ECLI:NL:RBROT:2008:BF8163
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een minnelijke schuldregeling
In deze zaak hebben verzoekers, D en F, op 11 september 2008 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Rotterdam, waarin zij vroegen om een voorlopige voorziening op basis van artikel 287, vierde lid, van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek was gericht op het behoud van het saldo op een rekening, die door de afdeling schuldhulpverlening van de Gemeente C werd beheerd, ten behoeve van een minnelijke schuldregeling met hun gezamenlijke schuldeisers. De verzoekers boden aan hun concurrente schuldeisers 26,7% en aan de preferente schuldeisers 53,39% van hun totale schuld aan. Eurofactor, een van de schuldeisers, had echter beslag gelegd op deze rekening, wat de verzoekers belemmerde in hun pogingen om een regeling te treffen.
Tijdens de zitting op 18 september 2008 werd de zaak behandeld, waarbij mr. P.W. Tubbergen optrad namens Eurofactor. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers niet ontvankelijk waren in hun verzoek, omdat niet duidelijk was tegen wie het verzoek was gericht en wat er precies werd verzocht. De rechtbank verwierp het verweer van Eurofactor dat het verzoek niet duidelijk was, en stelde vast dat de verzoekers voldoende hadden aangetoond dat zij een schuldregeling wilden treffen. De rechtbank overwoog dat de belangen van de verzoekers zwaarder wogen dan die van Eurofactor, en besloot om de executie van het beslag op de rekening te schorsen totdat de beslissing op de verzoekschriften in kracht van gewijsde was gegaan of totdat deze verzoekschriften waren ingetrokken.
De rechtbank benadrukte dat de wetgever de mogelijkheid heeft geboden voor schuldenaren om een verzoekschrift in te dienen zonder tussenkomst van een advocaat, wat betekent dat de inhoud minder juridisch geformuleerd kan zijn. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers een positieve wending in hun situatie hadden doorgemaakt, aangezien zij werk hadden gevonden en hun afloscapaciteit was toegenomen. De beschikking werd gegeven door mr. E.I. Batelaan-Boomsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting.