij aan hem zei dat zij wilde stoppen met werken voor hem, tegen haar zei dat hij haar benen zou breken;
- zij een paar keer door de verdachte geslagen is;
- de verdachte haar heeft bedreigd;
- zij het idee had dat het verdiende geld bestemd was voor een toekomst samen;
- zij ongeveer 100.000,- euro heeft verdiend en alles aan de verdachte heeft gegeven;
- de verdachte enkele keren haar paspoort heeft afgepakt.
Hieruit leidt de rechtbank af dat de feitelijkheden die door aangeefster in haar aangifte en politieverklaringen zijn genoemd (dreigen, slaan, het beeld van werken voor een toekomst samen) niet door haar zijn teruggenomen. Verder constateert de rechtbank het volgende. Aangeefster begint aanvankelijk bij de rechter-commissaris te verklaren dat zij al in de prostitutie werkte voordat zij de verdachte leerde kennen en dat de verdachte haar in het geheel niet heeft gevraagd om in de prostitutie te werken. Daarna zette de
rechter-commissaris haar onder ede en legde haar uit dat zij, wanneer zij onder ede zou liegen, gevangenisstraf zou kunnen krijgen. Vervolgens wijzigde zij haar verklaring inhoudelijk en verklaarde zij belastender over de verdachte. Hieruit leidt de rechtbank af dat het de insteek van aangeefster ten tijde van haar verklaring bij de rechter-commissaris was om niet belastend over de verdachte te verklaren. De rechtbank kent dan ook minder waarde toe aan deze verklaring.
Gelet op al het bovenstaande hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat aangeefster vrijwillig in de prostitutie werkte en hij hiervan niet stelselmatig voordeel trok. De aangiften van aangeefster vinden echter wel steun in de hierboven weergegeven getuigenverklaringen, reden waarom de rechtbank deze aangiften als zijnde betrouwbaar en geloofwaardig gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte aangeefster onder toezicht/controle heeft gehouden door haar steeds naar Den Haag en Utrecht te brengen of te laten brengen, haar paspoort af te pakken, haar simkaarten regelmatig te vervangen en haar te fouilleren, alsmede dat de verdachte haar heeft bedreigd en mishandeld en haar de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan hem heeft laten afstaan. Verder heeft de verdachte aangeefster misleid door haar te zeggen dat hij het door haar te verdienen geld zou gebruiken voor een gezamenlijk(e) huis en vakantie en dat hij het veilig bewaarde. Met dit alles heeft de verdachte aangeefster gedwongen om voor hem in de prostitutie te gaan (en blijven) werken en heeft de verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit deze uitbuiting. De onder 9 en 10 ten laste gelegde feiten zijn hiermee wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 30 augustus 2007 tot en met 25 november 2007 in een pand gelegen aan de [straatnaam 1] nr. 10 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid en bewerkt een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst IIterwijl dit betrekking heeft op grote hoeveelheid hennep;
2.
hij op 26 november 2007 in een pand gelegen aan de [straatnaam 1] nr. 10 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, zeshonderdtwaalf (612) hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
3.
hij in de periode van 21 februari 2006 tot en met 8 november 2007 in een woonpand gelegen aan de [straatnaam 2] nr. 163 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit betrekking heeft op grote hoeveelheden hennep;
4.
hij op 9 november 2007 in een woonpand gelegen aan de [straatnaam 2] nr. 163 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, vierhonderdnegenenveertig (449) hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij in de periode van april 2007 tot en met 5 september 2007 in een pand gelegen aan de [straatnaam 3] nr. 62 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit betrekking heeft opgrote hoeveelheden hennep;
6.
hij op 6 september 2007 in een pand gelegen aan de [straatnaam 3] nr. 62 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, tweehonderdzesenzeventig (276) hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, ;
7.
hij in de periode van juli 2006 tot en met 22 januari 2008 te Rotterdam en 's-Gravenhage en Dordrecht heeft deelgenomen aan een organisatie, welke, naast verdachte, bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke personen, te weten, medeverdachte 1 en medeverdachte 3 en medeverdachte 4 en een of meer andere personen , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk telen en bereiden en bewerken van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II , terwijl dit betrekking had op grote hoeveelheden hennep, zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was;
8.
hij in de periode van 26 april 2007 tot en met 26 november 2007 te Rotterdam en 's-Gravenhage en Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit/stroom toebehorende aan Eneco Netbeheer B.V.;
9.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van april 2004 tot en met mei 2005 te 's-Gravenhage en Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting in de prostitutie van aangeefster
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) als volgt gehandeld:
- het onder toezicht/controle houden en laten houden van die aangeefster en
- het bedreigen en mishandelen van die aangeefster en
- die aangeefster met een auto te (laten) vervoeren en
- het brengen van die aangeefster naar plaatsen waar prostitutiewerkzaamheden worden verricht en waar zij als prostituee moest en/of ging werken en
- het die aangeefster laten afstaan van al haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden, en
- het (verbaal/woordelijk) onder druk zetten van die aangeefster;
10.
hij in de periode van april 2004 tot en met mei 2005 te 's-Gravenhage en Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, aangeefster door geweld en feitelijkheden en door bedreiging met geweld en door misleiding die aangeefster heeft geworven en vervoerd , met het oogmerk van uitbuiting van die aangeefster in de prostitutie hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) als volgt gehandeld:
- het onder toezicht/controle houden en laten houden van die aangeefster en
- het bedreigen en mishandelen van die aangeefster en
- die aangeefster (met een auto) te (laten) vervoeren en
- het brengen van die aangeefster naar plaatsen waar prostitutiewerkzaamheden worden verricht en waar zij als prostituee moest en/of ging werken en
- het die aangeefster laten afstaan van al haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden, en
- het (verbaal/woordelijk) onder druk zetten van die aangeefster.
De bewezen feiten leveren op:
1., 3. en 5. steeds
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede en vijfde lid, van de Opiumwet;
2., 4. en 6. steeds
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid en vijfde lid, van de Opiumwet;
7. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, terwijl hij leider van die organisatie was;
8. diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
9. opzettelijk voordeel trekken uit een ander door geweld en feitelijkheden en door bedreiging met geweld en misleiding werven en vervoeren met het oogmerk van uitbuiting in de prostitutie, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
10. een ander door geweld en feitelijkheden en door bedreiging met geweld en misleiding werven en vervoeren met het oogmerk van uitbuiting in de prostitutie, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een organiserende, aanjagende en beslissende rol gespeeld bij de exploitatie van drie hennepkwekerijen. Daarnaast heeft hij gedurende anderhalf jaar een organisatie geleid, die tot doel had het exploiteren van hennepkwekerijen. Hij is eraan voorbijgegaan dat het telen van hennep verboden is en dat hennep verslavend kan werken en slecht is voor de volksgezondheid. Bovendien heeft hij als leider van de organisatie mensen onder druk gezet en bedreigd, zodat deze mensen zich niet vrij voelden om te handelen zoals zij dat zelf wilden. De rechtbank vindt de rol die verdachte heeft gespeeld kwalijk en zij zal dit zwaar laten meewegen in de straf.
Ook heeft de verdachte gedurende een periode van een jaar een meisje gedwongen om te werken in de prostitutie en heeft al het door haar verdiende geld geïnd. Het meisje heeft zich een gedurende deze hele periode gedwongen gevoeld om haar lichaam te verkopen, eerst omdat zij dacht dat de verdachte dit geld spaarde voor hen beiden en later omdat zij door de bedreigingen en mishandelingen van de verdachte niet meer durfde te stoppen. Hij heeft alleen aan het geld gedacht en een medemens op een afschuwelijke manier uitgebuit. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het bovenstaande brengt mee dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur moet worden opgelegd. Er zijn geen redenen om hiervan een gedeelte voorwaardelijk op te leggen, ondanks dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47, 57, 140, 250a (zoals dat luidde van 01-10-2002 tot en met
31-12-2004), 273a (zoals dat luidde van 01-01-2005 tot en met 31-08-2006), 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.
- verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 33 (drieëndertig) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buizer, voorzitter,
en mrs. Derkx en Schols, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2008.
Bijlage bij vonnis van: 24 oktober 2008.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van februari 2007 tot en met 25 november 2007 in een (bedrijfs)pand gelegen aan de [straatnaam 1] (nr. 10) te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een (groot) aantal hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en), althans delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en /of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en /of afleveren en/of verstrekken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of terwijl dit betrekking heeft op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
(artikel 3 lid 1 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07) (zaaksdossier Mandarijnstraat)
2.
hij op of omstreeks 26 november 2007 in een (bedrijfs)pand gelegen aan de [straatnaam 1] (nr. 10) te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, zeshonderdtwaalf (612) hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en), althans delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld aanwezig heeft/hebben, heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
(artikel 3 lid 1 onder C juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07) (zaaksdossier Mandarijnstraat)
3.
hij in of omstreeks de periode van december 2005 tot en met 8 november 2007 in een (woon)pand gelegen aan de [straatnaam 2] (nr. 163) te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (groot) aantal hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en) en/of delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en /of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en /of afleveren en/of verstrekken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of terwijl dit betrekking heeft op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
(artikel 3 lid 1 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07) (zaaksdossier Raadtsingel)
4.
hij op of omstreeks 9 november 2007 in een (woon)pand gelegen aan de [straatnaam 2] (nr. 163) te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, vierhonderdnegenenveertig (449)
hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en) en/of delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld aanwezig hebben
heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
(artikel 3 lid 1 onder C juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07) (zaaksdossier Raadtsingel)
5.
hij in of omstreeks de periode van april 2007 tot en met 5 september 2007 in een pand gelegen aan de [straatnaam 3] (nr. 62) te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (groot) aantal hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en) en/of
delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en /of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en /of afleveren en/of verstrekken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of terwijl dit betrekking heeft op
een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
(artikel 3 lid 1 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07) (zaaksdossier [straatnaam 3])
6.
hij op of omstreeks 6 september 2007 in een pand gelegen aan de [straatnaam 3] (nr. 62) te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, tweehonderdzesenzeventig (276) hennepplanten, althans één of meer hennepplant(en) en/of delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld aanwezig hebben heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
(artikel 3 lid 1 onder C juncto artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07) (zaaksdossier [straatnaam 3])
7.
hij in of omstreeks de periode van juli 2006 tot en met 22 januari 2008 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Dordrecht en/of Schiedam en/of een of meer andere plaatsen in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke, naast verdachte, bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten, medeverdachte 1 en/of medeverdachte 2 en/of medeverdachte 3 en/of medeverdachte 4 en/of een of meer andere perso(o)n(en)en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote
hoeveelhe(i)d(en) hennep, zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
(artikel 11A van de Opiumwet jo 140 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07)
8.
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2007 tot en met 26 november 2007 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen elektriciteit/stroom en/of gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders(s);
(artikel 311 jo 310 van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07)
9.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van april 2004 tot en met mei 2005 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting (in de
prostitutie) van aangeefster hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) als volgt gehandeld:
- het (laten) onderbrengen en/of houden van die aangeefster en/of
- het onder toezicht/controle houden en/of laten houden van die aangeefster en/of
- het bedreigen en/of mishandelen en/of verkrachten van die aangeefster en/of
- die aangeefster (met een auto) te (laten) vervoeren en/of
- het brengen van die aangeefster naar één of meer privéhui(s)zen en/of plaatsen waar prostitutiewerkzaamheden worden bedreven en/of verricht en/of waar zij als prostituee moest en/of ging werken en/of
- het die aangeefster laten afstaan van al haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden, althans een (aanzienlijk en/of groot) deel van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden en/of
- het (verbaal/woordelijk) onder druk zetten van die aangeefster;
(artikel 250a lid 1 sub 6 en lid 3 zoals dat luidde van 01-10-2002 tot en met 31-12-2004,
artikel 273a lid 1 sub 6 en lid 3 zoals dat luidde van 01-01-2005 tot en met 31-08-2006, van het Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 750118-07) (zaaksdossier Velddreef)
10.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van april 2004 tot en met mei 2005 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aangeefster door dwang en/of geweld en/of (een) feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie die aangeefster heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die aangeefster (in de prostitutie)
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) als volgt gehandeld:
- het (laten) onderbrengen en/of houden van die aangeefster en/of
- het onder toezicht/controle houden en/of laten houden van aangeefster en/of
- het mishandelen en/of bedreigen en/of verkrachten van die aangeefster en/of
- die aangeefster (met een auto) te (laten) vervoeren en/of
- het brengen van die aangeefster naar één of meer privéhui(s)zen en/of plaatsen waar prostitutiewerkzaamheden worden bedreven en/of verricht en/of waar zij als prostituee moest(en) en/of ging(en) werken en/of
- het die aangeefster laten afstaan van al haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden, althans een (aanzienlijk en/of groot) deel van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden en/of
- het (verbaal/woordelijk) onder druk zetten van die aangeefster;
(artikel 250a lid 1 sub 1 en lid 3 zoals dat luidde van 01-10-2002 tot en met 31-12-2004
(artikel 273a lid 1 sub 1 en lid 3 zoals dat luidde van 01-01-2005 tot en met 31-08-2006)
(parketnummer 750118-07) (zaaksdossier Velddreef)