ECLI:NL:RBROT:2008:BD4121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292598 / HA ZA 07-2460
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en uitsluitingsclausule bij rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot schadevergoeding na een verkeersongeval op 29 augustus 2006, waarbij hij onder invloed van alcohol zou hebben gereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] een casco-verzekering had afgesloten bij Allianz voor zijn bestelauto. Na het ongeval heeft Allianz geweigerd om de schade van € 33.998,-- te vergoeden, met een beroep op de uitsluitingsclausule in de verzekeringsovereenkomst, die stelt dat er geen dekking is indien de bestuurder onder invloed van alcohol verkeerde. Allianz heeft aangevoerd dat [eiser] zodanig onder invloed was dat hij niet in staat was de auto naar behoren te besturen, wat door verbalisanten na het ongeval is vastgesteld. [eiser] heeft de beschuldigingen betwist en verklaard dat hij slechts een beperkte hoeveelheid alcohol had genuttigd en dat zijn rijgedrag niet roekeloos was. De rechtbank heeft geoordeeld dat Allianz de bewijslast draagt voor de stelling dat [eiser] onder invloed was en dat het rijgedrag van [eiser] als onvoorzichtig kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de stelling van Allianz. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het enkele weigeren van [eiser] om mee te werken aan een bloedonderzoek niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De zaak is aangehouden voor het leveren van tegenbewijs door [eiser].

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 292598 / HA ZA 07-2460
Uitspraak: 14 mei 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
eiseres,
procureur mr. J.W. Bitter,
advocaat mr. R.L.A. Klaassen,
- tegen -
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. P.H.C.M. van Swaaij,
advocaat mr. N.M. Jansen.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Allianz".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 14 september 2007 en de door [eiser] overgelegde producties;
conclusie van antwoord, met producties;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 16 januari 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
brief van mr. Klaassen d.d. 1 april 2008, met producties;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 15 april 2008.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [eiser] heeft bij Allianz een zogenaamde casco-verzekering afgesloten voor een bestelauto. Op de verzekeringsovereenkomst zijn onder meer “Bijzondere voorwaarden voor cascoverzekering” (hierna: bijzondere voorwaarden) van toepassing. De bijzondere voorwaarden bevatten onder meer de volgende bepaling:
“Artikel 2 Uitsluitingen Onverminderd de uitsluitingen in artikel 2 van de Algemene voorwaarden, geeft de verzekering evenmin dekking indien:
2.1 Alcohol e.d. de bestuurder van het motorrijtuig ten tijde van het schadegeval onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank of enig bedwelmend of opwekkend middel verkeerde, dat hij niet in staat moest worden geacht het motorrijtuig naar behoren te besturen.”
2.2 Op 29 augustus 2006 is de auto betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Het voertuig werd op dat moment bestuu[eiser]. Naar aanleiding van het ongeval is door een verbalisant van de Regiopolitie Brabant-Noord een proces-verbaal met nummer PL22212/06-219795 opgemaakt. In genoemd proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
“1. Tijdstip ongeval: dinsdag, 29-AUG-2006, 23:17 uur
(…)
14. Voertuig: 1. personenauto
(…)
Naam bestuurder: [eiser]
Alcohol gebr. Ja Art. 8 WVW: Ja
(…)
18. Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval
Betrokkene 1 reed over de autosnelweg zijnde de A2, komende uit de richting Vught, gaande in de richting van Utrecht.
Betrokkene 1 had later verklaard dat hij een voor hem rijdend motorvoertuig rechts wilde passeren. Hierbij zag betrokkene 1 een pijlwagen, van betrokkene 2 welke alhier geplaatst was in verband met wegwerkzaamheden en geplaatst stond op de 3e rijstrook, over het hoofd. Voor de pijlwagen lagen een drietal andreasstroken. In verband met de werkzaamheden was eerder middels matrixborden een snelheidsbeperking gegeven van 70 kilometer op de 1e en 2e rijstrook en was de 3e rijstrook middels een rood kruis afgekruist.
Betrokkene 1 kwam vervolgens in aanrijding met de pijlwagen. Genoemde pijlwagen is vervolgens tegen de vrachtwagen en aanhanger van betrokkene 3 gekomen, welke op dat moment op de 2e rijstrook reed links van betrokkene 2. Hierna is de pijlwagen tegen het geparkeerde voertuig van betrokkene 4 gekomen.
(…)
Betrokkene 1 heeft zich zodanig gedragen dat hierdoor gevaar op de weg werd veroorzaakt. (art. 5 WVW)”.
2.3 Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2112/06-219800, opgemaakt door twee verbalisanten van de Regiopolitie Brabant-Noord, van 30 augustus 2006 houdt onder meer het volgende in:
“Omstreeks 23.26 uur kwamen wij ter plaatse. (…) Ik, verbalisant [verbalisant], liep direct naar de aangewezen persoon toe. Ik vroeg de man hoe het met hem ging. Ik hoorde dat de man zei dat alles wel goed ging. Ik hoorde dat de man zei dat hij last had van zijn schouder. (…) Ik rook dat de adem van de man rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. (…) Ik zag dat de man zich achterover liet vallen, zodat hij languit op zijn rug in op de zandwal lag. Ik hoorde dat de man zei dat hij meer last had van zijn schouder. Ik hoorde dat de man onsamenhangend begon te spreken. Ik hoorde dat hij steeds begon met een antwoord op mijn vraag om vervolgens ineens over mij als persoon te beginnen. Ik hoorde dat de man niet in staat was zijn achternaam volledig uit te spreken.
Ik, verbalisant (…) kwam bij verbalisant (…) en de man staan. Ik rook dat de adem van de man rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Ik zag dat de ogen van de man bloeddoorlopen waren. Wij hielden de man aan terzake artikel 8 Wegenverkeerswet.”
2.4 Een proces-verbaal van verhoor van 30 augustus 2006 met nummer PL2133/06-219800 houdt onder meer het volgende in:
“Op woensdag 30 augustus 2006, omstreeks 00:56 uur, hoorden wij (…) in Groot ziekengasthuis te den Bosch als verdachte een man die opgaf te zijn:
[eiser]
(…)
Nadat de verdachte medegedeeld werd waarvan hij werd verdacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij:
Ik wens niets te verklaren. Ik wil alleen zeggen dat ik iemand rechts in wilde halen op de snelweg. verder laat ik alles mijn advokaat wel uitzoeken.
Na duidelijke voorlezing volhardde verdachte bij deze verklaring en ondertekende deze niet, omdat de verdachte weigerde”.
2.5 Een mutatierapport betreffende het ongeval met nummer PL06-219800 van de Regiopolitie Brabant-Noord, opgemaakt op 30 augustus 2006, houdt onder meer het volgende in:
“Kregen melding verkeersongeval materieel. Personenauto was tegen pijlwagen van RWS gereden. Ter plaatse rook bestuurder naar alcohol, sprak deze onsamenhangend en waren zijn ogen bloeddoorlopen. VE werd aangehouden terzake art. 8 WVW. VE cautie meegedeeld. VE verklaarde als bestuurder te hebben opgetreden. VE verklaarde een voertuig rechts te hebben willen inhalen. VE klaagde over pijn bij het sleutelbeen. VE werd door ambu overgebracht naar het GZG. VE werd in GZG verzocht mee te werken aan een bloedproef, wat VE weigerde. VE werd in GZG voorgeleid en gevorderd mee te werken aan bloedproef. VE bleef weigeren. VE weigerde tevens een verklaring af te leggen.”
2.6 Op 30 augustus 2006 is het rijbewijs van [eiser] op grond van artikel 164 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) ingevorderd. Voorts is hem op grond van artikel 162 WVW een rijverbod opgelegd voor de duur van 24 uur. Een ter zake van de invordering opgemaakte kennisgeving genummerd PL2112/06-219800 houdt onder meer in:
“5. Reden vordering:
Weigering van het bloedonderzoek (artikel 163, 2e, 6e, 8e of 9e lid van de Wegenverkeerswet 1994)
De veiligheid op de weg ernstig in gevaar werd gebracht en wel op de volgende wijze: Betrokkene reed op de snelweg op de derde rijstrook, welke middels matrixborden was afgekruist. Betrokkene reed rechts langs een vrachtwagen. Betrokkene reed over andreasstroken. Betrokkene reed tegen een pijlwagen. (…) Adem betrokkene rook naar inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Betrokkene sprak onsamenhangend en had bloeddoorlopen ogen.”
Bij kennisgeving van 14 september 2006 heeft de officier van justitie [eiser] op de hoogte gesteld van de beslissing tot teruggave van het rijbewijs.
2.7 [eiser] is door de politierechter te ’s-Hertogenbosch veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 163 lid 6 WVW. Genoemd artikellid houdt de verplichting in gevolg te geven aan een bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek. [eiser] heeft tegen genoemde veroordeling hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft [eiser] op 1 november 2007 eveneens veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 163 lid 6 WVW en hem een geldboete van € 2.000,--, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, opgelegd. Laatstgenoemde veroordeling is in kracht van gewijsde gegaan.
2.8 Bij brief van 30 augustus 2007 heeft [persoon 1], de verzekeringstussenpersoon van [eiser], een schadeformulier met betrekking tot het ongeval aan Allianz toegezonden.
2.9 De auto is bij het ongeval total-loss geraakt. De schade is door ITEB Schadeservices vastgesteld op € 33.998,--.
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Allianz te veroordelen tot betaling van € 33.998,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 augustus 2006, alsmede tot betaling van de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering ten grondslag gelegd dat Allianz het vastgestelde schadebedrag uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst aan haar dient te vergoeden en dat Allianz, door niet uit te keren, toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
Allianz heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Allianz is op grond van artikel 2.1 van de bijzondere voorwaarden niet tot uitkering gehouden. Gelet op de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [eiser] zodanig onder invloed van alcohol is geweest dat hij niet in staat was de auto behoorlijk te besturen. Zijn weggedrag was hoogst roekeloos. Hij heeft waarschuwingen over het hoofd gezien. Verbalisanten hebben na het ongeval geconstateerd dat zijn adem rook naar inwendig gebruik van alcohol, dat hij onsamenhangend sprak en dat hij bloeddoorlopen ogen had. Hem is een rijverbod opgelegd en zijn rijbewijs is ingevorderd. [eiser] heeft geweigerd mee te werken aan een door de politie gevorderd bloedonderzoek.
4.2 Door te weigeren mee te werken aan een ademtest of bloedonderzoek, heeft [eiser] onrechtmatig gehandeld jegens Allianz. [eiser] kan, gelet op die handelwijze van [eiser], geen beroep doen op uitkering onder de polis.
4.3 [eiser] heeft niet voldaan aan de op grond van artikel 7:941 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 3.2 van de op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden op haar rustende mededelingsplicht. Het schadeformulier is onvolledig ingevuld. Er is geen nadere informatie verstrekt ten aanzien van de toedracht van het ongeval.
5 De beoordeling
5.1 Tussen partijen is allereerst in geschil of Allianz een beroep toekomt op de in artikel 2.1 van de bijzondere voorwaarden opgenomen uitsluitingsgrond. Allianz dient, nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van die uitsluitingsgrond, feiten en omstandigheden te stellen - en bij voldoende betwisting door [eiser] te bewijzen - die voor het honoreren van dat beroep noodzakelijk zijn. Voor een succesvol beroep op voornoemd artikel 2.1 dient vast te staan dat [eiser] ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van alcohol was, dat hij niet in staat moest worden geacht de auto naar behoren te besturen. Allianz heeft in dat verband gewezen op het weggedrag van [eiser], de door de verbalisanten geconstateerde alcoholgeur, het onsamenhangend spreken, de bloeddoorlopen ogen, het opgelegde rijverbod, de invordering van het rijbewijs en de weigering mee te werken aan het bloedonderzoek. Volgens Allianz kan uit die omstandigheden niet anders worden geconcludeerd dan dat [eiser] ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van alcohol was, dat hij niet in staat moest worden geacht de auto naar behoren te besturen.
5.2 [eiser] betwist dat [eiser] ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van alcohol was, dat hij niet in staat moest worden geacht de auto naar behoren te besturen. Zij heeft bij dagvaarding gesteld dat zij van [eiser] heeft begrepen dat hij in het geheel niet onder invloed van alcohol was, laat staan onder zodanige invloed dat hij niet meer in staat moest worden geacht de auto naar behoren te besturen. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] ten aanzien van zijn alcoholgebruik verklaard dat hij voorafgaand aan het ongeval (tussen 22.00 en 23.00 uur) twee zogenaamde “watjes” heeft gedronken, dat die drankjes bestonden uit 1/3 deel bier en 2/3 deel Spa Rood en dat deze geen invloed hebben gehad op zijn rijvaardigheid. [eiser] heeft ten aanzien van de door Allianz genoemde omstandigheden voorts gesteld dat de door de verbalisanten bij [eiser] geconstateerde alcoholgeur het gevolg kan zijn van de twee door hem genuttigde drankjes en dat het onsamenhangend spreken het gevolg was van de aanrijding en het daarbij opgelopen letsel. Ten aanzien van het weigeren van het bloedonderzoek heeft zij gesteld dat [eiser] door de aanrijding, als gevolg waarvan hij een hersenkneuzing heeft opgelopen, geheugenverlies heeft ondervonden en mogelijk het bewustzijn heeft verloren, zichzelf niet was en niet bewust medewerking aan het bloedonderzoek heeft willen weigeren.
5.3 Gelet op de hiervoor weergegeven betwisting door [eiser], staat de stelling van Allianz dat [eiser] ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van alcohol was, dat hij niet in staat moest worden geacht de auto naar behoren te besturen, thans niet vast en rust overeenkomstig artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op Allianz de bewijslast van die stelling. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt. Het rijgedrag van [eiser], waarbij hij op de meest rechter rijbaan, waarboven op matrixborden een rood kruis was aangegeven, een voertuig heeft willen passeren, over een drietal andreasstroken is gereden en vervolgens tegen een pijlwagen is gereden waarmee genoemde rijbaan in verband met wegwerkzaamheden was afgezet, kan naar het oordeel van de rechtbank als hoogst onvoorzichtig worden aangemerkt en getuigt niet van het overzien van en anticiperen en reageren op de verkeerssituatie. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik dergelijk rijgedrag kan veroorzaken. Daarbij komt dat verbalisanten die na het ongeval met [eiser] hebben gesproken, hebben geconstateerd dat zijn adem rook naar alcohol, dat hij onsamenhangend sprak en dat zijn ogen bloeddoorlopen waren. Voorts komt naar het oordeel van de rechtbank betekenis toe aan de weigering van [eiser] mee te werken aan een door de politie gevorderd bloedonderzoek, voor welke weigering hij strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld is, alsmede aan zijn weigering ten overstaan aan de politie een verklaring af te leggen en te ondertekenen. Ten slotte staat vast dat [eiser] - volgens zijn eigen verklaring weliswaar in beperkte hoeveelheid - voorafgaand aan het ongeval alcoholhoudende drank heeft gedronken. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de stelling van Allianz dat [eiser] ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van alcohol was, dat hij niet in staat moest worden geacht de auto naar behoren te besturen, voorshands aannemelijk. [eiser] zal, overeenkomstig haar aanbod daartoe, in de gelegenheid worden gesteld daartegen tegenbewijs te leveren. Indien dit tegenbewijs niet wordt geleverd, zal van de juistheid van genoemde stelling van Allianz – als zijnde een bewezen stelling – worden uitgegaan en het beroep op de uitsluitingsgrond worden gehonoreerd. In het kader van genoemd tegenbewijs kan onder meer aan de orde komen de door [eiser] gegeven toelichting op, dan wel verklaring voor de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden.
5.4 Het beroep van Allianz op onrechtmatig handelen van [eiser] faalt. Nog daargelaten de vraag of onrechtmatig handelen van de bestuurder van het verzekerde voertuig jegens de verzekeraar in de weg kan staan aan de verplichting tot uitkering door de verzekeraar aan de verzekerde, kan het enkele weigeren mee te werken aan adem- of bloedonderzoek niet als onrechtmatig jegens Allianz worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] een adem- of bloedonderzoek heeft geweigerd met de uitdrukkelijke bedoeling Allianz voor uitkering onder de verzekering relevante informatie te onthouden. De in het kader van de verzekeringsovereenkomst bestaande verplichting tot het verstrekken van informatie ten aanzien van (de toedracht van) het ongeval, gaat voorts niet zo ver dat de bestuurder van het verzekerde voertuig (jegens de verzekeraar) gehouden is zijn adem of bloed te laten onderzoeken op de aanwezigheid van alcohol.
5.5 Schending van de mededelingsplicht door de verzekerde kan overeenkomstig artikel 7:941 lid 4 BW slechts tot verval van het recht op uitkering leiden, indien de verzekeraar door die schending in een redelijk belang is geschaad. Op grond van artikel 2.6 van de algemene voorwaarden bij de onderhavige verzekeringsovereenkomst leidt het niet nakomen van de mededelingsplicht van artikel 3.2 van die voorwaarden tot uitsluiting van dekking indien de verplichting niet is nagekomen met de bedoeling de verzekeraar te misleiden, dan wel indien de verzekeraar door de niet-nakoming in een redelijk belang is geschaad. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] gegevens niet heeft verstrekt met de bedoeling Allianz te misleiden. Evenmin is gesteld of gebleken dat Allianz in het onderhavige geval door het niet volledig ingevuld zijn van het schadeformulier, dan wel het ontbreken van andere informatie met betrekking tot het ongeval, in enig redelijk belang is geschaad. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [persoon 2] namens Allianz verklaard dat Allianz alle stukken met betrekking tot het ongeval via derden heeft ontvangen. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet weet of Allianz na ontvangst van het schadeformulier [eiser], dan wel haar tussenpersoon heeft verzocht om nadere informatie. Gelet op het voorgaande kan het beroep van Allianz op schending van de mededelingsplicht niet slagen.
5.6 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
laat [eiser] toe tot tegenbewijs tegen de voorshands aannemelijk geachte stelling dat [eiser] ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van alcohol was, dat hij niet in staat moest worden geacht de auto naar behoren te besturen;
bepaalt dat indien [eiser] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor een nader te bepalen enquêterechter;
bepaalt dat de procureur van [eiser] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden juni, juli, augustus en september 2008 en dat de procureur van Allianz binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat de aan de hand van de opgaven vastgestelde datum en tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zullen worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.J. Visser.
Uitgesproken in het openbaar.
1884/1694