ECLI:NL:RBROT:2008:BD7440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
287975 / HA ZA 07-1754
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in een verklaringsprocedure ex art. 477a Rv: de bewijslast van de datum van ontvangst van de verklaring van de derde rust op de executant

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2008, staat de ontvankelijkheid van de ontvanger in een verklaringsprocedure centraal. De ontvanger, vertegenwoordigd door mr. J.W. Bitter, heeft De Wit gedagvaard in verband met een verklaring die De Wit heeft afgelegd over een beslag dat op zijn vermogen is gelegd. De verklaring, gedateerd 23 april 2007, houdt in dat De Wit niets aan Dooge verschuldigd is. De ontvanger vordert dat De Wit zijn verklaring aanvult, zodat hij erkent dat hij op het moment van beslaglegging een bedrag van € 73.334,15 aan Dooge verschuldigd was. De Wit, vertegenwoordigd door mr. L.J. den Hollander, betwist deze vordering en stelt dat hij een tegenvordering heeft op Dooge ter hoogte van € 3.045,--.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontvanger de verklaring van De Wit heeft ontvangen op 1 mei 2007, en dat de dagvaarding op 25 juni 2007 is uitgebracht. De ontvanger moet bewijzen dat hij de verklaring tijdig heeft ontvangen, omdat de bewijslast op hem rust volgens artikel 150 Rv. De rechtbank heeft de ontvanger toegelaten tot bewijslevering en bepaald dat getuigen in de rechtbank zullen worden gehoord. De beslissing over de vordering van de ontvanger is aangehouden, en de rechtbank heeft verdere instructies gegeven over de te nemen stappen in het bewijsleveringsproces.

De zaak illustreert de complexiteit van de bewijslast in civiele procedures, vooral in het kader van executie en beslaglegging. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige dagvaarding en de noodzaak voor de ontvanger om zijn stellingen te onderbouwen met bewijs. De rechtbank heeft de partijen ook verplicht om hun verhinderdata op te geven voor de getuigenverhoren, wat de voortgang van de procedure waarborgt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 287975 / HA ZA 07-1754
Uitspraak: 25 juni 2008 (bij vervroeging)
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ZUIDWEST,
gevestigd te Goes,
eiser,
procureur mr. J.W. Bitter,
advocaat mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding,
- tegen -
Jacob Adriaan DE WIT,
wonende te Dirksland,
gedaagde,
procureur mr. L.J. den Hollander,
advocaat mr. J.M. van der Wulp.
Partijen worden hierna aangeduid als "de ontvanger" respectievelijk "De Wit".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- exploot d.d. 25 juni 2007 en de door de ontvanger overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 7 november 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van mr. J.W. Bitter d.d. 10 maart 2008, met bijlagen;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 maart 2008;
- de brief van mr. Van der Wulp d.d. 2 april 2008;
- akte na comparitie aan de zijde van de ontvanger, met producties;
- antwoordakte aan de zijde van De Wit.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast:
2.1 T. Dooge Handelsmaatschappij B.V., gevestigd te Oosterland (hierna: Dooge) heeft uien geleverd aan De Wit. Dooge heeft De Wit terzake gefactureerd.
2.2 Bij exploot d.d. 19 maart 2007 heeft de ontvanger ten laste van Dooge executoriaal beslag doen leggen onder De Wit (hierna: het beslag).
2.3 De Wit heeft terzake van het beslag op voet van de artikelen 476a en 467b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een verklaring afgelegd (hierna: de verklaring). De verklaring is gedateerd 23 april 2007. In de verklaring verklaart De Wit dat hij niets aan Dooge verschuldigd is.
3 Het geschil
3.1 De ontvanger vordert – zakelijk weergegeven – om voorzover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. De Wit te veroordelen tot het doen van een aanvulling c.q. verbetering van de verklaring, in dier voege dat hij thans verklaart dat hij ten tijde van de beslaglegging € 73.334,15 (incl. BTW) aan Dooge verschuldigd was en hem voorts te veroordelen tot betaling en afgifte aan de ontvanger van dit bedrag, althans tot betaling en afgifte van het bedrag dat volgens de vaststelling door de rechter aan de ontvanger toekomt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
althans, indien en voorzover De Wit weigert een zodanige verklaring te doen en/of het niet tot een vaststelling door de rechter komt c.q. in het geval De Wit verstek laat gaat,
b. De Wit te veroordelen om aan de ontvanger € 73.334,15 te betalen, te vermeerderen met de rente vanaf de dag der dagvaarding;
c. De Wit te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de beslagkosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de ontvanger aan zijn vordering – verkort weergegeven – ten grondslag gelegd dat naar opgave van Dooge er nog vorderingen open staan van Dooge op De Wit en dat uit een onderzoek van de administratie van Dooge blijkt dat De Wit aan Dooge (na aftrek van vorderingen van De Wit op Dooge) € 73.334,15 (incl. BTW) verschuldigd is.
3.3 Het verweer van De Wit strekt tot afwijzing van de vordering van de ontvanger, met veroordeling van de ontvanger in de kosten van het geding. Hij voert hiertoe aan – verkort weergegeven – dat hij een tegenvordering heeft op Dooge terzake van door De Wit aan Dooge geleverde uien en dat hij daardoor per saldo € 3.045,-- van Dooge te vorderen heeft.
4 De beoordeling
4.1 Op grond van artikel 477a lid 2 Rv is de executant bevoegd de door de derde-beslagene afgelegde verklaring te betwisten danwel daarvan aanvulling te eisen door de derde binnen twee maanden na ontvangst van zijn verklaring te dagvaarden. Het niet tijdig dagvaarden leidt tot niet-ontvankelijkheid.
4.2 Nu de verklaring is gedateerd op 23 april 2007 en de ontvanger De Wit heeft gedagvaard bij exploot d.d. 25 juni 2007 heeft de rechtbank op de comparitie van partijen ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of de ontvanger tijdig tot dagvaarding is overgegaan. De ontvanger heeft bij akte na comparitie gesteld dat de verklaring is ontvangen op 1 mei 2007 en dat de dagvaarding dus tijdig is uitgebracht. De Wit heeft dit gemotiveerd betwist.
4.3 Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op degene die zich op de rechtsgevolgen van een (door de andere partij gemotiveerd betwist) feit of omstandigheid beroept, de bewijslast van dat feit of die omstandigheid. Nu de ontvanger zich beroept op feiten en omstandigheden – de datum van ontvangst van de verklaring – waaruit volgt dat hij tijdig tot dagvaarding is overgegaan en waaraan de ontvanger het rechtsgevolg verbindt dat hij ontvankelijk is in zijn vordering, rust op de ontvanger de bewijslast hiervan. De stelling van De Wit dat hij de verklaring op 23 april 2007 heeft toegezonden aan de ontvanger en dat dit naar algemene ervaringsregels betekent dat de verklaring op (of kort na) 24 april 2007 is ontvangen, is immers een gemotiveerde betwisting van deze stelling. Het beroep dat de ontvanger doet op het arrest van de Hoge Raad d.d. 16 oktober 1998, NJ 1998, 897, slaagt niet, nu het er niet om gaat dat De Wit een rechtsgevolg verbindt aan zijn verklaring, maar het er om gaat dat de ontvanger een rechtsgevolg verbindt aan de door hem gestelde datum van ontvangst van de verklaring en de daaruit voortvloeiende tijdigheid van de dagvaarding.
4.4 Gelet op het bewijsaanbod van de ontvanger zal deze tot het bewijs worden toegelaten dat hij de verklaring op 1 mei 2007 heeft ontvangen.
4.5 Iedere andere beslissing wordt aangehouden.
5 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
- laat de ontvanger toe tot het bewijs dat de verklaring door de ontvanger is ontvangen op 1 mei 2007;
- bepaalt dat indien de ontvanger dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. N. Doorduijn;
- bepaalt dat de procureur van de ontvanger binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden juli tot en met september 2008 en dat de procureur van De Wit binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
- bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn.
Uitgesproken in het openbaar.
1876/196