ECLI:NL:RBROT:2008:BE8797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
272478 / HA ZA 06-3120
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de rechtsverhouding tussen energieleverancier en afnemer met betrekking tot zorgplicht en aansprakelijkheid voor geleverde elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Eneco Energie Services B.V. en een gedaagde, die als afnemer van elektriciteit fungeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afnemer, ondanks dat hij niet op de hoogte was van de illegale activiteiten van zijn onderhuurder, zijn zorgplicht heeft geschonden. De zaak draait om de vraag of de afnemer aansprakelijk is voor de kosten van elektriciteit die is geleverd aan een hennepkwekerij die door zijn onderhuurder werd geëxploiteerd.

De rechtbank oordeelde dat de afnemer een zorgplicht had om ervoor te zorgen dat de elektrische installatie op een correcte manier werd gebruikt. Dit was vooral relevant omdat de elektriciteit werd gemeten met een verzegelde meter. De afnemer had een onderhuurovereenkomst gesloten met een persoon met wie hij eerder problemen had gehad, en had ervoor gekozen de elektriciteitsaansluiting niet te splitsen. De rechtbank concludeerde dat deze keuzes voor risico van de afnemer kwamen.

De rechtbank oordeelde verder dat de afnemer onvoldoende toezicht had gehouden op het gebruik van de installatie door zijn onderhuurder, wat ook een schending van zijn zorgplicht betekende. De vordering van Eneco om de kosten van de geleverde elektriciteit te vergoeden werd grotendeels toegewezen, omdat de afnemer de berekening van deze kosten niet voldoende had betwist. De rechtbank veroordeelde de afnemer tot betaling van een bedrag van € 27.099,31, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde hem ook aansprakelijk voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 272478 / HA ZA 06-3120
Uitspraak: 6 augustus 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO ENERGIE SERVICES B.V., zaakdoende onder de naam Eneco Energie, in haar hoedanigheid van lasthebber van na te noemen lastgevers:
i de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO ENERGIE RETAIL B.V., voorheen genaamd: ENECO MIXED HOLDING CONSUMENTEN B.V.,
ii de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur: mr. J. Kneppelhout,
advocaat: mr. M.C. Veltkamp-van Paassen,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. C.W.F. Jansen,
advocaat: mr. B.A. Fijma.
Partijen blijven hierna aangeduid als respectievelijk “Eneco” en “[gedaagde]”, de lastgevers als “Eneco Energie Retail” en “Eneco Netbeheer”.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 4 juni 2008 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 18 juli 2008.
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de door Eneco ingeroepen algemene voorwaarden vernietigbaar zijn, zodat deze geen deel uitmaken van de overeenkomsten tussen [gedaagde] en Eneco Energie Retail en Eneco Netbeheer. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich – gegeven dit oordeel – uit te laten over de inhoud van hun rechtsverhouding op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 1 BW.
2.2 Ter comparitie van 18 juli 2008 heeft Eneco gesteld dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat op [gedaagde] als afnemer van elektriciteit een zorgplicht rust, op grond waarvan hij ervoor moet zorg dragen dat de elektrische installatie op correcte wijze wordt gebruikt. De afnemer schendt zijn zorgplicht ook als een derde de installatie incorrect gebruikt, aldus Eneco. In dit geval heeft [gedaagde] de op hem rustende zorgplicht volgens Eneco geschonden door een onderhuurcontract aan te gaan met een derde met wie hij al eerder problemen had gehad in verband met een door deze derde aangelegde hennepkwekerij, terwijl [gedaagde] ervoor heeft gekozen de elektriciteitsaansluiting op zijn naam te laten staan en niet te splitsen in een aansluiting voor hemzelf en een aansluiting voor zijn onderhuurder. [gedaagde] heeft overigens – aldus Eneco – onvoldoende toezicht gehouden op de gedragingen van zijn onderhuurder, doordat hij veelvuldig afwezig was in verband met verblijf in het buitenland.
2.3 [gedaagde] betwist dat hij de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. Hij stelt daartoe dat hij uitdrukkelijk in het contract met zijn onderhuurder de clausule heeft doen opnemen dat het verboden was illegale activiteiten in het gehuurde uit te voeren. Voorts stelt hij dat hij de verhuurde ruimte heeft gecontroleerd, maar daarbij niets heeft ontdekt. In dat verband stelt hij dat het luik naar de kwekerij in de kruipruimte goed was weggewerkt. Ook stelt hij dat hij de zwaardere zekeringen in de installatie niet als zodanig heeft herkend.
2.4 In het licht van deze stellingen overweegt de rechtbank als volgt.
2.5 Niet in geschil is dat op [gedaagde] als contractspartij van Eneco op grond van de overeenkomsten een zorgplicht rust. Die overeenkomsten strekken tot transport en levering van elektriciteit. In het kader daarvan – zo heeft Eneco bij dagvaarding gesteld – wordt de door [gedaagde] te betalen vergoeding gebaseerd op de hoeveelheid getransporteerde en geleverde elektriciteit, welke hoeveelheid wordt gemeten door een door Eneco verzegelde meter. [gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat dit vast staat. Gelet op deze aard van de overeenkomsten, die geheel in overeenstemming is met hetgeen op dit punt algemeen gebruikelijk en bekend is, brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid naar het oordeel van de rechtbank mee dat de op [gedaagde] rustende zorgplicht hem verplichtte de onderhavige elektrische installatie zodanig te (laten) gebruiken dat de elektriciteit op goede wijze kan worden gemeten. Gelet op de in 2.3 van voormeld tussenvonnis weergegeven feiten staat vast dat de elektrische installatie niet in deze zin is gebruikt. In de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende zorg heeft betracht om het onjuiste gebruik van de installatie te voorkomen, ook als zou moeten worden aangenomen dat hij niets van het bestaan van de hennepkwekerij heeft geweten. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
2.6 In de eerste plaats is van belang dat [gedaagde] – zo heeft hij zelf verklaard – de huurovereenkomst met de onderhuurder is aangegaan nadat hij met deze onderhuurder al eerder een conflict had gehad over een door deze aangelegde hennepkwekerij. [gedaagde] wist dus welk risico hij met deze onderhuurder nam. Dat hij niettemin met deze persoon een contract van onderhuur is aangegaan, is – ook in het licht van zijn zorgplicht jegens Eneco – een keuze die voor zijn risico komt. Voorts is van belang dat hij er voor heeft gekozen de elektriciteitsaansluiting op zijn naam te handhaven en niet te splitsen in een aansluiting voor hemzelf en één voor zijn onderhuurder. Ook die keuze komt voor zijn risico. Deze omstandigheden moeten naar het oordeel van de rechtbank leiden tot de conclusie dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden. Dat zou alleen anders zijn als [gedaagde] – juist vanwege genoemde omstandigheden – scherp op een juist gebruik van de elektrische installatie had toegezien. Daarvan is echter niet gebleken. De afspraken op papier tussen [gedaagde] en zijn onderhuurder zeggen immers niets over het in feitelijke zin uitgeoefende toezicht. Voor het overige zijn de verklaringen van [gedaagde] ter comparitie – met name zijn verklaring dat hij wel in het onderverhuurde pand is “wezen kijken” – onvoldoende specifiek, zeker nu hij blijkens zijn eigen verklaringen ook veelvuldig afwezig was wegens verblijf in het buitenland. Nu van het in dit geval vereiste scherpe toezicht niet is gebleken, doet niet ter zake dat het luik naar de kwekerij verborgen was onder een werktafel of dat [gedaagde] de zwaardere zekeringen in de meterkast niet als zodanig heeft herkend.
2.7 Aan het hiervoor gegeven oordeel doet – anders dan [gedaagde] stelt – niet af dat de maandelijks bezoekende Eneco-medewerkers niets van de hennepkwekerij of de manipulatie van de installatie hebben gemerkt. Dat feit laat immers onverlet de op [gedaagde] zelf rustende plicht (in de gegeven omstandigheden: scherp) toe te zien op een juist gebruik van de installatie. Afgezien daarvan heeft te gelden dat – zoals Eneco ter comparitie van 18 juli 2008 onweersproken heeft gesteld – de desbetreffende medewerkers uitsluitend langskwamen om de meterstand op te nemen en niet geïnstrueerd en niet geschoold waren om manipulatie van de installatie buiten de meter vast te stellen.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] is daarom gehouden de door die tekortkoming door Eneco geleden schade te vergoeden.
2.9 De door Eneco gestelde schadeposten betreffen blijkens de door haar overgelegde verzamelnota de kosten van de door de kwekerij gebruikte elektriciteit, de kosten van de met het onderzoek ingezette medewerkers en de kosten van herstel van de meetinrichting. Het bestaan en de hoogte van die laatste twee schadeposten heeft [gedaagde] niet betwist, zodat de daarmee gemoeide bedragen in beginsel voor toewijzing gereed liggen. Ten aanzien van de eerstgenoemde schadepost overweegt de rechtbank als volgt.
2.10 Eneco heeft – zo begrijpt de rechtbank de overgelegde verzamelnota – de kosten van de voor de kwekerij gebruikte elektriciteit berekend door het totale vermogen van de in de kwekerij aangetroffen apparaten te vermenigvuldigen met de totale periode die de kwekerij volgens haar in gebruik is geweest. Voor wat betreft het vermogen van de apparaten betwist [gedaagde] uitsluitend de aanwezigheid en het vermogen van de voorschakelapparaten. Naar aanleiding van deze betwisting heeft Eneco ter comparitie van 5 september 2007 en bij akte na comparitie gesteld dat de aangetroffen assimilatielampen niet kunnen functioneren zonder voorschakelapparaat, terwijl zij tevens een foto van de kwekerij heeft overgelegd waarop volgens haar voorschakelapparaten zijn afgebeeld. Hierop heeft [gedaagde] niet gereageerd, ook niet in zijn antwoordakte. Gelet op de concrete onderbouwing van de stelling door Eneco, had dat wel van [gedaagde] mogen worden verwacht. Aldus is zijn betwisting op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Een en ander brengt mee dat van het door Eneco becijferde totale vermogen van de apparaten moet worden uitgegaan.
2.11 Voorts heeft Eneco aan haar berekening van de schade ten grondslag gelegd dat de kwekerij in gebruik moet zijn geweest sinds 30 juni 2005. Ter onderbouwing daarvan heeft zij gewezen op de bevindingen van de bij de ontmanteling van de kwekerij betrokken medewerker. In zijn door Eneco overgelegd rapport vermeldt deze onder meer dat de aanwezige assimilatielampen onder een dikke laag stof zaten, dat er resten lagen van een eerdere hennepoogst en dat aan de onderkant van de potten en aan de binnenkant van het watervat een dikke kalkaanslag zat. Eneco heeft deze bevindingen gestaafd met foto’s. Deze bevindingen betwist [gedaagde] niet, zodat zij vaststaan. Anders dan [gedaagde] meent, vormen deze bevindingen wel degelijk een aanwijzing dat de kwekerij langere tijd in gebruik is geweest. Verder onderbouwt Eneco de gestelde gebruiksduur met de stelling dat in de kwekerij een – door de politie in beslag genomen – kladblok is aangetroffen waarin dagstaatjes voorkomen, te beginnen bij “25/6”. Ook deze stelling heeft Eneco gestaafd met een foto. Gelet op deze concrete onderbouwing van herkomst en inhoud van het kladblok, acht de rechtbank de stelling van [gedaagde] dat dit kladblok geen betrekking heeft op onderhavige zaak een onvoldoende gemotiveerde betwisting. Dat het handschrift niet van hem is, is niet relevant voor het vaststellen van de gebruiksduur van de kwekerij.
2.12 Op grond van de in 2.11 genoemde bevindingen en de inhoud van het kladblok en gegeven het feit dat de kwekerij op 2 februari 2006 is ontdekt, is de rechtbank van oordeel dat Eneco op goede gronden heeft aangenomen dat de kwekerij vanaf tenminste 30 juni 2005 in gebruik is geweest. In het midden kan dus blijven of Eneco op goede gronden heeft geconcludeerd dat met de kwekerij ten minste drie oogsten zijn gehaald. Eventuele resterende onzekerheid omtrent de gebruiksduur van de kwekerij is inherent aan het gegeven dat de voor de kwekerij gebruikte elektriciteit niet ordelijk is geregistreerd. Dat is echter een rechtstreeks gevolg van de tekortkoming van [gedaagde], zodat dit voor zijn risico moet blijven.
2.13 Het overwogene onder 2.9-2.12 leidt tot de conclusie dat van de berekening van Eneco van de voor de kwekerij gebruikte elektriciteit moet worden uitgegaan. Het daarmee gemoeide en door Eneco gevorderde bedrag ligt in beginsel voor toewijzing gereed.
2.14 [gedaagde] heeft een beroep gedaan op verrekening van de vordering van Eneco met een bedrag dat hij nog van Eneco tegoed zou hebben. Naar aanleiding van dit verweer heeft Eneco haar eis ter comparitie van 18 juli 2008 verder verminderd tot een bedrag van
(€ 35.022,65 -/- € 7.013,34 =) € 28.009,31. Dit bedrag is toewijsbaar minus het gevorderde bedrag van € 910 ter zake van de contractuele boete (zie rechtsoverweging 5.6 van bovenvermeld tussenvonnis). Aldus resteert een bedrag van € 27.099,31. Dit bedrag zal worden toegewezen.
2.15 [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Het gevorderde nasalaris zal voorwaardelijk worden toegewezen als hierna vermeld.
3 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eneco te betalen het bedrag van € 27.099,31 (zegge: zevenentwintigduizend negenennegentig euro en eenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 8 februari 2006 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eneco bepaald op € 770 aan vast recht, op € 71,32 aan overige verschotten en op € 2.026,50 aan salaris voor de procureur;
veroordeelt [gedaagde], indien hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet, tot betaling van € 131 aan nakosten, verhoogd met € 68 aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/106