Zaak-/rolnummer: 258328 / HA ZA 06-909
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. H.E. Schweers,
advocaat mr. P.D. van der Kooi te Leiden,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Rotterdam,
2. [gedaagde2],
wonende te [woonplaats2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur en advocaat mr. F. van Schaik.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde1]", "[gedaagde2]" en "[gedaagde 3]". [gedaagde1], [gedaagde2] en [gedaagde 3] worden gezamenlijk aangeduid als [gedaagden].
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
dagvaardingen d.d. 15 en 16 maart 2006, met producties;
conclusie van antwoord in conventie, tevens exceptie van onbevoegdheid in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met productie;
conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
brief d.d. 26 juli 2006 van mr. Schweers, waarin is aangegeven dat er (op korte termijn) geen belang meer bestaat bij een uitspraak in het incident;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 1 november 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
brief d.d. 4 december 2006 van mr. Van der Kooi, met bijlagen;
brief d.d. 8 december 2006 van mr. Van Schaik, met bijlagen;
brief d.d. 12 december 2006 van mr. Van der Kooi, met bijlage;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 december 2006;
fax d.d. 18 januari 2007 van mr. Schweers, met bijlagen;
beslagstukken.
1.2 [gedaagde1] en [gedaagde 3] zijn op 25 juli 2006 respectievelijk 20 juni 2006 failliet verklaard. De gevolgen voor de onderhavige procedure zijn als volgt:
a. in conventie: op grond van artikel 29 Faillissementswet (hierna: Fw) is de procedure in conventie jegens [gedaagde1] en [gedaagde 3] van rechtswege geschorst. De hierna volgende samenvatting en beoordeling van het geschil in conventie is daarom beperkt tot de vordering van [eiseres] op [gedaagde2];
b. in reconventie: de curator heeft de vorderingen van [gedaagde1] en [gedaagde 3] in reconventie niet overgenomen. [eiseres] heeft vervolgens verzocht om vonnis. Gelet op artikel 27 Fw wordt de procedure in reconventie daarom ten aanzien van [gedaagde1] en [gedaagde 3] buiten bezwaar van de boedel voortgezet.
1.3 De door [gedaagden] ingeroepen exceptie van onbevoegdheid behoeft vooralsnog geen behandeling, nu deze exceptie uitsluitend ziet op een van de vorderingen van [eiseres] op [gedaagde1], welke vordering als gevolg van de schorsing thans niet behandeld wordt.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast:
2.1 Tot 31 oktober 2002 was [gedaagde2] enig aandeelhouder van [gedaagde1]. Op 31 oktober 2002 heeft [gedaagde1] 592 aandelen uitgegeven aan [eiseres] tegen betaling van € 9.537,12, waarna zowel [gedaagde2] als [eiseres] aandelen in deze vennootschap hielden en houden.
2.2 [eiseres] en [gedaagde2] hebben op 17 juni 2005 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Swingers in Heaven Holding B.V. (hierna: Holding) opgericht. Zij houden sindsdien de aandelen in deze vennootschap. Holding hield en houdt op haar beurt alle aandelen in de eveneens op 17 juni 2005 opgerichte vennootschap [gedaagde 3].
2.3 [gedaagde2] was voorafgaand aan en op 31 oktober 2002 de enige bestuurder van [gedaagde1].
2.4 [gedaagde1] en [gedaagde 3] exploiteerden tot hun faillietverklaring op respectievelijk 25 juli 2006 en 20 juni 2006 een lingeriezaak in Rotterdam respectievelijk Ridderkerk.
2.5 Tussentijdse cijfers per 30 september 2001 van [gedaagde1], opgemaakt op 4 oktober 2001, vermelden een verlies van NLG 2.231,-- en een eigen vermogen van NLG 37.769,--.
2.6 De concept jaarrekening 2001 van [gedaagde1] d.d. 8 januari 2002 vermeldt een winst van NLG 23.678,-- en een eigen vermogen per 31 december 2001 van NLG 63.878,--. De definitieve jaarrekening 2001 van [gedaagde1] d.d. 15 november 2002 vermeldt een verlies van NLG 6.447,-- en een eigen vermogen per 31 december 2001 van NLG 33.553,--.
2.7 In een ongedateerd schrijven van [de accountant], de accountant van [gedaagde1], aan [gedaagde2] en haar echtgenoot schrijft de accountant dat er problemen zijn met de administratie van Swingers. Aan het slot van de brief schrijft de accountant:
“op deze manier gaan jullie het niet redden!”
2.8 [eiseres] heeft in de nacht van 15 op 16 december 2005 goederen weggenomen uit de winkel van [gedaagde1]. De weggenomen goederen zijn op 21 december 2005 geretourneerd.
3 Het geschil in conventie
3.1 [eiseres] vordert – verkort weergegeven en voorzover thans relevant – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde2] te veroordelen tot betaling van € 9.537,12 aan hoofdsom en € 1.788,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan haar vordering tegen [gedaagde2] – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Voorafgaand aan de uitgifte van de aandelen op 31 oktober 2002 beschikte [eiseres] alleen over de concept-jaarrekening 2001 d.d. 8 januari 2002. De door haar betaalde prijs per aandeel was op dit concept gebaseerd. Deze cijfers bleken later echter onjuist, zoals [gedaagde2] moet hebben geweten. Door willens en wetens onjuiste informatie te verstrekken heeft [gedaagde2] onrechtmatig tegenover [eiseres] gehandeld. Zij is daarom aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden schade, die [eiseres] begroot op de uitgifteprijs voor de aandelen.
3.3 Het verweer van [gedaagde2] strekt tot nietigverklaring van de dagvaarding, subsidiair tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding. Op het verweer wordt, voorzover nodig, bij de beoordeling nader ingegaan.
4 Het geschil in reconventie
4.1 [gedaagden] vordert – verkort weergegeven – om voorzover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagden];
- [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 50.000,--;
- de ten verzoeke van [eiseres] en ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire (derden)beslagen op te heffen;
- [eiseres] te veroordelen tot, nader bij staat op te maken, schadevergoeding,
met rente en kosten.
4.2 Aan deze vorderingen heeft [gedaagden] ten grondslag gelegd dat [eiseres] zonder toestemming van [gedaagden] goederen heeft verwijderd uit de winkel van [gedaagde1]. Hiermee heeft [eiseres] onrechtmatig gehandeld tegenover [gedaagden]. Bovendien heeft [eiseres] plotsklaps en zonder opgaaf van redenen de samenwerking met [gedaagden] beëindigd. Ook dit is onrechtmatig tegenover [gedaagden]. [eiseres] is daarom aansprakelijk voor de schade die [gedaagden] heeft geleden. Deze schade bestaat onder meer uit omzetverlies, winstderving en extra personeelskosten.
4.3 Het verweer van [eiseres] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden]. Op het verweer wordt, voorzover nodig, bij de beoordeling nader ingegaan.
5.1 Als meest vergaande verweer beroept [gedaagde2] zich op de nietigheid van de dagvaarding. Op zichzelf is juist dat de dagvaarding een innerlijke tegenstrijdigheid bevat nu het hoofd van de dagvaarding oproept te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank terwijl het petitum van de dagvaarding zich richt tot de rechtbank ’s-Gravenhage. Dit leidt echter niet tot nietigheid van de dagvaarding nu [gedaagde2], die in deze procedure is verschenen, hierdoor niet in haar verdediging is geschaad.
5.2 Thans ligt de vraag voor of [gedaagde2] onrechtmatig heeft gehandeld als bestuurder van [gedaagde1] door aan [eiseres] onjuiste informatie te verstrekken voorafgaand aan de investering van [eiseres] in [gedaagde1]. Vooropgesteld wordt dat van een zodanige aansprakelijkheid voor een bestuurder slechts sprake is wanneer hem/haar, mede gelet op zijn/haar verplichting tot een behoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek, een voldoende ernstig verwijt treft. Of dit het geval is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Een dergelijk ernstig verwijt zal een bestuurder treffen, indien hij/zij aan een potentiële aandeelhouder financiële stukken verschaft ter voor¬bereiding op een mogelijke investering, terwijl de bestuurder weet of behoort te weten dat deze stukken in meer dan onaanzienlijke mate een onjuist of misleidend beeld verschaffen en de bestuurder nalaat de potentiële aandeelhouder hierover te informeren. Dit is mogelijk anders in zeer uitzonderlijke – door de bestuurder te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen – omstandigheden die zijn/haar handelen rechtvaardigen. Hierover wordt als volgt overwogen.
5.3 [eiseres] stelt dat de investering is gebaseerd op de cijfers van 8 januari 2002 en dat deze een onjuist beeld geven van de waarde van [gedaagde1]. Zij beroept zich hierbij op de rapportage van 30 september 2001 en de definitieve cijfers van 15 november 2002 – twee weken na de participatie door [eiseres] – en op de hiervoor onder 2.7 weergegeven brief van de accountant van [gedaagden]. [gedaagde2] betwist dat de cijfers van 8 januari 2002 de basis vormden voor de participatie. [eiseres] had al eerder geld in de zaak gestoken en tussen partijen was op informele basis besloten om dit deels om te zetten in aandelen. [eiseres] was ruim voor de uitgifte van de aandelen op de hoogte van de financiële situatie van de vennootschap. Voorafgaand aan de uitgifte van de aandelen heeft [de accountant], de accountant van de vennootschap, met [gedaagde2] en [eiseres] besproken dat de afgesproken prijs per aandeel van € 16,11 niet meer aansloot bij de waarde van de vennootschap, als daarbij geen rekening werd gehouden met stille reserves en goodwill. Beide partijen wisten dat er nieuwe cijfers waren. [eiseres] heeft er desondanks voor gekozen om te participeren tegen een prijs van € 16,11 per aandeel, aldus [gedaagde2]. Ten aanzien van het verschil tussen de verschillende rapportages, hiervoor genoemd in overweging 2.5 en 2.6, stelt [gedaagde2] dat dit het gevolg was van problemen met de waardering van de voorraad. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [gedaagde2] een verklaring in het geding gebracht van de accountant. Daarin verklaart [de accountant] onder meer dat [eiseres] bekend was met de problemen met de voorraadtelling en dat hij met [gedaagde2] en [eiseres] heeft besproken dat de afgesproken waardering van de aandelen niet langer aansloot bij het eigen vermogen zoals vastgesteld in de definitieve rapportage.
5.4 Hierover wordt als volgt overwogen. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde2] dat de cijfers van 8 januari 2002 een juiste weergave gaven van de waarde van de vennootschap, mits daarbij rekening werd gehouden met de stille reserves en goodwill. Niet alleen is dit verweer door [gedaagde2] op geen enkele wijze cijfermatig onderbouwd – wat gelet op de cijfermatige onderbouwing van het standpunt van [eiseres] wel op de weg van [gedaagde2] had gelegen – ook is dit in strijd met de verklaring van [gedaagde2] op de comparitie dat de prijs per aandeel te hoog was. De vraag is dan ook of [eiseres] er mee bekend was dat, kort gezegd, de prijs per aandeel niet langer aansloot bij de waarde van de vennootschap, zoals [gedaagde2] stelt en [eiseres] betwist. Nu [eiseres] stelt dat de participatie heeft plaatsgevonden (uitsluitend) op basis van de (onjuiste) cijfers van 8 januari 2002 en [gedaagde2] dit gemotiveerd betwist, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op [eiseres] de bewijslast van haar stelling, nu zij daaraan rechtsgevolgen verbindt. [eiseres] zal tot dit bewijs worden toegelaten.
5.5 Indien [eiseres] niet slaagt in dit bewijs, zal de vordering in conventie worden afgewezen. Indien [eiseres] slaagt in het bewijs, dan staat daarmee vast dat [gedaagde2] [eiseres] onjuist heeft geïnformeerd. Nu in de stellingen van [gedaagde2] besloten ligt dat zij bekend was met de onjuistheid van de cijfers van 8 januari 2002, betekent dit dat als [eiseres] slaagt in het bewijs, daarmee vaststaat dat [gedaagde2] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres] nu er geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld die het handelen van [gedaagde2] rechtvaardigen. In dat geval is [gedaagde2] aansprakelijk voor de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden.
5.6 Over de hoogte van de schade wordt – voor het geval [eiseres] slaagt in het bewijs en dus vaststaat dat [eiseres] op basis van onjuiste informatie heeft geparticipeerd – als volgt overwogen. De schade dient vastgesteld te worden door een vergelijking te maken tussen de situatie zoals deze zich heeft voorgedaan en de situatie die zich zou hebben voorgedaan indien het schadetoebrengende feit – de gestelde onjuiste informatievoorziening – zich niet had voorgedaan. Deze beoordeling dient te geschieden naar het moment van de participatie. Concreet betekent dit dat de schade bestaat uit het verschil tussen de waarde van de aandelen van [eiseres] in [gedaagde1] per 31 oktober 2002 en de daarvoor betaalde uitgifteprijs.
5.7 Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank eerst [eiseres] toelaten tot het hiervoor bedoelde bewijs. Indien daarna bij tussenvonnis wordt geoordeeld dat [eiseres] is geslaagd in dit bewijs, zal [eiseres] vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij akte na tussenvonnis onderbouwd aan te geven welke waarde volgens haar per 31 oktober 2002 aan de aandelen toegekend moet worden. Daarbij wordt er op voorhand op gewezen dat het naar het voorlopige oordeel van de rechtbank bepaald niet voor de hand ligt dat de gehele uitgifteprijs van de aandelen als schade heeft te gelden. Immers, de vennootschap waarin [eiseres] heeft geparticipeerd, heeft na 2002 nog enkele jaren een winkel geëxploiteerd, zodat zonder een nadere toelichting niet voor de hand ligt dat de aandelen per 31 oktober 2002 een waarde van nul hadden.
5.8 In voornoemde akte bij tussenvonnis dient [eiseres] zich tevens nader uit te laten over de gevorderde buitengerechtelijke kosten, waarbij zij in ieder geval moet specificeren welke kosten zien op de vordering op [gedaagde2] en welke kosten zien op de vorderingen op de overige gedaagden. Tevens dient zij de door haar gestelde kosten van een externe rapportage nader te specificeren en te onderbouwen.
5.9 Op grond van artikel 705 lid 1 Rv is de rechtbank bevoegd de gelegde beslagen op te heffen onder meer indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Indien de vordering in conventie wordt afgewezen, zullen de gelegde beslagen dan ook worden opgeheven.
Het wegnemen van goederen
5.10 Het is niet in geschil dat [eiseres] in de nacht van 15 op 16 december 2005 goederen heeft weggenomen uit de winkel van [gedaagde1] aan de Peppelweg en dat zij hiervoor geen toestemming van [gedaagde1] had. [eiseres] beroept zich erop dat zij de goederen had weggehaald als pressiemiddel om zo inzage te krijgen in de administratie. Zoals [gedaagden] terecht betoogt, vormt dit een vorm van eigenrichting die in Nederland niet is toegestaan. Indien [eiseres] toegang tot de administratie had willen afdwingen, had zij hiervoor een kort geding kunnen aanvangen. [eiseres] heeft dan ook met het wegnemen van de goederen uit de winkel van [gedaagde1] onrechtmatig gehandeld tegenover [gedaagde1]. Indien [gedaagde1] hierdoor schade heeft geleden – zie hieronder – dan is [eiseres] hiervoor aansprakelijk.
5.11 [Eiseres] is niet aansprakelijk tegenover [gedaagde 3] en [gedaagde2] terzake van het weghalen van de goederen. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld die maken dat [eiseres] met het wegnemen van de goederen in Rotterdam onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde 3]. Ten aanzien van [gedaagde2] geldt dat volgens vaste jurisprudentie een aandeelhouder van een vennootschap in beginsel geen vergoeding kan vorderen voor schade die de aandeelhouder lijdt – via het aandeelhouderschap – als gevolg van schade die de vennootschap heeft geleden (afgeleide schade). Dat is alleen anders, indien de aandeelhouder schade heeft geleden als gevolg van een schending van een tegenover hem/haar geldende specifieke zorgvuldigheidsverplichting. Een dergelijke schending is gesteld noch gebleken, zodat [gedaagde2] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding terzake van het leeghalen van de winkel in Rotterdam door [eiseres]. De enkele omstandigheid dat [gedaagde2] geld in [gedaagde1] had geïnvesteerd en dat zij als aandeelhouder schade in haar vermogen lijdt doordat de vennootschap schade lijdt, is onvoldoende om van een dergelijke specifieke zorgvuldigheidsverplichting te spreken.
5.12 De slotsom van het voorgaande is dat [eiseres] tegenover [gedaagde1], maar niet tegenover de overige eisers in reconventie, aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde1] heeft geleden als gevolg van het leeghalen van de winkel in de nacht van 15 op 16 december 2005. De vervolgvraag is of, en zo ja, welke schade [gedaagde1] hierdoor heeft geleden. [gedaagde1] heeft haar schade niet gespecificeerd en vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. De door [gedaagde1] aangevoerde feiten en omstandigheden wettigen echter niet de conclusie dat de door haar geleden schade nog niet (voldoende) kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet daarom geen reden om voor de vaststelling van de schade te verwijzen naar een schadestaatprocedure. [gedaagde1] wordt daarom verzocht zich in deze procedure uit te laten over de omvang van de geleden schade.
Het beëindigen van de samenwerking
5.13 [Gedaagden] stelt dat [eiseres] met ingang van 16 december 2005 met onmiddellijke ingang en zonder opgave van redenen de samenwerking met [gedaagden] heeft beëindigd. Het standpunt van [eiseres] hierover is de rechtbank niet duidelijk. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld zich hierover nader uit te laten.
5.14 Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank allereerst [eiseres] in de gelegenheid stellen zich bij akte nader uit te later over de opzegging van de samenwerking. [gedaagden] zal daarop bij akte kunnen reageren. Vervolgens zal de rechtbank dit punt bij tussenvonnis nader beoordelen. Daarna zal [eiseres] toegelaten worden tot het bewijs dat haar participatie (uitsluitend) heeft plaatsgevonden op basis van de cijfers van 8 januari 2002. Nadat hierover zal zijn beslist, zal [eiseres] zich bij akte kunnen uitlaten over de door haar gestelde schade (zie overweging 5.7) en over de door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (zie overweging 5.8) en zal [gedaagde1] zich kunnen uitlaten over de door haar gestelde schade (zie overweging 5.12).
5.15 De rechtbank geeft partijen in overweging om tot een minnelijke regeling te komen. Tegen de achtergrond van de faillissementen van [gedaagde1] en [gedaagde 3] en hetgeen hiervoor is overwogen over de hoogte van de door [eiseres] geleden schade, lijkt het er op dat de kosten voor partijen bij het uitprocederen van deze zaak niet in verhouding zullen staan tot de mogelijke baten.
in conventie en in reconventie
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 25 juni 2008 voor het nemen van een akte door [eiseres];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn
Uitgesproken in het openbaar.
801/1876/196