Parketnummer: 10/691277-07
Parketnummer van de vordering TUL VV: 22/006371-05
Datum uitspraak: 29 mei 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum en –plaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres Zuiderhagen 31 te 3078 BS Rotterdam,
raadsvrouwe mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. T. Polescuk heeft gerequireerd tot:
- vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarde van verplicht contact met de reclassering, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur voor iedere dag in voorarrest doorgebracht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de gevangenisstraf voor de duur van drie weken die aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 2 maart 2006.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte
daarvan dient te worden vrijgesproken, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en namens de verdachte is bepleit.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Uit de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen blijken de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 oktober 2007 bevond mevrouw [naam aangeefster] zich bij haar garagebox aan de Stadionweg te Rotterdam. Ze was daar goederen aan het inladen in haar auto. Op een gegeven moment kwam er een man naar haar toe. Hij had een plastic zak over zijn hoofd waarin ter hoogte van zijn ogen twee gaten zaten . De man met de plastic zak over zijn hoofd is de verdachte. Hij had die zak over zijn hoofd gedaan om onherkenbaar te zijn. Hij is naar mevrouw [naam aangeefster] toegegaan met de bedoeling om haar auto te stelen . De verdachte stond op een gegeven moment nog geen meter bij mevrouw [naam aangeefster] vandaan. In zijn hand had hij een voorwerp dat hij zodanig vasthield dat mevrouw [naam aangeefster] dat voorwerp kon zien . Het voorwerp betrof een stanleymes waarvan het snijgedeelte volgens de verdachte niet was uitgeschoven . Mevrouw [naam aangeefster] beschrijft het voorwerp als een steekwapen . De verdachte schreeuwde tegen mevrouw [naam aangeefster] “sleutels” of woorden van gelijke strekking . Mevrouw [naam aangeefster] heeft de sleutels niet afgegeven en de verdachte heeft de auto niet kunnen wegnemen. Omdat mevrouw [naam aangeefster] ging schreeuwen is hij weggerend .
Namens de verdachte is het verweer gevoerd dat hij niet de bedoeling had de auto van mevrouw [naam aangeefster] te stelen; hij had niet het oogmerk om zich de auto toe te eigenen. De verdachte wilde de auto slechts gebruiken; het was zijn bedoeling om met de auto te gaan joyrijden.
Dit verweer wordt verworpen. De verdachte heeft zowel op 28 als op 29 oktober 2007 tegenover de politie verklaard dat hij de auto wilde stelen. Dit betroffen de eerste verhoren van de verdachte. Tijdens geen van beide verhoren heeft hij over joyriding gesproken. Daarmee is hij pas later gekomen. Dat dit zijn bedoeling was wordt daarom niet aannemelijk geacht.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 oktober 2007 te Rotterdam (op/nabij de openbare weg, de Stadionweg) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een auto, toebehorend aan H.J. [naam aangeefster], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan door bedreiging met geweld tegen die [naam aangeefster], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken - op korte afstand van die [naam aangeefster] is gaan staan en
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [naam aangeefster] heeft voorgehouden ;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan door bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
De verdachte is strafbaar.
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag op een pleintje met garageboxen een 58 jarige vrouw van haar auto proberen te beroven. Daarbij is gedreigd met een al dan niet ingeklapt stanleymes. De verdachte had zijn gezicht bedekt met een plastic tas.
Dit handelen van de verdachte is voor het slachtoffer een angstige en nare ervaring geweest.
Slachtoffers van dit soort delicten kunnen hiervan enige tijd psychische problemen ondervinden. De gedragingen van de verdachte vormen bovendien een aantasting van de openbare orde, nu het delict op de openbare weg heeft plaatsgevonden. Straatroven, althans een poging daartoe als de onderhavige, dragen voorts bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van die straf is in in aanmerking genomen dat de verdachte , zoals blijkt uit het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 oktober 2007, al eerder is veroordeeld , zij het slechts één keer voor een misdrijf.
Voorts is rekening gehouden met het voorlichtingsrapport van de reclassering van 13 maart 2008, opgesteld door D. Wentink.
Omdat de verdachte het onderhavige delict pleegde onder invloed van een excessieve hoeveelheid cocaïne is de rapporteur van mening dat, ter vermindering van de recidivekans, noodzakelijk is, mede gezien het feit dat de verslavingsproblematiek van de verdachte reeds langer bestaat, dat hij begeleiding krijgt van BoumanGGZ. Deze begeleiding dient gericht te zijn op zijn middelengebruik. Ook dient hulp te worden verleend bij de verdere situatie van de verdachte. Geadviseerd wordt daarom een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, waaronder begrepen de voorgestelde begeleiding door BoumanGGZ. De verdachte heeft aangegeven te willen werken aan zijn middelengebruik.
Verder is gelet op het feit dat de verdachte, die 55 jaar oud is, een vaste baan heeft , thans bij DHL, en dat hij daar veel overuren maakt om zijn schulden af te lossen. Daarmee heeft de verdachte er blijk van gegeven zijn verantwoordelijkheid te nemen en zich in te willen zetten om zijn leven op de rails te houden.
In het bovenstaande wordt aanleiding gezien de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden na te noemen voorwaarde. Er wordt vanuit gegaan dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte een stimulans zal zijn om zich in de toekomst van strafbaar gedrag te onthouden. De voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf zal worden gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf, om recht te doen aan de ernst van het door verdachte begane strafbaar feit. De taakstraf zal bestaan uit een werkstraf van na te melden duur.
Alles afwegend wordt na te noemen straffen passend en geboden geacht. De eis van de officier van justitie komt te hoog voor.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen arrest van 2 maart 2006 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 17 maart 2006. Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven. Nu de rechtbank niet in het bezit is gesteld van het zaaksdossier, waarop de vordering tot tenuitvoerlegging betrekking heeft, waardoor de rechtbank geen kennis heeft kunnen nemen van de aan de veroordeling ten grondslag liggende tenlastelegging, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde delict is gepleegd etc., wordt een last tot tenuitvoerlegging niet op zijn plaats geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit
schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de BoumanGGZ, zolang deze instelling dit nodig vindt;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarde;
- legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderd twintig) uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werk¬zaamheden de werkstraf dient te bestaan;
- beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 98 uur te verrichten werkstraf resteert;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
- wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij arrest van 2 maart 2006 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Melkert en Vogels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Muilwijk-Schaaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2008.
Bijlage bij vonnis van 29 mei 2008:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2007 te Rotterdam (op/nabij de Stadionweg, in elk geval op de openbare weg) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een auto, geheel of ten dele toebehorend aan H.J. [naam aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam aangeefster], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- op korte afstand van die [naam aangeefster] gaan staan en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [naam aangeefster] heeft voorgehouden
- en/of met dat mes, althans met dat scherpe en/of puntige voorwerp (een) stekende beweging(en) gemaakt naar en/of in de richting van het lichaam van die [naam aangeefster];
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 312 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2007 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd H.J. [naam aangeefster] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal (telkens) naar en/of in de richting van het lichaam van die [naam aangeefster] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287/302/45 van het Wetboek van Strafrecht)