Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs: VBESLU 08/3279 VERW en
BESLU 08/1178, 08/1179, 08/1182, 08/1184, 08/1185 en 08/1186 VERW
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaken als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
naar aanleiding van het verzoek als bedoeld in artikel 16, zesde lid, van de Monumentenwet 1988 van naam, gevestigd te plaats, verzoekster,
gemachtigde mr. J.P.R.C. de Jonge, advocaat te Rotterdam,
naam, gevestigd te plaats,
gemachtigde mr. F.H.L. Vossen, advocaat te Breda,
naam, gevestigd te plaats,
vertegenwoordigd door naam, voorzitter,
naam, wonende te plaats, en
naam, wonende te plaats, eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder.
Aan deze gedingen heeft verzoekster mede als partij deelgenomen.
1 Overwegingen.
Verzoekster heeft op 11 september 2007 een aanvraag op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988 ingediend voor een vergunning ten behoeve van de wijziging van het beschermde rijksmonument Hotel Bellevue aan de Boomstraat 37 te Dordrecht.
Op grond van artikel 14a, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 is op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988
de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Met toepassing van deze procedure heeft verweerder het ontwerp van het naar aanleiding van de aanvraag te nemen besluit ter inzage gelegd. Verweerder heeft dit bekendgemaakt in het Gemeentenieuws van 19 december 2007. In deze publicatie is meegedeeld dat met ingang van 20 december 2007 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage liggen voornemens tot afgifte van een beschikking op grond van artikel 11 van de Monumentenwetwet 1988 (een vergunning tot wijziging van een beschermd rijksmonument) inzake Boomstraat 37. Daarbij is gewezen op de mogelijkheid om met betrekking tot deze voornemens binnen zes weken schriftelijke of mondelinge zienswijzen kenbaar te maken.
Na het verstrijken van deze termijn, zonder dat zienswijzen zijn ingediend, heeft verweerder op 4 februari 2008 de gevraagde monumentenvergunning conform het ontwerpbesluit aan verzoekster afgeven en dit besluit bekendgemaakt op 6 februari 2008.
Op grond van artikel 16, zesde lid, van de Monumentenwet 1988 wordt de werking van de vergunning opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken, of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. Verder is in dit artikellid bepaald dat de vergunninghouder de voorzieningenrechter van de rechtbank kan verzoeken de opschorting op te heffen. Daarbij is titel 8.3 van de Awb betreffende de voorlopige voorziening en onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak van overeenkomstige toepassing verklaard.
Tegen het besluit van 4 februari 2008 zijn door eisers (rechtstreeks) beroepen ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. Op grond van artikel 8:13 van de Awb en het Protocol rechtszaken eigen personeel heeft de rechtbank Dordrecht deze beroepen voor verdere behandeling doorverwezen naar de rechtbank Rotterdam.
Verzoekster heeft bij brief van 15 augustus 2008 de voorzieningenrechter verzocht om opheffing van de opschorting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2008. Aanwezig waren mr. A. Hendriks, advocaat te Rotterdam, als gemachtigde van verzoekster, naam, als vertegenwoordiger van naam, en naam, als gemachtigde van verweerder.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. Het feit dat eisers geen zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit leidt ertoe dat de beroepen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden op grond van artikel 6:13 van de Awb. In dit artikel is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 6 juni 2008 gesteld dat er geen zienswijzen zijn ingediend. Eisers hebben dit niet betwist. Niet is gebleken dat hun daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Dat bij eisers verwarring bestond over de procedure wegens hun onbekendheid met de termen bezwaar en zienswijze en dat zij niet op de hoogte waren van de consequenties van het niet indienen van zienswijzen - namelijk dat er dan geen beroepsrecht is - komt voor hun eigen rekening en risico. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat verweerder heeft voldaan aan de eisen die in afdeling 3.4 van de Awb zijn gesteld aan de bekendmaking van het ontwerpbesluit. Verweerder heeft in de perspublicatie gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Hoewel het wellicht de voorkeur had gehad om daarbij te vermelden wat de consequenties zijn van het niet indienen zienswijze is dit ingevolge afdeling 3.4 van de Awb niet vereist. Nu eisers geen zienswijzen hebben ingediend en niet is gebleken dat hun daarvan redelijkerwijs geen verwijt valt te maken moeten de beroepen op grond van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu bij deze uitspraak op de beroepen is beslist komt de opschortende werking als bedoeld in artikel 16, zesde lid, van de Monumentenwet 1988 te vervallen. Tevens is reeds uitspraak gedaan op de beroepen van naam (reg. nr. 08/2425), naam (reg. nr. 08/1181) en naam (reg. nr. 08/1176) tegen de op 4 februari 2008 verleende monumentenvergunning voor het pand aan de Boomstraat 37 te Dordrecht. Deze drie beroepen zijn niet-ontvankelijk verklaard. Gezien deze omstandigheden en het van rechtswege vervallen van de opschortende werking is er geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op € 644,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor een veroordeling in de proceskosten van eisers ter zake van hun beroepen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
2 Beslissing
De voorzieningenrechter,
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,
bepaalt dat de gemeente Dordrecht aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 288,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,-- en wijst de gemeente Dordrecht aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, voorzieningenrechter, en door deze en M.B. van Zantvoort, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers en verzoekster worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.