Zaak-/rolnummer: 273084 / HA ZA 06-3201
Uitspraak: 27 augustus 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
Mr. Paulus Andreas DROP Q.Q., handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE LOONSTAAT B.V.
wonende te Hellevoetsluis,
eiser,
procureur mr. J.R. Hagendoorn,
[gedaagde],
wonende te Bergschenhoek,
gedaagde,
procureur mr. M.C. de Jong.
Partijen worden hierna aangeduid als "de curator" respectievelijk[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 2 november en de door de curator overgelegde producties;
- dagvaarding d.d. 9 november 2006 waarin de dagvaarding van 2 november is gerectificeerd, inhoudende dat aan de datum 2 november het jaartal 2006 dient te worden toegevoegd;
conclusie van antwoord;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 maart 2007, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 21 mei 2007;
- akte aan de zijde van de curator, met producties;
- akte aan de zijde va[gedaagde], met producties;
- de stukken van de op 20 oktober 2006 ten verzoeke van de curator gelegde conservatoire beslagen.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Bij vonnis d.d. 6 juni 2006 is De Loonstaat B.V. (hierna: “De Loonstaat”) in staat van faillissement verklaard met benoeming van Mr. Drop tot curator.
Bestuurder en enig aandeelhouder van De Loonstaat was in d[gedaagde] Holding B.V. (hierna: “de Holding”). De Holding hield en houdt tevens de[gedaagde] Accountants B.V. (failliet gegaan op 22 augustus 2006) (hierna: “Accountants B.V.”) en Administratiekantoor Lardmont B.V. [gedaagde] was en is bestuurder van de Holding.
2.2
Op 1 juli 2004 is een overeenkomst genaamd “samenwerkingsovereenkomst” gesloten tussen [gedaagde] in privé en optredend namens en ten behoeve van de Holding, De Loonstaat, Accountants B.V. en Administratiekantoor Lardmont B.V. enerzijds en Van Noort Gassler & Co B.V. en Van Noort Gassler & Co Rotterdam B.V. (hierna: “VNG Rotterdam”) (hierna tezamen: “VNG”) anderzijds (hierna: “de overeenkomst”). In de overeenkomst is onder meer opgenomen:
“In aanmerking nemende dat;
- [gedaagde] in haar voornoemde (dochter)vennootschappen voor eigen rekening en risico een accountants- en adviespraktijk exploiteert te Rotterdam (…), hierna te noemen “de accountants- en adviespraktijk’;
Artikel 1 – Koop en verkoop van de accountants- en adviespraktijk
[gedaagde] de Holding, De Loonstaat, Accountants B.V. en Administratiekantoor Lardmont B.V.] verkoopt hier gelijk VNG Rotterdam koopt de accountants- en adviespraktijk van [gedaagde], onbezwaard, onbelast en vrij van beslagen, met alle rechten die daaraan zijn verbonden, zulks onder de in deze overeenkomst en bijlagen vermelde condities en garanties. Tot de rechten zoals verbonden aan de accountants- en adviespraktijk behoren:
de rechten op de volledige cliëntenportefeuille van de accountants- en adviespraktijk van [gedaagde] (zie bijlage 1), waaronder alle know-how, cliëntendossiers, het archief en de administraties;
de handelsnamen [gedaagde], [gedaagde] Accountants, (gerechtigd tot minimaal 31 december 2004), De Loonstaat en Administratiekantoor Lardmont;
de volledige goodwill;
de volledige inventaris en inrichting zich bevindende in de door [gedaagde] gehuurde kantoorruimte aan de Michelangelostraat 10 te Rotterdam, e.e.a. zoals gespecificeerd in bijlage 2;
de rechten en plichten uit hoofde van de per overdrachtsdatum lopende arbeidscontracten en bijbehorende arbeidsvoorwaarden met het personeel van [gedaagde], e.e.a. zoals gespecificeerd in bijlage3;
Artikel 3 – Koopsom
1. De koopsom voor de accountants- en adviespraktijk (de “Koopsom”) is gelijk aan:
30% van de (geconsolideerde) winst voor vennootschapsbelasting van VNG Rotterdam over de boekjaren 2004 (echter te rekenen vanaf 1 juli 2004) tot en met 2009 (echter te rekenen tot 1 juli 2009), zoals deze zal blijken uit de over die boekjaren vastgestelde jaarrekeningen van VNG Rotterdam, echter met de volgende beperkingen:
de som van de hier in lid 1 van dit artikel genoemde koopsomdelen zal nimmer meer kunnen bedragen dan € 800.000,-- x 60% = € 480.000,-- (zegge: vierhonderdtachtig duizend euro); indien de som van deze jaarlijkse koopsomdelen het maximum bedrag van € 480.000,-- zou overschrijden wordt het percentage van 30% voor dat boekjaar zodanig verminderd dat die som het maximumbedrag bereikt maar nimmer overschrijdt, waarna geen koopsomdeel meer toekomt aan [gedaagde].
Bij de berekening van de (geconsolideerde) winst voor vennootschapsbelasting is rekening gehouden met een verschuldigde bijdrage van 4% van de jaaromzet van VNG Rotterdam vanwege gemeenschappelijke kosten ten behoeve van het kantorennetwerk van VNG in Nederland (zie voorbeeld rekenmodel bijlage 6). Met ingang van boekjaar 2009 (te rekenen van 1 juli) wordt tevens een (aanvullende) bijdrage van 6% van de jaarlijkse omzet van de accountants- en adviespraktijk ten laste van het resultaat gebracht.
Het maximumbedrag ad € 480.000,--, dan wel indien na afsluiting van het boekjaar 2009 blijkt dat de som der jaarlijkse koopsomdelen minder is dan € 480.000,--, dit lagere bedrag – wordt hierna aangeduid met “het Maximum”.
2. De door VNG Rotterdam aan [gedaagde] verschuldigde koopsom voor de in artikel 1 bedoelde inventaris en inrichting is vastgesteld op basis van de aanschafwaarden minus de gerealiseerde afschrijvingen tot en met 30 juni 2004 hetgeen resulteert in een koopsom van € 70.000,--, e.e.a. zoals gespecificeerd in bijlage2. VNG Rotterdam zal de koopsom voor deze inventaris en inrichting aan [gedaagde] voldoen conform en naar tijdsgelang van de resterende afschrijvingstermijnen, tenzij betaling ineens mogelijk is uit een nader te regelen bancaire financieringsfaciliteit. De lopende onderhoudscontracten zullen door VNG Rotterdam (naar rato) worden overgenomen en voortgezet. Als bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de bestaande (lease-)contracten met bijbehorende (financiële) verplichtingen welke door VNG Rotterdam worden overgenomen.
3. De in lid 1 van dit artikel genoemde jaarlijkse koopsomdelen worden betaald ten laste van het resultaat van VNG Rotterdam binnen termijn en na verrekening als volgt: na elk van de boekjaren 2004 tot en met 2009 dient binnen 14 kalenderdagen na vaststelling van de jaarrekening, waaruit de winst voor vennootschapsbelasting blijkt, een bedrag van 30% van de winst voor vennootschapsbelasting, verminderd met de in het desbetreffende boekjaar ontvangen voorschotten als bedoeld in artikel 3.5 en na eventuele verrekeningen als bedoeld in artikel 3.6, als het jaarlijkse koopsomdeel betaald te worden aan [gedaagde], mits voldoende liquiditeiten bij de accountants- en adviespraktijk aanwezig zijn. De jaarrekeningen tot en met het jaar waarin het Maximum wordt bereikt worden opgemaakt door VNG Rotterdam en vastgesteld door de Algemene vergadering van aandeelhouders binnen 5 maanden na einde van het boekjaar.
4. De Koopsom wordt aan [gedaagde] voldaan middels overschrijving op een door deze op te geven bankrekening.
5. Inzake de in artikel 3 lid 1 bedoelde jaarlijkse koopsomdelen worden met ingang van juli tot en met juni opvolgend maandvoorschotten gelijk aan een/twaalfde deel van 30% van de over het lopend boekjaar geraamde winst voor vennootschapsbelasting betaald, afhankelijk van de liquiditeitspositie. De heer [gedaagde] zal elk jaar een taakstellende begroting opstellen en de geraamde winst en maandvoorschotten voor het komende jaar schriftelijk toelichten aan VNG, alsmede zullen VNG en de heer [gedaagde] dienaangaande periodiek overleg voeren.
6. indien over een boekjaar een verlies wordt vastgesteld, wordt het negatieve saldo met toekomstige winsten voor belasting verrekend en de som van de in het verliesgevend en lopende boekjaar betaalde voorschotten met toekomstige jaarlijkse koopsomdelen. Zolang nog enige verrekening met toekomstige winsten respectievelijk jaarlijkse koopsomdelen moet geschieden, wordt geen voorschot als genoemd onder artikel 3.5 van dit artikel meer betaald, tenzij de hervatting vooraf wordt goedgekeurd door VNG.
7. Indien de som van de maandvoorschotten als bedoeld in artikel 3.4 groter blijkt te zijn dan de som van de koopsomdelen van de afgelopen boekjaren, kan VNG Rotterdam c.q. VNG de teveel betaalde voorschotten terugvorderen ofwel verrekenen met toekomstige jaarlijkse koopsomdelen.”
2.3
Na het sluiten van de overeenkomst is [gedaagde] directeur geworden van VNG Rotterdam. In augustus 2005 is [gedaagde] door VNG Rotterdam ontslagen.
2.4
Er heeft geen betaling van enige koopsom zoals genoemd in de overeenkomst (hierna: “de koopsom”) door VNG plaatsgevonden, en de verwachting is dat dit ook niet zal gebeuren.
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] primair te veroordelen te voldoen een bedrag gelijk aan alle schulden (gelijk aan alle boedelschulden) in het faillissement van De Loonstaat, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2006;
[gedaagde] subsidiair te veroordelen te voldoen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2006;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan de curator van een voorschot van
€ 17.656,- op het bedrag dat zal worden vastgesteld in de onder 1 primair gevorderde schadestaatprocedure, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorschot op het bedrag dat zal worden vastgesteld in de onder 1 primair bedoelde schadestaatprocedure;
te verklaren voor recht dat het handelen van [gedaagde] als middellijk bestuurder van De Loonstaat, betreffende de verkoop en overdracht van de onderneming van De Loonstaat geldt als onbehoorlijke taakvervulling in de zin van de artikel 2:9 jo. 2:11 BW, althans dat het handelen van [gedaagde] onrechtmatig is jegens de gezamenlijke schuldeisers van De Loonstaat;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van beslaglegging daaronder begrepen.
3.1
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de curator aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1.1
[gedaagde] heeft als middellijk bestuurder van De Loonstaat niet voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de artikel 2:10 en 2:394 BW. Op grond van artikel 2:248 lid 2 BW staat daarmee een onbehoorlijke taakvervulling vast, en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van De Loonstaat. [gedaagde] is aansprakelijk jegens de faillissementsboedel voor het tekort in die boedel.
3.1.2
[gedaagde] heeft de onderneming van De Loonstaat om niet overgedragen, en hij heeft daarmee zijn taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld ex artikel 2:9 jo 2:11 BW, althans zijn handelen is onrechtmatig jegens de gezamenlijke schuldeisers. [gedaagde] is op grond daarvan aansprakelijk voor het tekort in de boedel van het faillissement van De Loonstaat.
3.1.3
Na overdracht van de onderneming van De Loonstaat aan VNG heeft [gedaagde] niet getracht met de crediteuren een regeling te treffen, maar heeft hij de tegoeden van De Loonstaat aangewend voor betalingen aan de Holding, terwijl er geen grondslag voor deze betalingen was. De schuldeisers in het faillissement van De Loonstaat zijn hierdoor benadeeld. [gedaagde] dient de schade die de gezamenlijke schuldeisers door zijn paulianeuze handelingen hebben geleden te voldoen.
3.2
[gedaagde] heeft de vordering van [gedaagde] gemotiveerd betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, althans matiging daarvan, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
Artikel 2:248 lid 2 BW, onbehoorlijke taakvervulling
4.1
Indien en voorzover de curator zijn vordering baseert op artikel 2:248 lid 2 BW, slaagt de vordering niet.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de jaarrekening 2001 te laat is gedeponeerd (op 19 december 2003). Ook de jaarrekening 2003 is te laat gedeponeerd (op 8 februari 2005).
4.3
Wat betreft de jaarrekening 2001 overweegt dat rechtbank dat de uiterste datum waarop de publicatie had dienen te geschieden ex artikel 2:394 BW (31 januari 2003) niet valt binnen de termijn van drie jaar vóór het faillissement. Hierdoor mist het wettelijk vermoeden van artikel 2:248 lid 2 BW dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement, toepassing. Nu de curator zijn vordering betreffende de deponering van de jaarrekening uitsluitend heeft gebaseerd op artikel 2:248 lid 2 BW, slaagt deze vordering niet.
4.4
De jaarrekening 2003 is acht dagen te laat gedeponeerd. [gedaagde] heeft aangegeven dat een zodanig (kort) verzuim niet automatisch tot de conclusie leidt dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur en dat er in casu sprake is van een onbelangrijk verzuim. [gedaagde] heeft voorts gemotiveerd betwist dat er crediteuren zijn geweest die relaties zijn aangegaan met De Loonstaat waarbij de uitkomst en/of de publicatie van jaarcijfers relevant konden/kon zijn. Voorts hebben in die periode weinig activiteiten in De Loonstaat plaatsgevonden. De curator heeft een en ander niet betwist, maar heeft slechts gesteld dat er sprake zou zijn van een patroon van te laat deponeren van jaarrekeningen.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van acht dagen onder de gegeven omstandigheden dient te worden beschouwd als een onbelangrijk verzuim dat geen reden is om onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:248 lid 2 BW aan te nemen.
4.5
De rechtbank merkt voorts op dat de curator geen concrete en specifieke feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de te late deponering van de jaarrekeningen 2001 en/of 2003 leidt tot kennelijk onbehoorlijke taakvervulling.
4.6
Voorts heeft de curator gesteld dat [gedaagde] als middellijk bestuurder niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ex artikel 2:10 BW.
[gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist en heeft aangegeven dat de boekhouding volledig aansluit bij de vastgestelde jaarrekeningen en alle noodzakelijke bescheiden bevat. [gedaagde] heeft de boekhouding van De Loonstaat aan de curator overgedragen. De curator heeft niet meer om nadere informatie gevraagd.
4.7
Tegenover de stelling van de curator tijdens de comparitie van partijen dat de transactie met VNG niet in de boekhouding van De Loonstaat is verwerkt, heeft [gedaagde] onweersproken aangegeven dat er sprake is van een voorwaardelijke opbrengst, die niet in de boekhouding behoeft te worden opgenomen. [gedaagde] heeft voorts onweersproken aangegeven dat de inventaris volledig eigendom was van de Holding. De prijs die derhalve voor de inventaris is voldaan (artikel 3.2 van de overeenkomst), is niet ten goede gekomen aan De Loonstaat, maar aan de Holding.
Voorts heeft de curator bij comparitie van partijen gesteld dat de overdracht van de debiteuren aan VNG niet in de boekhouding zou zijn opgenomen. In artikel 12.2 van de overeenkomst staat evenwel: “De vorderingen op de debiteuren per overdrachtsdatum zullen door [gedaagde] níet worden overgedragen aan VNG”. Deze stellingen van de curator slagen reeds op deze gronden niet.
4.8
Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] dat hij niet aan zijn verplichtingen ex artikel 2:10 BW zou hebben voldaan, heeft de curator onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat [gedaagde] niet aan de op hem rustende boekhoudplicht zou hebben voldaan, zodat deze stelling van de curator niet slaagt.
Artikel 2:9 jo. 2:11 BW, artikel 6:162 BW, onbehoorlijke taakvervulling
4.9
Onder 6 van de inleidende dagvaarding heeft de curator aan zijn vordering, voor zover deze is gebaseerd op de artikelen 2:9 jo. 2:11 BW en 6:162 BW, ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de onderneming van De Loonstaat om niet heeft overgedragen aan VNG Rotterdam en daarom zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat er sprake zou zijn van een overname om niet.
4.1
Het verweer van [gedaagde] slaagt. Uit artikel 3 van de overeenkomst blijkt dat er sprake is van een overeenkomst waarbij de koopsom afhankelijk is van de toekomstige winsten van de onderneming (opgegaan in VNG Rotterdam). Niet is in geschil is dat De Loonstaat de jaren voor de transactie verliezen maakte. Voorts heeft [gedaagde] onweersproken aangegeven dat in 2003 een grote klant wegging, zijn zakenpartner vertrok en het voor hem te zwaar was om de onderneming alleen voort te zetten. Gezien deze omstandigheden is in beginsel een afspraak waarbij de koopsom afhankelijk is van toekomstige winsten niet aan te merken als onbehoorlijk bestuur, tenzij er bijzondere feiten en omstandigheden zouden zijn, die tot die conclusie zouden kunnen leiden. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
De curator heeft, na betwisting door [gedaagde], onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat geen redelijk denkend, redelijk handelend bestuurder onder de gegeven omstandigheden van het geval de overeenkomst met daarin opgenomen het beding omtrent de koopsom met VNG overeen zou komen en dat [gedaagde] daarom zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld. Deze stelling van de curator slaagt derhalve niet.
4.11
Het feit dat in de overeenkomst geen verdeelsleutel is aangegeven voor de verdeling van de koopsom tussen de verkopers, is -anders dan de curator stelt- niet van belang, omdat er geen sprake is geweest van betaling van een koopsom. Eerst op het moment dat er een betaling plaatsvindt, kan worden onderzocht of de alsdan gehanteerde verdeelsleutel een correcte verdeelsleutel is.
4.12
De curator heeft voorts gesteld dat het aan [gedaagde] is te wijten dat hij door VNG is ontslagen. Gezien het feit dat kennelijk het initiatief om het dienstverband te beëindigen bij VNG heeft gelegen, en er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen blijken dat deze beëindiging aan [gedaagde] is te wijten, kan ook deze stelling er niet toe leiden dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder van De Loonstaat onbehoorlijk zou hebben vervuld.
Paulianeus handelen
4.13
In de akte die is overgelegd na de comparitie van partijen heeft de curator gesteld dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld omdat [gedaagde] na de overdracht van de onderneming van De Loonstaat aan VNG Rotterdam niet heeft getracht met de crediteuren van De Loonstaat een regeling te treffen, maar de banktegoeden waarover De Loonstaat beschikte heeft aangewend voor betalingen aan de Holding. Deze betalingen zijn, aldus de curator, paulianeus ex artikel 42 dan wel 47 Fw.
Gesteld noch gebleken is dat de curator de betalingen van De Loonstaat aan de Holding heeft vernietigd ex artikel 42 of 47 Fw.
4.14
De rechtbank begrijpt dat de curator zijn vordering grondt op onrechtmatige daad, gebaseerd op het feit dat zou zijn voldaan aan de vereisten van artikel 42 dan wel 47 Fw. In het arrest Van Essen q.q. / Aalbrecht & Looman (HR 30 mei 1997, NJ 1997, 663) overweegt de Hoge Raad niet letterlijk dat de artikel 42 en 47 Fw. leges speciales zijn van artikel 6:162 BW, maar uit deze uitspraak kan wel worden geconcludeerd dat onder omstandigheden sprake kan zijn van een onrechtmatige daad van de bestuurder wanneer voldaan is aan de artikelen 42 jo. 47 Fw. Met betrekking tot de vraag of is voldaan aan de artikelen 42 dan wel 47 Fw., overweegt de rechtbank als volgt.
4.15
Tussen partijen is niet in geschil dat De Loonstaat aan de Holding in de periode 29 juli 2004 – 2 november 2005 verschillende betalingen heeft verricht van in totaal € 24.431,-.
De curator heeft gesteld dat de schuldeisers in het faillissement van De Loonstaat door deze betalingen zijn benadeeld en dat [gedaagde] als middellijk bestuurder wetenschap had van deze benadeling omdat de banktegoeden op dat moment de enige vermogensbestanddelen van de De Loonstaat waren.
[gedaagde] heeft hier tegenin gebracht dat op het moment van de betalingen aan de Holding er nog geen sprake was van een mogelijk faillissement van De Loonstaat en dat van wetenschap van benadeling van schuldeisers geen sprake was.
4.16
De vraag of [gedaagde] wetenschap had van benadeling van de schuldeisers of deze wetenschap had dienen te hebben, dient te worden beoordeeld op de momenten dat de verschillende betalingen plaats hebben gevonden.
Zoals hiervoor overwogen, heeft de transactie niet om niet plaatsgevonden; er was een koopsom afgesproken die afhankelijk was van toekomstige winsten van VNG Rotterdam. Van wetenschap van benadeling van schuldeisers door betaling aan de Holding is geen sprake zolang [gedaagde] als redelijk denkend, redelijk handelend bestuurder kon en mocht verwachten dat VNG Rotterdam betalingen zou verrichten betreffende de koopsom, waarvan De Loonstaat dan haar deel zou krijgen (waarbij de rechtbank in het midden laat hoe groot dat deel zou zijn).
4.17
Na betwisting heeft de curator onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat [gedaagde] op het moment van het sluiten van de overeenkomst niet kon en mocht verwachten dat VNG betalingen zou verrichten betreffende de koopsom.
De curator heeft voorts geen concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat op enig moment ná het sluiten van de overeenkomst de situatie zodanig is gewijzigd, dat [gedaagde] vanaf dat moment niet meer kon en mocht verwachten dat VNG betalingen zou verrichten betreffende de koopsom. Het enkele feit dat het dienstverband tussen VNG Rotterdam en [gedaagde] op enig moment is beëindigd, maakt dit niet anders.
4.18
Op grond hiervan wordt de vordering van de curator afgewezen voor zover zij gegrond is op wetenschap van benadeling, nu hiervoor onvoldoende is gesteld, zodat het beroep op artikel 42 Fw. niet slaagt. Ook het beroep van de curator op artikel 47 Fw. slaagt niet omdat er, gezien het voorgaande, onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat er sprake is van samenspanning zoals bedoeld in dit artikel. Het antwoord op de vraag of aan de overige vereisten van artikel 42 jo. 27 Fw. is voldaan, kan daarom in het midden blijven.
Voorts
4.19
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
wijst af de vordering van de curator;
veroordeelt de curator in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 390,- aan vast recht, en op € 1.582,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima.
Uitgesproken in het openbaar.
1659/1876