Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: HOREC 08/884-ZWI, HOREC 08/885-ZWI, HOREC 08/886-ZWI, HOREC 08/887-ZWI, HOREC 08/888-ZWI, HOREC 08/889-ZWI, HOREC 08/890-ZWI, HOREC 08/891-ZWI, HOREC 08/892-ZWI, HOREC 08/893-ZWI, HOREC 08/894-ZWI, HOREC 08/895-ZWI, HOREC 08/896-ZWI
Uitspraak in de gedingen tussen
[Eisers 1-13]
gemachtigde eisers 1-9, 11 en 13 mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam,
gemachtigde eisers 10 N.A. de Kock, rechtshulpverlener te Utrecht,
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij dertien afzonderlijke brieven van 1 oktober 2007 heeft verweerder eisers 1-13 geïnformeerd over het nieuwe coffeeshopbeleid dat op diezelfde datum in werking is getreden. In die kennisgeving is voorts meegedeeld dat is onderzocht of de nieuwe afstandscriteria daadwerkelijk op alle coffeeshops van toepassing zijn, dat is gebleken dat de coffeeshops van eisers 1-13 (en vijf anderen) binnen een straal van 200 meter en binnen een loopafstand van 250 meter liggen ten opzichte van voortgezet onderwijs en/of middelbaar beroepsonderwijs dan wel speciaal basisonderwijs en dat het eisers 1-13 vanaf 1 juni 2009 niet meer zal zijn toegestaan om softdrugs te verkopen. Daarbij is voorts meegedeeld dat de overgangsperiode tot 1 juni 2009 tot uiting zal komen in een toekomstig af te geven exploitatievergunning voor de coffeeshop, hetgeen met zich zal brengen dat een exploitatievergunning die zal worden verleend na 1 juni 2008 een geldigheidsduur van minder dan een jaar zal hebben.
Bij dertien afzonderlijke besluiten van 21 januari 2008 heeft verweerder de bezwaren van eisers 1-13 tegen de aan hen gedane mededeling van 1 oktober 2007 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) hebben eisers 1-13 ieder voor zover het hen betreft bij brieven van 27 februari 2008, aangevuld bij brieven van 28 maart 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brieven van 21 augustus 2008 dertien verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gevoegd voor het onderzoek ter zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 17 september 2008. Eisers 1-11 en 13 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts zijn de volgende eisers in persoon verschenen: J. Straatsheym, J. R. Houdijk, M.C. Wouters, S. Yildiz, O. Ahdid, M. Yacoub en R. Stolk. Eisers 12 zijn zonder bericht niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Wiegman, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder terecht de bezwaren van eisers 1-13 niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat met de primaire kennisgevingen van 1 oktober 2007 geen besluiten voorliggen.
Zij neemt daartoe het volgende in aanmerking.
De burgemeester heeft zich – in navolging van de Algemene Bezwaarschriftencommissie en samengevat weergegeven – bij de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat zijn brief van 1 oktober 2007 aan de desbetreffende coffeeshophouders alsook aan de Vereniging van Rotterdamse Coffeeshophouders niet op rechtsgevolg is gericht omdat deze van informatieve aard is en geen wijzigingen brengt in de rechtspositie van de individuele coffeeshophouders. De huidige exploitatie van de desbetreffende coffeeshop vindt immers plaats overeenkomstig de reeds verleende en thans geldende exploitatievergunning, die onverkort van toepassing is.
In dit verband heeft hij voorts – eveneens in navolging van de Algemene Bezwaarschriftencommissie – overwogen dat het thans niet zeker is dat op 1 juni 2009 strijdigheid bestaat met de afstandscriteria omdat tussentijds een school kan sluiten, zodat ook niet zeker is of de onderhavige coffeeshops de verkoop van softdrugs vanaf 1 juni 2009 zullen moeten staken.
Eisers 1-13 exploiteren ieder een coffeeshop in Rotterdam. Zij menen dat de aan hen gerichte brief van 1 oktober 2007 een besluit behelst als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en hen rechtstreeks raakt in hun belang omdat uit de desbetreffende brief onverkort volgt dat zij de verkoop van softdrugs zullen moeten staken vanaf 1 juni 2009.
In dit verband is voorts aangevoerd dat de overweging van de burgemeester dat geen strijd met de afstandscriteria bestaat indien de school voorafgaand aan dan wel binnen de overgangsperiode definitief is opgehouden te bestaan op de betreffende locatie en hiervoor geen nieuwe school is teruggekomen, niet voorkomt in de brief van 1 oktober 2007 en evenmin onderdeel uitmaakt van het concept coffeeshopbeleid dat door de gemeenteraad is goegekeurd, maar pas nadien is opgenomen in het beleid. Tevens is aangevoerd dat de burgemeester niet eenzijdig bevoegd is een inhoudelijk coffeeshopbeleid vast te stellen of aan te passen, maar dat hij slechts handhavingsbeleid kan vaststellen.
Eisers 1-13 stellen voorts dat de burgemeester ten onrechte geen dan wel een afwijzende beslissing heeft genomen op de in hun eerdere zienswijzen van 25 september 2007 geopperde mogelijkheid op een andere locatie een coffeeshop te openen. Daarentegen heeft de burgemeester wel de beleidsnota gewijzigd door daar aan toe te voegen dat verplaatsing van een door het coffeeshopbeleid getroffen coffeeshop nadrukkelijk niet mogelijk is, waardoor er sprake is van détournement de pouvoir, aldus eisers.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de brieven van 1 oktober 2007 geen besluiten behelzen als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat zij rechtsgevolg ontberen.
De mededeling dat de toepassing van het nieuwe beleid op de betrokken coffeeshophouders tot gevolg zal hebben dat zij na een overgangsperiode de verkoop van softdrugs zullen moeten staken vanaf 1 juni 2009 en dat een en ander tot uiting zal komen in de toekomstige verlening van een aan te vragen laatste exploitatievergunning na 1 juni 2008 voor een beperktere duur dan voor een jaar, levert niet reeds een rechtsgevolg op. Thans ligt immers niet ter toetsing de verlening van een dergelijke vergunning voor. In de rechtspositie die wordt beheerst door de op dat moment geldende exploitatievergunning wordt door de brief van 1 oktober 2007 geen wijziging aangebracht. Eerst indien onder de werking van het nieuwe coffeeshopbeleid voor de desbetreffende bestaande coffeeshop voor de volgende periode een exploitatievergunning wordt aangevraagd, heeft het daarop te nemen besluit voor de desbetreffende coffeeshophouder rechtsgevolg en kan deze daartegen bezwaar maken.
Wat betreft het betoog van eisers dat zij in hun zienswijzen van 25 september 2007 betreffende het nieuwe coffeeshopbeleid tevens een aanvraag hebben gedaan om de desbetreffende coffeeshop te verplaatsen, overweegt de rechtbank dat daarin op geen enkele wijze een concrete locatie wordt genoemd, zodat er geen sprake kan zijn van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en derhalve ook niet van een (negatieve) beslissing op een aanvraag dan wel van het uitblijven van een besluit. In de zienswijzen worden verweerder door de desbetreffende coffeeshophouder(s) slechts alternatieven in overweging gegeven, waaronder verhuizing naar een andere locatie, teneinde de verkoop van softdrugs ook in de toekomst te kunnen continueren.
Verweerder heeft zich aldus terecht op het standpunt gesteld dat de brieven van 1 oktober 2007 enkel mededelingen van informatieve aard behelzen over het nieuwe coffeeshopbeleid en over de, direct uit dit beleid voortvloeiende, (mogelijke) gevolgen daarvan voor eisers.
Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd ziet op de wijze van totstandkoming en de inhoud van het coffeeshopbeleid. Dit kan in deze procedure, die, naar eisers ter zitting hebben bevestigd, geen betrekking heeft op het beleid als zodanig, niet aan de orde komen, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
De beroepen zijn derhalve ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart de beroepen van eisers 1-13 ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P. van Zwieten, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. D. Haan, leden, en door de voorzitter en mr. drs. R. Stijnen, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers 1-13 worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.