ECLI:NL:RBROT:2008:BD6923

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
293427 / HA ZA 07-2549
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst tot uitvoering van werkzaamheden tussen Aqua-Jet en Watersportvereniging Helius

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiser, Aqua-Jet, en de gedaagde, Watersportvereniging Helius. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 48.492,10, omdat Helius de overeenkomst met Aqua-Jet met onmiddellijke ingang had beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestond tussen Aqua-Jet en Helius, waarin Aqua-Jet verantwoordelijk was voor het uitvoeren van kraanwerkzaamheden voor de leden van Helius. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de beëindiging van de overeenkomst onderzocht, waaronder een incident op 6 mei 2002, dat leidde tot onvrede binnen Helius over het gedrag van de eiser. Helius had de overeenkomst beëindigd per brief van 25 september 2002, maar de rechtbank oordeelde dat deze beëindiging onregelmatig was, omdat Helius niet tijdig had gereageerd op het vermeende wangedrag van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de overeenkomst niet met onmiddellijke ingang kon plaatsvinden en dat er een redelijke opzegtermijn in acht genomen had moeten worden. De rechtbank heeft de beëindiging van de overeenkomst geconverteerd naar een beëindiging per 25 maart 2003, waardoor Helius schadeplichtig werd jegens Aqua-Jet. De rechtbank heeft besloten dat de schadevergoeding moet worden vastgesteld op basis van de gemiddelde winst van Aqua-Jet over de voorgaande jaren, en heeft een deskundige benoemd om de schade te berekenen. De zaak is aangehouden voor verdere aktewisseling.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 293427 / HA ZA 07-2549
Uitspraak: 28 mei 2008
Vonnis van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser], h.o.d.n. Aqua-Jet,
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.J.C. van Gog,
- tegen -
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
WATERSPORTVERENIGING “HELIUS”,
gevestigd te Hellevoetsluis,
gedaagde,
procureur mr. H. Carels.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Helius".
1. Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 28 september 2007, met 7 producties;
conclusie van antwoord, met 15 producties;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 12 december 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 3 april 2008, alsmede van de daarin als tot de processtukken behorende bescheiden;
proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van partijen, gehouden op 16 mei 2008, alsmede van de daarin als tot de processtukken behorende bescheiden.
2. De vaststaande feiten
2.1
De rechtbank merkt de navolgende feiten als tussen partijen vaststaand aan, omdat deze enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken zijn of blijken uit de in zoverre niet betwiste inhoud van producties waarop beroep is gedaan.
2.2
Tussen [eiser] – daarbij aangeduid als “Aqua-Jet” – enerzijds en Helius, alsmede de verenigingen Watersportvereniging Haringvliet, Watersportvereniging Hellevoetsluis en de stichting Watersportcentrum Hellevoetsluis (hierna: de Stichting) anderzijds is op 27/28 maart 1997 een overeenkomst gesloten (hierna: de Overeenkomst). De Overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
Voornoemde verenigingen alsmede voornoemde stichting Aqua-Jet in de gelegenheid wensen te stellen gedurende het seizoen 1997/1998, dat loopt van 27/3-97 tot 27/3-98 ten behoeve van hun leden [..] diverse kraan- en andere werkzaamheden te laten verrichten, gelijk Aqua-Jet die werkzaamheden zal uitvoeren.
Deze werkzaamheden bestaan uit:
Kraanwerkzaamheden ten behoeve van de algemene winterberging;
Overige kraanwerkzaamheden onder meer ten behoeve van “het knippen en scheren”;
Het afspuiten van de boot;
Overige werkzaamheden, waaronder mede zijn begrepen klein onderhoud, demonteren van de mast en verhuur van een bok.
VERKLAREN ALS VOLGT TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
ALGEMEEN
Voor de duur van het watersportseizoen voornoemd verplichten de stichting, alsmede de verenigingen zich met betrekking tot de bij ieder van laatstgenoemde in gebruik zijnde jachthavens, Aqua-Jet in de gelegenheid te stellen voornoemde werkzaamheden te verrichten, gelijk Aqua-Jet zich verplicht deze werkzaamheden uit te voeren. [..]
3. VOORWAARDEN
Aan de uitvoering van voornoemde werkzaamheden door Aqua-Jet zijn voorwaarden verbonden, die in het hierna volgende zijn weergegeven.
[..]
8. BETALING WINTERBERGING
Iedere vereniging afzonderlijk draagt zorg voor de betaling van de vergoeding ten behoeve van kraanwerkzaamheden en het afspuiten van de boot met betrekking tot de winterberging. Betaling geschiedt tegen de hiervoor tussen partijen overeengekomen tarieven en slechts nadat Aqua-Jet [..] een door de scheepseigenaar ondertekende nota overlegt, waarop in elk geval staat vermeld: [..].
9. BETALING WEKZAAMHEDEN NIET-WINTERBERGING
Alle overige werkzaamheden, die niet vallen onder artikel 5 en 8 voornoemd dienen rechtstreeks door Aqua-Jet met de opdrachtgever/scheepseigenaar te worden afgerekend tegen de in dit contract overeengekomen tarieven.
AANWIJZINGEN
Aqua-Jet dient alle werkzaamheden met zo weinig mogelijk overlast als redelijkerwijs mogelijk voor de overige gebruikers van het jachthaventerrein te verrichten. Gedurende de looptijd van deze overeenkomst is het de stichting respectievelijk iedere vereniging afzonderlijk te allen tijde toegestaan nadere voorschriften betreffende de werkwijze aan Aqua-Jet op te leggen, welke voorschriften onverwijld door Aqua-Jet dienen te worden nagekomen.
TUSSENTIJDSE BEëINDIGING
In geval van overtreding door Aqua-Jet van een of meerdere van deze bepalingen, is de stichting gerechtigd onderhavige overeenkomst zonder nadere inverzuimstelling buitengerechtelijk schriftelijk te ontbinden. Aqua-Jet is alsdan gehouden binnen 7 dagen na datum ontbinding van de overeenkomst het terrein te ontruimen [..].”
2.3
Ingevolge de Overeenkomst heeft [eiser] zijn mobiele kraan en zijn container met gereedschap en materieel op het terrein van Helius geplaatst en aldaar werkzaamheden in opdracht en voor rekening van (leden van) Helius verricht, zoals het in en uit het water hijsen van schepen, het zorgen voor winterberging van schepen, het herstellen van schepen en het in- en uitbouwen van scheepsmotoren.
De Overeenkomst is stilzwijgend tussen de Stichting en de drie watersportverenigingen enerzijds en [eiser] anderzijds verlengd.
2.4
Bij brief van 21 juni 2002 heeft Helius onder meer het volgende aan [eiser] geschreven:
“Betreft: opzegging lidmaatschap namens de vereniging [..]
Na wat zich op de avond van maandag 6 mei 2002 heeft afgespeeld [..] heeft het bestuur in de bestuursvergadering van 13 mei 2002 onder agendapunt 11 zich gebogen over de vraag of uw lidmaatschap van [Helius] nog langer zou kunnen blijven voortduren. [..] Dit uiterst betreurenswaardige incident staat niet op zichzelf en is het zoveelste in een reeks van ongewenste gebeurtenissen die zich de afgelopen jaren heeft afgespeeld; gebeurtenissen waarbij u in ongunstige zin betrokken was. [..] U dient zich te realiseren dat uw optreden namens de Firma Aqua Jet Services op óns terrein ook altijd gebeurt als Heliuslid. [..]
Na de gebeurtenis van 6 mei zijn wij tot de conclusie gekomen dat nu “de maat vol is”.
In de eerste plaats hebben wij besloten dat [Helius] met betrekking tot de voortzetting van het contract voor kraanwerkzaamheden van Aqua Jet Services zich in Stichtingsverband zal beraden. Besloten is reeds dat uw kraan, uw vorkheftruck, uw bokken etc. zo spoedig mogelijk, uiterlijk 1 juli 2002 van óns terrein zullen moeten verdwijnen.
In de tweede plaats delen wij u hierbij mede dat het bestuur voornemens is een einde te maken aan uw lidmaatschap. [..]”
2.5
Helius heeft bij brief van 25 september 2002 (productie 2 dagvaarding) onder meer het volgende aan [eiser] geschreven:
“Betreft: Opzegging overeenkomst Aqua Jet Services
Geachte heer [eiser],
Tot op heden heeft u handelend onder de naam Aqua Jet Services kraanwerkzaamheden en overige bijkomende werkzaamheden verricht ten behoeve van de leden van onze vereniging.
Hiermee delen wij u mede dat wij met onmiddellijke ingang geen gebruik meer zullen maken van uw diensten en onze samenwerking bij deze met onmiddellijke ingang beëindigen.
Aan deze beslissing hebben de volgende overwegingen ten grondslag gelegen:
Naar aanleiding van een conflict met onze havencommissaris is u in de bestuursvergadering van 8 mei 2000 te kennen gegeven dat bedreigingen van uw kant onacceptabel zijn en de volgende keer tot sanctie zullen leiden. U beloofde dat een en ander niet meer zou voorkomen.
Op 6 mei jongstleden heeft door uw handelen onze havencommissaris zich zodanig bedreigd gevoeld dat hij hiervan aangifte heeft gedaan bij de politie.
Met betrekking tot dit voorval en andere gebeurtenissen in de afgelopen jaren hebben wij in een gesprek met u op 10 juni jongstleden aangegeven ons te beraden op passende maatregelen.
Bij de uitvoering van uw werkzaamheden heeft u zich telkenmale niet gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van het bestuur van de vereniging. [..]
Bij de facturering van uw werkzaamheden houdt u zich niet aan de afgesproken tarieven. Daarnaast brengt u (nog) niet uitgevoerde werkzaamheden in rekening. Eveneens is het voorgekomen dat u aan leden kosten in rekening hebt gebracht die u ook aan de vereniging factureerde.
Wij verzoeken u binnen twee weken na dagtekening van deze brief ervoor zorg te dragen dat uw kraan, heftruck, overig materiaal en uw bokken van ons terrein zijn verdwenen.”
2.6
In de periode tussen 6 mei en 25 september 2002 hebben zich geen incidenten tussen partijen voorgedaan.
2.7
[eiser] heeft zijn mobiele kraan, vorkheftruck en zijn container met gereedschap en materieel op het terrein van Helius gehad tot eind september 2002 en is zijn werkzaamheden tot dan toe op het terrein van Helius blijven verrichten.
2.8
[eiser] is nog steeds lid van Helius.
3. De vordering
3.1
[eiser] vordert – samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Helius zal veroordelen om aan [eiser] te betalen het bedrag van € 48.492,10 met rente en kosten.
3.2
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag:
dat Helius niet gerechtigd was om de Overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen of op te zeggen, aangezien uit artikel 16 van de Overeenkomst blijkt dat alléén de Stichting gerechtigd is tot tussentijdse ontbinding, niet Helius;
dat hij zich, anders dan Helius beweert, niet aan wangedrag heeft schuldig gemaakt;
dat Helius sinds 25 september 2002 haar verplichtingen uit de Overeenkomst niet meer nakomt;
dat Helius wanneer zij wel gerechtigd zou zijn de Overeenkomst op te zeggen, zij op grond van de wet, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, een opzegtermijn in acht had moeten nemen van minimaal één jaar.
3.3
Helius is daardoor toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de Overeenkomst, althans heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. Helius is derhalve verplicht om de schade die [eiser] daardoor lijdt te vergoeden. [eiser] die van Helius niet meer op haar terrein werkzaamheden mag uitvoeren, lijdt schade doordat hij niet meer in staat is omzet te verwerven door schepen in en uit het water te hijsen, schepen van leden van Helius te herstellen en scheepsmotoren in en uit te bouwen. Deze schade bestaat uit:
gederfde winst over de periode van 25 september 2002 tot 27 maart 2003, bepaald op € 20.758,71, zijnde 80% van de gemiddelde jaarwinst over de jaren 1999, 2000 en 2001;
gederfde winst over de periode van 27 maart 2003 tot 27 maart 2004, bepaald op € 25.948,39, zijnde de gemiddelde jaarwinst over de jaren 1999, 2000 en 2001;
buitengerechtelijke incassokosten, conform Rapport Voorwerk II bepaald op € 1.785,-.
4. Het verweer
4.1
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.2
Helius voert daartoe aan:
dat zij, na de vooraankondiging bij brief van 21 juni 2002, bij brief van 25 september 2002 de Overeenkomst heeft beëindigd;
dat zij in verband met het wangedrag van [eiser] genoodzaakt was de samenwerking met [eiser] te beëindigen;
dat zij zich naar aanleiding van het incident van 6 mei 2002 binnen het bestuur en met de leden diende te beraden; dat het bestuur advies van haar advocaat heeft ingewonnen; dat een en ander wegens de vakantieperiode tot in september 2002 heeft geduurd; dat daarom de beëindigingsbrief pas op 25 september 2002 is gestuurd;
dat zij als opdrachtgever ingevolge artikel 7:408 te allen tijde de Overeenkomst tot opdracht kan opzeggen; dat, zou Helius al gehouden zijn een opzegtermijn in acht te nemen, deze niet langer kan zijn dan één jaar, zijnde de duur van de stilzwijgend verlengde overeenkomst tot opdracht; dat een redelijke uitleg van dit artikel meebrengt dat Helius geen schadevergoeding verschuldigd is;
dat [eiser] geen schade heeft geleden; dat [eiser] blijkens de door hem in het geding gebrachte schadecijfers ook na 25 september 2002 nog omzet bij leden van Helius heeft gemaakt; dat zij overigens de door [eiser] in het geding gebrachte cijfers betwist;
dat [eiser] zijn eventuele schade niet heeft beperkt, evenmin zijn bij Helius vrijgekomen arbeid benut voor een andere watersportvereniging.
5. De beoordeling
5.1
Met [eiser] leest de rechtbank de brief van Helius van 21 juni 2002 niet als inhoudende een mededeling van beëindiging van de Overeenkomst.
De brief heeft als opschrift “Betreft: opzegging lidmaatschap namens de vereniging [..]”, terwijl de inhoud vooral over de eventuele beëindiging van het lidmaatschap van [eiser] van de vereniging Helius gaat. Uit de tekst “In de eerste plaats hebben wij besloten dat [Helius] met betrekking tot de voortzetting van het contract voor kraanwerkzaamheden van Aqua Jet Services zich in Stichtingsverband zal beraden” blijkt van een overwegen om tot beëindiging over te gaan, maar niet van een besluit daartoe, laat staan dat daarmee zodanig besluit aan [eiser] werd medegedeeld. Weliswaar duidt de daarop volgende tekst “Besloten is reeds dat uw kraan, uw vorkheftruck, uw bokken etc. zo spoedig mogelijk, uiterlijk 1 juli 2002 van óns terrein zullen moeten verdwijnen” wel op zodanig besluit, maar gelet op de daaraan voorafgaande zin heeft [eiser] daaruit niet redelijkerwijs behoren te begrijpen dat Helius de Overeenkomst reeds met die brief bedoelde te beëindigen. In feite heeft [eiser] zijn mobiele kraan en andere zaken pas eind september 2002 van het terrein van Helius verwijderd, waaruit valt af te leiden dat Helius de voortdurende aanwezigheid van die zaken kennelijk tot eind september 2002 heeft geduld. In feite is, ondanks de betreffende opmerkingen in de brief van 21 juni 2002, [eiser] nog steeds lid van Helius. Uit het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat de brief van 21 juni 2002 niet de strekking had om de Overeenkomst dadelijk of per 1 juli 2002 te beëindigen.
5.2
Partijen hebben geen geschil over de strekking van de brief van Helius van 25 september 2002. Die strekking is duidelijk een onmiddellijke beëindiging van de Overeenkomst.
Partijen verschillen van mening over de vraag of Helius de Overeenkomst kon c.q. mocht beëindigen en zo ja: of zij dat kon c.q. mocht doen met onmiddellijke ingang.
5.3
De Overeenkomst bevat elementen van een opdracht van de drie watersportverenigingen, waaronder Helius, en de Stichting als opdrachtgevers enerzijds en [eiser] als opdrachtnemer anderzijds. De Overeenkomst laat zich, echter, niet kwalificeren als een van louter opdracht, omdat de Overeenkomst ook elementen bevat van een vergunning door Helius aan [eiser], op basis waarvan [eiser] zijn onderneming in de vorm van het verrichten van werkzaamheden voor leden van Helius drijft.
5.4
Voor zover de Overeenkomst elementen van opdracht bevat heeft Helius ingevolge art. 7:408 lid 1 BW het recht de Overeenkomst te allen tijde op te zeggen, behoudens afwijkende afspraak tussen partijen. Dat laat onverlet dat Helius het recht tot tussentijdse beëindiging niet behoeft te hebben voor zover de Overeenkomst een vergunning, of iets anders dan opdracht behelst.
De Overeenkomst bevat geen beëindigingsregeling, afgezien van het recht van de Stichting om de Overeenkomst tussentijds te ontbinden (zie artikel 16 Overeenkomst). Derhalve is in de Overeenkomst geen uitzondering gemaakt op de regel van art. 7:408 lid 1 BW.
Anders dan [eiser] betoogt, is dat recht van de Stichting niet exclusief geformuleerd. Uit hetgeen hierna onder 5.8 wordt overwogen vloeit voort dat in het midden kan blijven of artikel 16 Overeenkomst uitsluit dat ook Helius het recht heeft om de Overeenkomst tussentijds te beëindigen.
5.5
Schuldeiser en schuldenaar dienen zich jegens elkaar overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid te gedragen (art. 6: 2 BW en 6:248 BW).
Uit HR 3 december 1999, NJ 2000, 120 - Latour/De Bruijn leidt de rechtbank het volgende af. Bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling daaromtrent zal de vraag of de opzegging van een overeenkomst in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van dat geval. Ook indien uit de aard van een specifieke overeenkomst zou volgen dat zij in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.
Uit HR 16 december 1977, NJ 1978, 156 – AZD valt ten aanzien van een overeenkomst met de aard van een toelating of een vergunning af te leiden dat ook indien zodanige overeenkomst ingevolge de wet in beginsel niet voor opzegging vatbaar is de vergunning verlenende partij deze kan opzeggen “met name ingeval van - niet in de overeenkomst verdisconteerde - omstandigheden van zo ernstige aard dat de arts naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid [..] geen onbeperkte instandhouding van de overeenkomst door het ziekenfonds mag verwachten”.
Derhalve vormen de redelijkheid en billijkheid – voor zover uit de Overeenkomst noch uit de wet voortvloeit dat Helius het recht tot opzegging van de Overeenkomst had – voldoende grond tot een opzeggingsbevoegdheid, behoudens voor zover de aard of de strekking van de Overeenkomst en de omstandigheden van het geval zich daartegen verzetten.
Voor zover de Overeenkomst de aard van vergunning heeft, geldt dat [eiser] op basis daarvan zijn onderneming in de vorm van het verrichten van werkzaamheden voor leden van Helius drijft en daarmee in zijn inkomen voorziet. Daarom verzet zich die aard tegen onmiddellijke beëindiging van de vergunning, behoudens bijzondere omstandigheden. Het vergunningselement verzet zich niet tegen opzegging op zodanige termijn dat [eiser] zijn onderneming kan aanpassen of een nieuwe bron van inkomsten kan zoeken.
Derhalve zijn de grond voor opzegging en de termijn van opzegging doorslaggevend.
5.6
De in de brief van 25 september 2002 aangevoerde gronden voor beëindiging van de Overeenkomst zijn het gestelde wangedrag van [eiser] en een kennelijk gegroeide slechte werksituatie. Het gestelde wangedrag van [eiser] staat niet vast. Uit de opstelling van partijen blijkt genoegzaam dat tussen hen een slechte werksituatie is ontstaan.
5.7
Het gestelde wangedrag van [eiser] dateert van 6 mei 2002, of van voordien. Helius heeft de Overeenkomst bij brief van 25 september 2002 beëindigd, 4½ maand later. Niet aannemelijk is geworden dat zich bij Helius omstandigheden hebben voorgedaan die rechtvaardigen dat zij niet binnen enkele weken na 6 mei 2002 aan [eiser] de door haar aan zijn wangedrag verbonden consequenties mededeelde. Gelet op het belang van [eiser] bij voortduring van de Overeenkomst – onder meer omdat zijn inkomen mede daarvan afhankelijk was – rechtvaardigen overleg binnen het bestuur en de vereniging noch het inwinnen van advies noch vakanties van bestuursleden of leden van Helius uitstel van 4½ maand. Kennelijk heeft Helius de voortzetting van de werkzaamheden door [eiser] en zijn aanwezigheid op haar terrein in de tussentijd geduld. Daarom is niet aannemelijk geworden dat het gestelde wangedrag van [eiser] zo ernstig was dat van Helius niet meer kon worden gevergd nog enige tijd met [eiser] samen te werken.
Het vorenstaande wordt niet anders beoordeeld indien de brief van Helius van 21 juni 2002 daarbij betrokken wordt. Weliswaar heeft Helius in die brief haar ongenoegen getoond, maar die brief is (a) omstreeks 6 weken na het incident van 6 mei 2002 gestuurd zodat kennelijk geen sprake was van een onhoudbaar geworden situatie die dadelijk ingrijpen vereiste en (b) wat betreft de inhoud onvoldoende duidelijk, zoals hiervoor onder 5.1 is overwogen.
Het gestelde wangedrag van [eiser] kan derhalve niet dragen dat Helius de Overeenkomst per 25 september 2002 met onmiddellijke ingang beëindigde.
Blijft als grond voor beëindiging over dat tussen partijen slechte werksituatie was ontstaan.
5.8
Een slechte werksituatie – ook indien die is ontstaan door (gesteld) wangedrag van een van de partijen – rechtvaardigt op zichzelf geen opzegging met onmiddellijke ingang of met inachtneming van een korte opzegtermijn. Het vergunningselement van de Overeenkomst en de daarmee samenhangende belangen van [eiser] verdragen zich ook niet met beëindiging op korte termijn.
Onder de omstandigheden van dit geval – waarbij het element van het verdienen van inkomen door [eiser] met behulp van de Overeenkomst van belang is – is een redelijke bij een slechte werksituatie in acht te nemen opzeggingstermijn: zes maanden. Daarom wordt de beëindiging in de brief van 25 september 2002 geconverteerd gelezen zodat de Overeenkomst per 25 maart 2003 is geëindigd.
De Overeenkomst was aanvankelijk voor één jaar aangegaan, tot 27 maart 1998. Kennelijk is de Overeenkomst ongewijzigd stilzwijgend verlengd. Het ligt daarom voor de hand om uit te gaan van jaarlijkse verlengingen, telkens tot 27 maart 1998. Beëindiging per 25 maart 2003 komt praktisch neer op beëindiging tegen de alsdan wegens stilzwijgende verlenging geldende afloopdatum. Dus is bij conversie van de beëindiging, zodat de Overeenkomst per 25 maart 2003 eindigt, geen sprake van tussentijdse beëindiging. De vraag of Helius tot tussentijdse beëindiging van de Overeenkomst gerechtigd was kan daarom in het midden blijven.
Wegens de onregelmatige beëindiging per 25 september 2002 is Helius ten opzichte van [eiser] schadeplichtig geworden.
5.9
Wegens de onregelmatige beëindiging komt [eiser] schadevergoeding toe gelijk aan (a) het verlies aan vaste kosten dekkende omzet bij Helius en (b) het verlies aan winst uit omzet bij leden van Helius, een en ander over de periode 25 september 2002 tot en met 25 maart 2003.
Die schade laat zich begroten door de gemiddelde dekking van vaste kosten uit omzet en de gemiddelde winst te berekenen over de drie voorgaande jaren 1999, 2000 en 2001 en op basis van die berekening een fictieve vaste kosten dekking en winst over de periode 25 september 2002 tot en met 25 maart 2003 te begroten.
Helius voert aan dat [eiser] ook na 25 september 2002 omzet bij leden van Helius heeft gerealiseerd. Uit de door [eiser] overgelegde financiële bescheiden blijkt inderdaad van omzet bij leden van Helius gerealiseerd na 25 september 2002. Daarom zal met zodanige omzet rekening moeten worden gehouden bij de vaststelling de schade van [eiser].
5.1
Helius heeft nog aangevoerd dat [eiser] heeft verzuimd zijn schade te beperken onder meer door zijn bij Helius vrijgekomen arbeid niet elders te benutten.
Uit de eigen stellingen van Helius en hetgeen onder 5.9 is overwogen blijkt dat [eiser] na 25 september 2002 omzet bij (leden van) Helius heeft gegenereerd, waaruit valt af te leiden dat hij heeft getracht zijn schade te beperken. Bovendien valt zonder meer – Helius heeft haar betreffende verweer niet feitelijk onderbouwd – niet in te zien dat [eiser] kort na 25 september 2002 vervanging gevonden zou hebben voor zijn bij (de leden van) Helius vrijkomende arbeidskracht.
Daarom wijst de rechtbank dat verweer van de hand.
5.11
Helius heeft aangevoerd dat en waarom zij de door [eiser] gepresenteerde schadecijfers niet aanvaardt.
De door [eiser] in het geding gebrachte balansen en verlies- en winstrekeningen over de jaren 1999, 2000, 2001 en 2002 zijn niet van een ongeclausuleerde goedkeurende verklaring van een accountant voorzien. Hetzelfde geldt voor zijn omzetspecificaties.
Daarom zal de rechtbank – indien partijen niet alsnog overeenstemming bereiken over de omvang van de aan [eiser] toekomende schadevergoeding – een registeraccountant als deskundige benoemen en aan deze opdragen om de omvang van de schade van [eiser] te onderzoeken en te berekenen.
5.12
De rechtbank overweegt om voor zodanig onderzoek tot deskundige te benoemen de accountant [persoon] te Rotterdam.
De rechtbank verzoekt partijen zich bij akte uit te laten over de persoon van deze of een andere tot deskundige te benoemen accountant.
5.13
[persoon] heeft de rechtbank aangegeven dat ingeval van benoeming zijn kosten en loon omstreeks € 2.500,- zullen bedragen. De rechtbank zal dat bedrag als te storten voorschot bepalen.
Ingevolge de hoofdregel van art. 195 Rv zal de rechtbank van [eiser] als eiser verlangen dat voorschot ter griffie te deponeren.
Bij de bepaling van de kostenveroordeling bij de eindbeslissing zal de rechtbank de kosten van de deskundige brengen ten laste van de partij wier standpunt ten aanzien van de omvang van de ingevolge dit tussenvonnis aan [eiser] toekomende schadevergoeding het verst verwijderd zal blijken te zijn van de uitkomst van het deskundigenbericht (kosten van ongelijk voor wat betreft de opdracht aan de deskundige).
Daarom zal de rechtbank ieder van partijen vragen in haar respectieve akte tevens te vermelden welk bedrag volgens haar de ingevolge dit tussenvonnis aan [eiser] toekomende schadevergoeding beloopt.
5.14
Hangende de aktewisseling zal de rechtbank elke nadere beslissing aanhouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 25 juni 2008 voor het nemen van aktes, om te beginnen door partij [eiser], over de in rov. 5.12 en 5.13 genoemde onderwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928