Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 291014 / HA ZA 07-2214
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser ,
procureur mr. H.T. Kernkamp,
advocaat mr. M. Eijkelenboom,
de besloten vennootschap
ERASMUS VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. J.I. van der Winden (te Muiderberg).
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende processtukken:
de dagvaarding van 24 augustus 2007 en de producties 1 tot en met 15;
de conclusie van antwoord, met de producties 1 en 2;
het tussenvonnis van 12 december 2007, waarbij een comparitie is gelast;
het proces-verbaal van de comparitie van 21 februari 2008.
2 Het geschil
Eiser vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van € 50.000,= ten titel van smartengeld wegens psychische schade;
een slotuitkering van € 289.067,= ten titel van toekomstige materiële schade, verlies aan verdienvermogen en verlies aan zelfwerkzaamheid;
de buitengerechtelijke kosten van € 3.180,87 voor de rekenkundige rapportages van het NRL en buitengerechtelijke advocaatkosten ad € 2.104,37;
de wettelijke rente over de onder a en c genoemde bedragen;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
Gedaagde voert hiertegen verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiser, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3 De beoordeling
3.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
Eiser, geboren op 20 februari 1964 en sinds 1993 woonachtig in Nederland, is op 26 juli 1999 een ongeval overkomen bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden als vorkheftruckchauffeur bij Sony Music Entertainment (Holland) BV (hierna: Sony).
Bij het ongeval zijn beide benen van eiser gebroken. Bij de genezing zijn complicaties opgetreden. Er zijn restklachten gebleven en daarnaast zijn klachten van depressieve aard ontstaan.
Als WAM-verzekeraar van Sony heeft gedaagde aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
In april 2003 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten ter zake van de tot en met 31 december 2001 geleden materiële schade (€ 20.000,=) en ter zake van de immateriële schade, uitgezonderd de immateriële schade wegens psychische klachten (€ 25.000,=).
In opdracht van partijen heeft [bedrijf1] op 22 september 2006 een arbeidskundig rapport uitgebracht.
Partijen zijn het niet eens geworden over de vaststelling van de hoogte van de niet onder de vaststellingsovereenkomst vallende schade.
3.2 Materiële schade vanaf 1 januari 2002.
Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagde nog niet alle schade als gevolg van het ongeval heeft vergoed. In aanvulling op hetgeen reeds op grond van de vaststellingsovereenkomst is voldaan, stelt eiser de volgende schadeposten:
verlies verdienvermogen (volgens rapport NRL 21 maart 2007) € 334.017,=
orthopedische schoenen (vanaf 2007 tot 2029, gekapitaliseerd) € 2.475,=
kosten fitness (gedurende 15 jaar, gekapitaliseerd) € 8.100,=
kosten NRL-rapporten (nota 21 maart 2007) € 3.180,87
buitengerechtelijke kosten advocaat (nota 20 juni 2007) € 2.104,37.
3.3 Verlies verdienvermogen.
3.3.1 Ter onderbouwing van het gestelde verlies aan verdienvermogen heeft eiser aangevoerd dat hij als gevolg van het ongeval uitgebreide beperkingen ten aanzien van staande en lopende activiteiten ondervindt en dat sprake is van een aan het ongeval toe te rekenen chronische depressie die hem verhindert weer te gaan werken. Bij de bepaling van het verlies aan verdienvermogen is eiser uitgegaan van de functie van vorkheftruckchauffeur als functie waarin hij zonder het ongeval werkzaam zou kunnen zijn gebleven, met overwerk en werken in ploegendiensten. Ten tijde van het ongeval was eiser werkzaam bij Sony als vorkheftruckchauffeur. Eiser stelt dat hij de ambitie en de capaciteiten had om te groeien in andere beroepen.
3.3.2 In de berekeningen van het NRL, waarop eiser dit onderdeel van zijn vorderingen baseert, is uitgegaan van een fictief salaris van € 1.350,= in 1999, stijgend tot € 1.558,= in 2002 en tot € 1.689,= per 1 januari 2007. Voorts is in het NRL-rapport uitgegaan van een overwerktoeslag van 60% (voor 7,5 uur overwerk per week) en van 13% onregelmatigheidstoeslag. De overwerk- en onregelmatigheidstoeslagen bedragen tezamen € 600,= in 1999, € 694,= in 2002 en € 752,= per 1 januari 2007. Voor de periode vanaf 1 januari 2007 is ten aanzien van salaris en toeslagen (alleen) een inflatiecorrectie toegepast van 3%.
Een en ander is afgezet tegen de situatie van een WAO-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De schade is becijferd vanaf de datum van het ongeval. De kapitalisatiedatum is 1 juli 2007.
In het door het NRL becijferde schadebedrag wegens verlies aan verdiencapaciteit van € 334.017,= zijn (met een inflatiecorrectie van 3%) begrepen de contante waarden voor:
- verlies van arbeidsvermogen tot 65e jaar € 205.703
- overwerkvergoeding € 83.209,=
- pensioenschade € 31.256,=
- verlies zelfwerkzaamheid (€ 500,= per jaar) € 13.849,=.
3.3.3 Gedaagde heeft een Audalet-berekening laten uitvoeren, ingaande 1 januari 2002, waarin de geleden schade wegens verlies aan verdienvermogen is becijferd op € 29.104,94 over de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2006 en (gekapitaliseerd per 1 januari 2006) op € 139.641,85 voor de jaren daarna, resulterend (na fiscale correctie) in een schadebedrag van € 182.280,34. Dit bedrag dient verminderd te worden met een in de berekening opgenomen bedrag van € 15.000,= wegens smartengeld, zodat een bedrag van € 167.280,34 resteert, naast het bedrag van € 20.000,= dat reeds is voldaan op basis van de vaststellingsovereenkomst.
Het in de Audalet-berekening gehanteerde inkomen is € 1.776,= per maand. Daarin is begrepen een bedrag van € 250,= voor overwerk- en onregelmatigheidstoeslagen. Voor verlies van zelfwerkzaamheid is uitgegaan van € 500,= per jaar.
3.3.4 Vanwege de verwijzing door gedaagde naar de Audalet-berekening leest de rechtbank daarin een betwisting van een aantal in de NRL-berekening gehanteerde uitgangspunten.
Gedaagde heeft voorts aangevoerd dat bij de afweging van goede en kwade kansen ter bepaling van de restverdiencapaciteit rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de psychische toestand van eiser nog verbetert. Voorts heeft gedaagde gewezen op het nog zeer beperkte arbeidsverleden van eiser in Nederland en de omstandigheid dat eiser bij Sony slechts op uitzendbasis werkte. Gedaagde acht de Audalet-berekening dan ook heel reëel, mede gelet op de daarin gehanteerde (in wezen te optimistische) aanname dat eiser over de volledige looptijd, tot zijn 65e jaar aan het werk zou zijn gebleven.
Ten aanzien van de NRL-berekening acht gedaagde niet reëel de aanname dat eiser structureel overwerk zou verrichten en met name ook dat eiser vanaf zijn 55e levensjaar nog overwerk en ploegendienst zou verrichten.
3.3.5 De rechtbank stelt voorop dat krachtens de vaststellingsovereenkomst voor de materiële schade uitsluitend de periode vanaf 1 januari 2002 nog aan de orde is. De NRL-berekening waarop eiser zich beroept gaat uit van 26 juli 1999 als begindatum van de berekening. In de uiteindelijke begroting van de schade door eiser wordt weliswaar het over de periode van 26 juli 1999 tot 1 januari 2002 door gedaagde betaalde bedrag in mindering gebracht, maar dit kan tot een andere uitkomst leiden dan ingeval de periodes vóór en na 1 januari 2002 afzonderlijk worden bezien, nu voor die eerste periode in 2003 een vaststellingsovereenkomst is gesloten. In zoverre is de schadebegroting van eiser niet juist.
3.3.6 De rechtbank stelt voorts vast dat het verschil tussen de NRL-berekening en de Audalet-berekening in overwegende mate wordt verklaard door de verschillen in de bedragen die zijn gehanteerd voor overwerk- en onregelmatigheidstoeslagen. Beide partijen beroepen zich voor steun voor hun standpunt op het in hun (gezamenlijke) opdracht uitgebrachte arbeidskundige rapport van 22 september 2006 van [bedrijf1].
De rechtbank ontleent aan dit rapport van [bedrijf1] dat voor de functie van vorkheftruckchauffeur het minimumsalaris per 1 januari 2006 circa € 1.550,= bedraagt, in salarisschalen oplopend tot circa € 1.865,=, alsmede dat de toeslag voor tweeploegendienst 7,5 tot 10% en voor drieploegendienst 12,5% beloopt en de overwerktoeslag 30% . Daarnaast is in het rapport van [bedrijf1] voor (diverse soorten) productiewerkzaamheden een salaris tussen € 1.400,= en € 1.800,=vermeld. Voor wat betreft de hoogte van de toeslagen wordt in het rapport, uitgaande van een salaris van € 1.400,= tot € 1.800,=, een bedrag van € 250,= bruto per maand genoemd als "globale benadering".
Bij conclusie van antwoord heeft gedaagde echter een brief van 13 juni 2007 van [bedrijf1] in het geding gebracht, waarin er uitdrukkelijk op wordt gewezen dat - anders dan in het rapport is omschreven - slechts rekening is gehouden met de toeslag voor ploegendiensten, omdat onvoldoende onderbouwd kan worden dat sprake zou zijn geweest van structureel wekelijks overwerk. De rechtbank begrijpt hieruit dat het in het rapport genoemde bedrag van € 250,= uitsluitend ziet op de onregelmatigheidstoeslag en dat geen bedrag is opgenomen voor overwerk.
3.3.7 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat in de NRL-berekening, waar eiser zich op beroept, van een reëel (fictief) salaris is uitgegaan. Voor wat betreft de Audalet-berekening, waarnaar gedaagde verwijst, kan worden opgemerkt dat het daarin gehanteerde salaris - circa € 1.525,= gemiddeld - aan de lage kant is, nu het voldoende reëel is te veronderstellen dat eiser (tenminste) de functie van vorkheftruckchauffeur had kunnen uitoefenen, waarin het salaris per 1 januari 2006 circa € 1.550,= bedroeg, in salarisschalen oplopend tot circa € 1.865,=.
Voor wat betreft de gehanteerde percentages voor onregelmatigheidstoeslag (13%) en overwerktoeslag (60%) heeft eiser aangevoerd dat deze zijn gebaseerd op CAO-gegevens. Het NRL gaat voor eiser uit van de CAO voor Metaal en Technische Bedrijfstakken (overgelegd als bijlage bij productie 8, rekenkundig advies NRL van 7 juni 2005, zie met name pagina 24). Naar het oordeel van de rechtbank vindt het percentage van 13 voor ploegendiensten voldoende steun in deze CAO-informatie en sluit het in voldoende mate aan bij hetgeen hieromtrent is vermeld in het rapport van [bedrijf1].
Voor wat betreft de overwerktoeslag blijkt uit de CAO-informatie dat voor de eerste twee overuren doordeweeks per uur een vergoeding wordt betaald van 0,84% van het vierwekensalaris. Bij gemiddeld 7,5 uren overwerk per week is het reëel hierbij aansluiting te zoeken. Dit betekent bij benadering (bij een werkweek van gemiddeld 38 uur; zie pagina 28 van de bijlage bij productie 8) dat per uur overwerk wordt vergoed 0,84 x 38 x 4 = 128% van het normale uurloon, dus dat sprake is van een toeslag van ongeveer 28%.
Tegen deze achtergrond heeft eiser zijn afwijking ten opzichte van de in het rapport van [bedrijf1] aangenomen overwerktoeslag van 30% onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende onderbouwd.
3.3.8 Hiervan uitgaande is bij de begroting van het verlies van verdienvermogen 13% onregelmatigheidstoeslag en 30% overwerktoeslag aan de orde. Ten opzichte van de NRL-berekening betekent dit een halvering van de bedragen voor overwerk (zie pagina 10 van de berekening), zijnde ongeveer € 250,= per maand, resulterend in een (gemiddeld) salaris van ongeveer € 2.000,= inclusief toeslagen in 2002 en bijna € 2.200,= per 1 januari 2007.
Ten opzichte van de Audalet-berekening dient het bedrag van € 1.776,=, waarin een bedrag van € 250,= voor onregelmatigheidstoeslagen is begrepen, met circa € 250,= voor overwerk te worden verhoogd.
3.3.9 De goede en kwade kansen ten aanzien van een fictief inkomen voor eiser zoveel mogelijk inschattend, komt de rechtbank tot het oordeel dat met inachtneming van bovenstaande correctie de NRL-berekening - in beginsel; zie hierna in deze overweging - een reële basis biedt voor berekening van het verlies aan verdienvermogen. In het voordeel van eiser is dat geen perioden van werkloosheid zijn ingebouwd en dat structureel rekening wordt gehouden met overwerk en ploegendiensten. Voorts is uitgegaan van blijvende, volledige arbeidsongeschiktheid. Daar staat tegenover dat, bij gebreke van voldoende concrete aanknopingspunten daarvoor, geen financiële betekenis is toegekend aan eventuele loopbaanambities van eiser die mogelijk tot een hoger salaris zouden hebben kunnen leiden.
Wel volgt de rechtbank gedaagde in haar betoog dat het niet reëel is te veronderstellen dat eiser ook nog vanaf zijn 55e levensjaar overwerk en ploegendiensten zou verrichten. Ook in dit opzicht behoeft de NRL-berekening correctie, zeker nu vóór het 55e levensjaar zonder onderbrekingen van een voortdurend dienstverband wordt uitgegaan.
Het ligt in deze situatie op de weg van eiser, ter nadere concretisering en onderbouwing van zijn vordering, om een nieuwe NRL-berekening in het geding te brengen waarin vorenstaande correcties zijn verwerkt en waaruit in het verlengde hiervan ook het bedrag wegens pensioenschade bijstelling zal ondervinden. Het ligt voor de hand daarbij een nieuwe kapitalisatiedatum te hanteren, waarbij 1 juli 2008 in de rede ligt. De zaak zal hiervoor naar de rol worden verwezen.
3.4 Orthopedische schoenen
De rechtbank acht de noodzaak en wenselijkheid voor het maken van de gestelde kosten voor orthopedische schoenen onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat deze kostenpost toewijsbaar is.
3.5 Kosten fitness
Dat fitness voor eiser, vóór het ongeval een actief sporter, thans een kostenpost vormt die eiser anders niet had gehad, is onvoldoende gebleken. Deze post is niet toewijsbaar.
3.6 Kosten NRL-rapporten
De rechtbank acht de desbetreffende kosten toewijsbaar, ook voor het rapport dat hangende het overleg tussen partijen is opgesteld, nu dit overleg de wenselijkheid voor eiser niet heeft hoeven wegnemen om zich aldus goed te laten informeren omtrent zijn positie.
3.7 Buitengerechtelijke kosten advocaat
Gedaagde heeft zich bereid getoond deze kosten te vergoeden, zodat dit onderdeel van de vordering voor toewijzing gereed ligt.
3.8 Immateriële schade door psychische klachten.
3.8.1 Eiser stelt dat sprake is van een chronische depressie en vordert een bedrag van € 50.000,= wegens immateriële schadevergoeding. Eiser wijst er op dat uitgegaan moet worden van blijvend omvangrijk psychisch letsel, met blijvende arbeidsongeschiktheid en levenslange medische begeleiding. Eiser stelt dat zijn letsel op orthopedisch en psychisch gebied valt in de categorie waarbij volgens de Smartengeldgids een smartengeldbedrag is geïndiceerd van € 35.000,= tot € 70.000,=.
3.8.2 Gedaagde merkt op dat eiser ter zake van het beenletsel reeds een vergoeding van € 25.000,= aan smartengeld heeft ontvangen. Volgens gedaagde zit hierin al een zekere psychische component en moet rekening worden gehouden met niet rechtstreeks met het ongeval samenhangende belastende factoren in de thuissituatie. Gedaagde acht in deze situatie een bedrag van € 10.000,= voor de psychische problematiek passend.
3.8.3 Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, letsel heeft opgelopen. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij dient de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding in aanmerking te worden genomen.
Bij de begroting van de immateriële schade als gevolg van het ongeval kunnen de lichamelijke en psychische klachten niet geheel afzonderlijk beschouwd, ook al hebben partijen op dit punt ter zake van de lichamelijke gevolgen reeds een vaststellingsovereenkomst gesloten.
3.8.4 Voor wat betreft de aard van het lichamelijke letsel is uitgangspunt dat eiser na het ongeval bijna twee maanden in het ziekenhuis is moeten blijven, dat de breuken van de onderbenen een verbrijzelingskarakter hadden en hebben geleid tot complicaties die tot verschillende medische ingrepen en daarop volgende langdurige revalidatie noopten. Eiser heeft onder verwijzing naar een expertiserapport van orthopedisch chirurg [persoon1] een aantal restklachten genoemd. Gedaagde heeft de door [persoon1] omschreven blijvende gevolgen erkend. Uit het rapport van [persoon1] blijkt dat met name sprake is van een voethefferparese links, een verkorting van het linkerbeen met twee centimeter, een in afwijkende stand genezen fractuur, sensibiliteitsstoornissen (linker heup en linker been). Ten aanzien van de hierdoor ontstane beperkingen spreekt [persoon1] van een eindtoestand, waarbij zijn genoemd beperkingen (in verschillende gradaties) ten aanzien van langer staan en lopen, lang zitten en - samengevat - traplopen, hurken, dragen en tillen en dergelijke, alsmede ten aanzien van sterk wisselende temperaturen en koude en natte omstandigheden. Ten aanzien van zelfverzorgende handelingen is eiser niet beperkt, maar wel voor wat betreft (voor het ongeval door eiser intensief beoefende) recreatieve activiteiten, nu beenbelastende sportieve activiteiten niet meer mogelijk zijn. Eiser draagt orthopedische schoenen. [persoon1] concludeert tot een blijvende functionele invaliditeit van 20%.
Voor wat betreft de psychische problematiek beroept eiser zich op het rapport van 2 januari 2005 van psychiater [persoon2], die als diagnose noemt "een depressief gekleurde, inmiddels chronische, aanpassingsstoornis", waarbij geen andere factoren zijn genoemd die, het ongeval weggedacht, zelfstandig de klachten en symptomen zouden hebben veroorzaakt. In het rapport van [persoon2] zijn beperkingen genoemd, kort samengevat: snellere vermoeidheid, moeite met aandachtsbepaling en het zich eigen maken van nieuwe informatie, prikkelbaarheid, minder zelfbeheersing en een onvermogen om conflicten adequaat te beslechten, traagheid en matige alertheid die leiden tot beperkingen ten aanzien van een te snel en dwingend werktempo.
Gedaagde betwist deze conclusies van [persoon2] op zichzelf niet, maar heeft aangevoerd dat uit de brief van 5 februari 2007 van Mentrum blijkt dat er in zoverre sprake is van een verbetering dat eiser rustiger zou zijn geworden en minder snel boos en piekerig nadat hem een ander antidepressivum is voorgeschreven. In reactie hierop heeft eiser ter comparitie aangevoerd dat het niet mogelijk is met deze medicatie te stoppen, dat er met medicatie sprake is van een gemaskeerde depressie waarbij hij niet kan werken en dat hij - na negen jaar thuis te hebben gezeten - geen realistische kansen meer heeft op de arbeidsmarkt. Gedaagde heeft dit betoog van eiser ter comparitie niet meer bestreden.
3.8.5 Tegen deze achtergrond en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en de sindsdien opgetreden geldontwaarding, acht de rechtbank een bedrag van € 37.500,= passend als een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade in verband met de lichamelijke en psychische klachten als gevolg van het ongeval. Er dient derhalve nog een bedrag van € 12.500,= te worden vergoed in aanvulling op het bedrag van € 25.000,= dat is betaald op grond van de vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient nog rekening te worden gehouden met de betaalde voorschotten.
3.9 Voorschotten.
Volgens het door eiser opgestelde en bij dagvaarding overgelegde overzicht van verstrekte voorschotten (productie 1) zijn voor de materiële schade betalingen gedaan tot een totaalbedrag van € 58.000,= (waarin begrepen de betaling van € 20.000,= op grond van de vaststellingsovereenkomst), en voor de immateriële schade betalingen tot een bedrag van € 34.537,80 (waarin begrepen de betaling van € 25.000,= in verband met het beenletsel op grond van de vaststellingsovereenkomst).
Voor zover dit anders is vermeld in het proces-verbaal van de comparitie en in de conclusie van antwoord onder punt 25 (waarin slechts een totaalbedrag aan voorschotten van € 58.000,= is vermeld), ligt het op de weg van gedaagde hierop nog in te gaan bij antwoordconclusie. Daarbij dient te worden betrokken dat ter comparitie is vastgesteld dat gedaagde begin januari 2008 nog een bedrag van € 134.280,34 heeft overgemaakt, waarbij zij heeft aangegeven dat dit het door haar erkende restbedrag betreft.
3.10 Wettelijke rente
Eiser heeft, zoals uitgewerkt ter comparitie, de wettelijke rente gevorderd over de vergoeding van immateriële schade vanaf datum ongeval en over de vergoeding van buitengerechtelijke advocaatkosten van € 3.180,87 vanaf 4 juli 2007. Voorts is de wettelijke rente gevorderd over de vergoeding van de kosten van de rapportages van het NRL van € 2.104,37.
Ter comparitie heeft gedaagde aangevoerd dat de psychische problematiek zich pas later heeft ontwikkeld, dat er (aanvullend) is bevoorschot en dat 4 juli 2007 als ingangsdatum voor de rente in verband met de buitengerechtelijke advocaatkosten kan worden gehanteerd.
Uit het rapport van psychiater [persoon2] kan worden afgeleid dat eiser in elk geval reeds medio 2000 psychische klachten had en zich toen bij het RIAGG had aangemeld. Dit is een zodanig korte tijd na het ongeval dat, ook al zal sprake zijn geweest van zich progressief ontwikkelende klachten, onvoldoende aanleiding bestaat voor een latere datum dan de datum van het ongeval als de ingangsdatum van de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding.
De wettelijke rente over de advocaatkosten is toewijsbaar vanaf 4 juli 2007. Voor wat betreft de kosten van NRL-rapporten zal de rechtbank, gelet op de op de factuur vermelde betalingstermijn van dertig dagen, redelijkerwijs uitgaan van 20 april 2007 als ingangsdatum voor de wettelijke rente.
Bij de becijfering van de wettelijke rente over de verschillende schadeposten zal rekening moeten worden gehouden met betaalde voorschotten. Eiser wordt verzocht om met inachtneming van het vorenstaande een overzicht te verstrekken van de verschillende data waarop de schade is verschenen en van de data en bedragen van de gedane betalingen.
4. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 7 mei 2008 om eiser in de gelegenheid te stellen zich bij conclusie na tussenvonnis uit te laten als hiervoor onder 3.3.9 en 3.10 aangegeven, waarna gedaagde een antwoordconclusie na tussenvonnis kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
[1694]