Sector strafrecht
Parketnummer: 10/700048-08
Datum uitspraak: 30 mei 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum en –plaats verdachte ],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichtingen Rijnmond, huis van bewaring Noordsingel te Rotterdam,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Wille heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf)
maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk, met een
proeftijd van twee jaar.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Uit de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen blijken de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 maart 2008 is de verdachte door de politie aangehouden nabij een woning aan de
Voetjesstraat te Rotterdam. Hij had een tas bij zich. In die tas zaten pakketten met een wit- en bruinkleurige inhoud. Bij weging is vastgesteld dat het gewicht van de pakketten met inhoud dan wel de inhoud exclusief de verpakking 198,88 gram, 398,41 gram (in totaal derhalve 597,29 gram) en 300,54 gram bedroeg. Van de inhoud van de pakketten zijn monsters genomen. Deze zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Laboratorium. Daarbij is vastgesteld dat de monsters uit de pakketten met een gewicht van 198,88 gram en 398,14 gram cocaïne bevatten. Het monster uit het pakket met een gewicht van 330,54gram bevatte heroïne.
De verdachte heeft de tas met inhoud eerder op de dag gekregen van een man die hij ontmoette in een café. De naam van deze man zegt hij niet te kennen. De man had hem gevraagd de tas naar een woning aan de Voetjesstraat te brengen. De verdachte zou hiervoor een beloning krijgen van euro 250,--. Op een vraag van de verdachte wat er in de tas zat heeft de man geantwoord dat dit niet belangrijk was. De verdachte heeft zelf niet in de tas gekeken. Toen de verdachte bij de Voetjesstraat door de ter plaatse aanwezig politie werd aangesproken met het verzoek zich te legitimeren was de verdachte erg zenuwachtig, hij stotterde en zijn handen trilden hevig.
Op grond van deze omstandigheden wordt aangenomen dat de verdachte wist dat er zich verdovende middelen in de tas bevonden. Aan zijn andersluidende verklaring wordt geen geloof gehecht. Zo daar toch geloof aan gehecht zou moeten worden, heeft de verdachte zich in ieder geval door zijn handelwijze willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat -zoals ook inderdaad het geval bleek te zijn- de tas verdovende middelen, zoals heroïne en cocaïne, bevatte. Bij de verdachte was dan in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen geacht dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 8 maart 2008 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 300,54 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 597,29 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
De officier van justitie is bij zijn eis ook van deze hoeveelheden uitgegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft 597,29 gram cocaïne en 300,54 gram heroïne in zijn bezit gehad. Hij moest deze verdovende middelen vanuit een café naar een woning elders in de stad brengen. In die woning zijn voorwerpen aangetroffen die veelal worden gebruikt voor de verwerking en verpakking van dit soort verdovende middelen.
Heroïne en cocaïne zijn schadelijk voor de volksgezondheid en vormen tevens een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en de overlast die de handel in en het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt.
De verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen. Zijn enige doel was om er financieel beter van te worden.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte, die momentaal 30 jaar oud is, in aanmerking genomen dat hij blijkens een uittreksel uit het justitieel Documentatieregister d.d. 10 maart 2008 niet eerder is veroordeeld Voorts lijkt de verdachte, die een baan had toen hij werd gearresteerd, tot nu toe een normaal aangepast leven te hebben geleid. Hierin wordt aanleiding gezien de gevangenisstraf te matigen en
-zoals ook door de officier van justitie is gevorderd- een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, mede om de verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst opnieuw op het criminele pad te begeven.
De officier van justitie heeft aangegeven dat, gelet op de hoeveelheid verdovende middelen die bij de verdachte is aangetroffen, er bij de strafeis van uit is gegaan dat er sprake is van een zgn. dealerindicatie. Dit argument wordt door de rechtbank niet meegenomen bij de bepaling van de strafmaat, nu daarvan in dit geval juist geen sprake lijkt te zijn. Er is geen enkele aanwijzing dat de verdachte de drugs die hij weg zou brengen zelfwilde gaan verhandelen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen, 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
-verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit , zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
-verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
-stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
-verklaart de verdachte strafbaar;
-veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zeven maanden;
-bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot drie maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
-stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
-beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. De Geus en van der Stroom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Wegman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2008.
Bijlage bij vonnis van 30 mei 2008:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 maart 2008 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 802,09 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of
- ongeveer 597,29 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2/C jo 10 van de Opiumwet)