ECLI:NL:RBROT:2008:BF8163

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FT 08/722 en FT 08/723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een minnelijke schuldregeling

In deze zaak hebben verzoekers, D en F, op 11 september 2008 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Rotterdam, waarin zij vroegen om een voorlopige voorziening op basis van artikel 287, vierde lid, van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek was gericht op het behoud van het saldo op een rekening, die door de afdeling schuldhulpverlening van de Gemeente C werd beheerd, ten behoeve van een minnelijke schuldregeling met hun gezamenlijke schuldeisers. De verzoekers boden aan hun concurrente schuldeisers 26,7% en aan de preferente schuldeisers 53,39% van hun totale schuld aan. Eurofactor, een van de schuldeisers, had echter beslag gelegd op deze rekening, wat de verzoekers belemmerde in hun pogingen om een regeling te treffen.

Tijdens de zitting op 18 september 2008 werd de zaak behandeld, waarbij mr. P.W. Tubbergen optrad namens Eurofactor. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers niet ontvankelijk waren in hun verzoek, omdat niet duidelijk was tegen wie het verzoek was gericht en wat er precies werd verzocht. De rechtbank verwierp het verweer van Eurofactor dat het verzoek niet duidelijk was, en stelde vast dat de verzoekers voldoende hadden aangetoond dat zij een schuldregeling wilden treffen. De rechtbank overwoog dat de belangen van de verzoekers zwaarder wogen dan die van Eurofactor, en besloot om de executie van het beslag op de rekening te schorsen totdat de beslissing op de verzoekschriften in kracht van gewijsde was gegaan of totdat deze verzoekschriften waren ingetrokken.

De rechtbank benadrukte dat de wetgever de mogelijkheid heeft geboden voor schuldenaren om een verzoekschrift in te dienen zonder tussenkomst van een advocaat, wat betekent dat de inhoud minder juridisch geformuleerd kan zijn. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers een positieve wending in hun situatie hadden doorgemaakt, aangezien zij werk hadden gevonden en hun afloscapaciteit was toegenomen. De beschikking werd gegeven door mr. E.I. Batelaan-Boomsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Rekestnummers: FT 08/722 en FT 08/723
Beschikking van 18 september 2008
in de zaak van
A
hierna : verzoeker
en
B
hierna: verzoekster,
beiden wonende te C,
gezamenlijk hierna: verzoekers.
Op 11 september 2008 is door verzoekers een verzoekschrift ingediend strekkende tot het geven van een voorlopige voorziening zoals bedoeld in artikel 287, vierde lid, Faillissementswet (hierna: Fw) evenals een verzoekschrift ex artikel 284 Fw en 287a Fw.
Bij faxbericht van 16 september 2008 van de griffier van deze rechtbank zijn verzoekers, D, schulphulpverlener Gemeente C en mr. P.W. Tubbergen, opgeroepen voor de zitting van 18 september 2008 om te worden gehoord op genoemd verzoekschrift.
Ter zitting van 18 september 2008 zijn, verzoekers, D, haar collega F en mr. P.W. Tubbergen verschenen en gehoord.
De rechtbank heeft mondeling uitspraak gedaan op 18 september 2008 welke uitspraak telefonisch aan F en mr. P.W. Tubbergen is medegedeeld. Deze uitspraak is op 25 september 2008 op schrift gesteld en per telefax aan D, voornoemd, en
mr. P.W. Tubbergen verzonden.
1. Het verzoek
Verzoekers hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat zij doende zijn om hun gezamenlijke schuldeisers een minnelijke schuldregeling aan te bieden. De schuldregeling bestaat eruit dat verzoekers aan de concurrenten schuldeisers 26,7 per cent en aan de preferente schuldeisers 53,39 per cent aanbieden.
Vanwege genoemde minnelijke regeling sparen verzoekers ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers al geruime tijd gelden op een rekening (hierna: de rekening) welke in beheer wordt gehouden door de afdeling schuldhulpverlening van de Gemeente C (hierna: SHV). SHV heeft mr. Tubbergen, als advocaat van Eurofactor, geïnformeerd dat op de rekening gelden voor de gezamenlijke schuldeisers worden gereserveerd en dat verzoekers een minnelijke schuldregeling aan de schuldeisers willen aanbieden.
Eurofactor, bijgestaan door mr. P.W. Tubbergen, heeft tot nu toe niet ingestemd met een minnelijke regeling en heeft eerder beslag gelegd op de rekening en het toen beschikbare saldo ad € 1.715,24 geïnd.
De schuldvordering van Eurofactor bedraagt 4,25 % (circa € 5.000,00 inclusief kosten) van de totale schuld van verzoekers.
Op 27 augustus 2008 heeft Eurofactor opnieuw beslag gelegd op de rekening.
Het saldo op de rekening bedroeg toen circa € 3.200,00.
Verzoekers zijn van mening dat door de herhaalde beslagleggingen van Eurofactor op de rekening zij niet in de gelegenheid zijn om een minnelijke regeling met hun schuldeisers te beproeven en dat hierdoor zowel verzoekers als de overige schuldeisers worden gedupeerd.
Verzoekers willen de beschikking blijven houden over het saldo van de rekening teneinde de kansen op een minnelijke schuldregeling te vergroten.
2. Het verweer
Ter zitting heeft mr. Tubbergen aangevoerd dat hij het WSNP-verzoekschrift niet heeft gezien en dat het hier gaat om een niet nader aangeduid verzoek. Verzoekers zijn niet ontvankelijk in het verzoek. Zo is niet duidelijk tegen wie het verzoek is gericht en wat er wordt verzocht. Alleen al om die reden dient het verzoek te worden afgewezen.
Het verzoek is gericht tegen Schaap en Partners terwijl die geen schuldeiser is. Mr. Tubbergen treedt op namens een buitenlandse partij. Verzoeker heeft met, een Nederlandse vestiging van, Eurofactor een factoringovereenkomst gesloten waarbij verzoeker facturen van zijn uitzendbureau aan Eurofactor heeft verpand, waartegenover Eurofactor kredietfaciliteiten aan verzoeker ter beschikking heeft gesteld. Volgens Eurofactor zijn door verzoeker onjuiste en daardoor voor Eurofactor oninbare facturen verzonden. Verzoeker heeft in 2006 een deel op de schuld aan Eurofactor afgelost maar daarna niets meer.
Een eerder wsnp-verzoek van verzoekers is door de rechtbank in 2007 afgewezen.
De wetgever heeft bepaald dat een schuldenaar de vijf voorafgaande jaren te goeder trouw moet zijn geweest ten aanzien van zijn schulden. De wetgever heeft daarbij geen uitzonderingen bepaald. Verzoeker is niet te goeder trouw. Hij heeft te kwader trouw in de afgelopen vijf jaar schulden laten ontstaan. De Gemeente C blijft ondanks dat maar bezig met een WSNP-verzoek. De Gemeente is geen lid van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet en kan dus doen wat ze wil.
Eurofactor heeft het volste recht om haar schuldvordering geheel voldaan te krijgen en neemt dan ook geen genoegen met minder.
3. De beoordeling
De rechtbank stelt vast dat hier sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 287, vierde lid, Fw. Het minnelijk traject is gevolgd en verzoekers hebben inmiddels een verzoekschrift ex artikel 284 Fw en een verzoekschrift ex artikel 287a Fw bij deze rechtbank ingediend.
Het verweer van mr. Tubbergen dat Eurofactor niet expliciet is opgeroepen, wordt door de rechtbank verworpen nu mr. Tubbergen ter zitting van 18 september 2008 inhoudelijk namens Eurofactor verweer heeft gevoerd tegen de voorlopige voorziening.
Daarbij is primair verzocht tot niet ontvankelijk verklaring en subsidiair tot afwijzing van het verzoek. Voorts stelt Eurofactor, de partij voor wie mr. Tubbergen optreedt, dat zij het recht heeft om haar schuldvordering op verzoekers geheel voldaan te krijgen.
Het verweer dat niet duidelijk is wat voor soort voorlopige voorziening wordt verzocht, wordt eveneens verworpen.
De wetgever heeft ervoor gekozen dat een schuldenaar een verzoekschrift ex artikel 287, vierde lid, Fw zonder tussenkomst van een advocaat kan indienen. Dat brengt met zich mee dat de inhoud van een dergelijk verzoekschrift wat minder juridisch kan zijn geformuleerd.
Uit de bijlagen bij onderhavig verzoekschrift blijkt dat de voorlopige voorziening wordt gevraagd ten aanzien van “Anders, nl beslag op de boedelrekening SHV (tweede maal)”.
Verder is onweersproken gesteld dat mr. Tubbergen door SHV is geïnformeerd dat verzoekers een schuldregeling met de gezamenlijke schuldeisers willen treffen en dat gelden op een rekening worden gereserveerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk gebleken dat de voorlopige voorziening wordt gevraagd met als doel om het saldo op de rekening beschikbaar te kunnen houden voor de gezamenlijk schuldeisers.
Een verzoek als het onderhavige dient naar het oordeel van de rechtbank niet te worden toegewezen indien op voorhand onaannemelijk is dat verzoekers tot de wettelijke schuldsanering zullen worden toegelaten.
Die situatie doet zich naar het voorlopig oordeel van de rechtbank hier niet voor.
Uit het verzoekschrift ex artikel 284 Fw en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat verzoekers nadat een eerder schuldsaneringverzoek is afgewezen, beiden een volledige baan hebben gevonden waardoor de afloscapaciteit substantieel is toegenomen. De schuldenlast is gedurende die periode, afgezien van rente en kosten, niet toegenomen. Verder hebben verzoekers vanaf april 2008 hun inkomen aan SHV in beheer gegeven waardoor de aflossingsruimte aan alle schuldeisers ten goede kan komen. Hieruit maakt de rechtbank op dat er sprake is van een positieve wending en verzoekers gemotiveerd zijn om tot een oplossing te komen voor hun problematische schuldensituatie.
Bij de beoordeling van de gevraagde voorlopige voorziening dient de rechtbank een belangenafweging te maken.
Het belang van verzoekers is erin gelegen om het saldo van de rekening beschikbaar te hebben voor de gezamenlijke schuldeisers met wie verzoekers een schuldregeling willen bereiken.
Het belang van Eurofactor is erin gelegen om de schuldvordering op verzoekers geheel voldaan te krijgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Sinds 1 januari 2008 is titel III van de Faillissementswet gewijzigd. Met deze wijziging heeft de wetgever onder andere voor schuldenaren de mogelijkheid geboden om de rechtbank te verzoeken om één of meer weigerachtige schuldeisers te bevelen om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
Vaststaat dat verzoekers een dergelijk verzoek inmiddels bij deze rechtbank hebben ingediend en in afwachting zijn van de oproep voor de behandeling daarvan.
Het verweer dat de Gemeente C geen lid is van de Nederlandse Vereniging Voor Volkskrediet en om die reden kan doen wat ze willen, dient bij de beoordeling van het verzoek ex artikel 287a Fw te worden betrokken en behoeft in het kader van deze voorlopige voorziening geen behandeling.
Voor wat betreft het door Eurofactor gelegde beslag op de rekening is de rechtbank van oordeel dat Eurofactor door (herhaalde) beslaglegging op de rekening de mogelijkheid voor verzoekers om een schuldregeling ex artikel 287a Fw te bereiken, frustreert zo niet hun die geheel ontneemt.
Gelet op de bedoeling van de wetgever ligt het in de rede dat in een situatie als deze schuldeisers een pas op de plaats dienen te maken totdat een beslissing ex artikel 287a, eerste lid, Fw in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel genoemd verzoek is ingetrokken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden de belangen van verzoekers zwaarder moeten wegen dan die van Eurofactor.
De rechtbank zal dan ook een voorlopige voorziening geven zoals in het dictum is bepaald.
4. De beslissing
De rechtbank
- schorst de executie van het door de vennootschap naar Engels recht Eurofactor UK Ltd, gevestigd te Londen, Engeland, gelegde beslag d.d. 27 augustus 2008 op gelden toebehorend aan verzoekers (bestemd voor de door hen beoogde minnelijke schuldregeling) en onder beheer van de Gemeente C tot het moment waarop de beslissing op de verzoekschriften van verzoekers ex artikel 287a Faillissementswet en ex artikel 284 Faillissementswet in kracht van gewijsde is gegaan dan wel tot op het moment dat genoemde verzoekschriften zijn ingetrokken.
Aldus gegeven door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, lid van de enkelvoudige kamer, en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.