ECLI:NL:RBROT:2008:BD3355
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak
In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2008 een verzoek tot wraking afgewezen. De wraking was ingediend door de verdediging van verzoeker, die opheldering zocht over een discrepantie in uitlatingen van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot de stand van het onderzoek in de strafzaak tegen verzoeker. De verdediging stelde dat het OM tijdens een zitting op 18 maart 2008 had aangegeven dat het onderzoek was afgerond, terwijl in een andere procedure op 8 april 2008 was medegedeeld dat het onderzoek nog in volle gang was. Dit leidde tot de vrees dat de rechter-commissaris vooringenomen zou zijn in de behandeling van de zaak.
De rechter-commissaris, die belast was met de behandeling van de strafzaken, heeft in een brief van 28 mei 2008 gereageerd op de vragen van de verdediging. Hij stelde dat de verwarring voortkwam uit ongelukkige terminologie en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van vooringenomenheid. De rechter-commissaris had zijn observaties niet als definitieve conclusies gepresenteerd, waardoor er ruimte bleef voor verdere discussie.
De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris niet partijdig was en dat de wraking ongegrond was. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was dat niet aangetoond, en werd het verzoek tot wraking afgewezen.