ECLI:NL:RBROT:2008:BD2969

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
290517 / HA ZA 07-2109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval tussen twee voertuigen op snelweg met drie rijstroken

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 13 augustus 2005 op de A15, waarbij twee voertuigen betrokken waren. Eiseressen, Leaseplan Nederland N.V. en Euro Insurance Ltd., vorderden schadevergoeding van gedaagde, die betrokken was bij het ongeval. De rechtbank Rotterdam heeft op 23 april 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 290517 / HA ZA 07-2109.

De rechtbank heeft vastgesteld dat beide bestuurders, [persoon 1] en [gedaagde], gelijktijdig van rijstrook wisselden, wat leidde tot een aanrijding met de vangrail door [persoon 1]. Leaseplan c.s. stelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door van rijstrook te wisselen, terwijl [gedaagde] betwistte dat hij enige verkeersregel had overtreden. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet onrechtmatig had gehandeld, omdat hij geen verkeersfout had gemaakt en de schade niet aan zijn handelen kon worden toegeschreven.

De rechtbank overwoog dat de zorgvuldigheid die van [gedaagde] als bestuurder verwacht mocht worden, niet meebracht dat hij niet van rijstrook had mogen wisselen. De rechtbank concludeerde dat de schade aan de Volkswagen van [persoon 1] niet het gevolg was van een onrechtmatige daad van [gedaagde]. De vorderingen van Leaseplan en Euro Insurance werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om rekening te houden met de verkeerssituatie en de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het verkeersrecht. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen gewogen en geconcludeerd dat er geen causaal verband was tussen het handelen van [gedaagde] en de schade die [persoon 1] had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 290517 / HA ZA 07-2109
Uitspraak: 23 april 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap LEASEPLAN NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Almere,
2. de rechtspersoon naar het recht van de staat Ierland EURO INSURANCE LTD,
gevestigd te Dublin, Ierland,
eiseressen,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. H.W. Vis te Amsterdam,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. W.A. Luiten te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "Leaseplan", "Euro Insurance" respectievelijk "[gedaagde]". Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als "Leaseplan c.s."
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 2 augustus 2007 en de door Leaseplan c.s. overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 november 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 1 februari 2008.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 13 augustus 2005 hebben twee hoofdagenten van politie een rapport opgemaakt naar aanleiding van een door hen ingesteld onderzoek naar een verkeersongeval. In dit rapport is onder meer opgenomen:
“Datum en tijdstip : op zaterdag 13 augustus 2005 te 18:40 uur (…)
Straat/weg : Rijksweg A15 (…)
Bijzonderheden plaats ongeval (…)
Maximum snelheid : 100 KM per uur (…)
Lichtgesteldheid : daglicht(…)
Weersgesteldheid : droog
Toestand van het wegdek : droog(…)
Betrokken persoon/voertuig (…)
14.1 (…)
Merk/type : Volkswagen Golf (…)
Eigenaar (…) : Lease Plan Nederland B.V. (…)
Verzekeringsmaatschappij : Euro Insurance L.T.D.(…)
Bestuurder (…) : [persoon 1] (…)
14.2 (…)
Merk/type : Ford Escort (…)
Eigenaar (…) : Gebraad (…)
Verzekeringsmaatschappij : Ovm (…)
Bestuurder (…) : [gedaagde] (…)
Getuige(n) van het ongeval
Naam : [getuige] (…)
Beknopte beschrijving van het ongeval
Ter plaatse bestond de rijbaan uit 3 rijstroken.
14.2 reed over rijstrook 3 en 14.1 over rijstrook 1.
De getuige reed hier achter over rijstrook 2.
14.1 en 14.2 wisselden tegelijkertijd naar rijstrook 2.
In een schrikreactie stuurde 14.2 naar rechts en 14.1 naar links.
14.1 en 14.2 botsten niet tegen elkaar. Door de abrupte stuurreactie raakte voertuig 14.1 in een slip. Bestuurder 14.1 raakt de macht over het stuur kwijt en botste met de voorzijde van zijn voertuig tegen de links van de rijbaan gelegen vangrail.
Bestuurder 14.1 werd voor onderzoek overgebracht naar het ziekenhuis waar geen letstel werd geconstateerd.
Door de aanrijding ontstond alleen materiele schade.
Deze toedracht kwam tot stand naar aanleiding van de verklaringen van de betrokkenen.
14.1 verklaarde nog dat 14.2 geen richting had aangegeven.”
2.2 De schade aan de Volkswagen waarin [persoon 1] reed, bedraagt € 15.215,53. De schade aan de vangrail betreft een bedrag van € 972,93.
2.2 Op 24 augustus 2005 heeft [persoon 1] een schriftelijke verklaring afgelegd.
2.3 Op 14 november 2005 heeft [getuige] een schriftelijke verklaring afgelegd.
2.4 Op 3 januari 2006 heeft [gedaagde] een schriftelijke verklaring afgelegd.
2.5 Euro Insurance heeft de schade aan de vangrail aan de Staat der Nederlanden vergoed. Bij akte van cessie is Euro Insurance rechthebbende geworden op de vordering tot vergoeding van deze schade.
3 De vordering
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan
I Leaseplan:
1. € 15.215,53 ter zake schade aan de auto;
2. € 714,57 ter zake bedrijfsschade;
3. € 50,= ter zake kosten van expertise;
4. € 904,= ter zake kosten van incasso buiten rechte;
5. de wettelijke rente over de posten 1 tot en met 3 ter hoogte van in totaal
€ 15.980,10 vanaf 13 augustus 2005, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
6. de wettelijke rente over post 4 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
II Euro Insurance:
7. € 972,93 ter zake schade aan de vangrail, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben Leaseplan c.s. aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [persoon 1] reed op de linkerbaan en [gedaagde] op de rechterbaan. Zij gingen tegelijkertijd naar de middenbaan. Beide bestuurders schrokken van het zien van de andere auto en stuurden hun auto in de richting waar zij vandaan kwamen. Daarbij schoten ze beiden over de rijstrook heen waar ze voordien reden.
[gedaagde] heeft artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) overtreden.
3.2 Subsidiair stelt Leaseplan c.s. dat [persoon 1] zich niet aan het verbod heeft gehouden om in te halen op het moment dat men zelf wordt ingehaald.
3.3 Meer subsidiair is [gedaagde] aansprakelijk op grond van de ‘Kelderluik-criteria’ die de Hoge Raad heeft geformuleerd in het arrest HR 5 november 1965, NJ 1966/136. Naar maatstaven van zorgvuldigheid had [gedaagde] zich van het wisselen van rijstrook moeten onthouden.
3.4 De aanrijding door [persoon 1] met de vangrail was het rechtstreeks gevolg van de onrechtmatige handelingen van [gedaagde]. [gedaagde] is tegenover Leaseplan aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade aan de Volkswagen.
Ten opzichte van de Staat der Nederlanden was [gedaagde] aansprakelijk voor de schade aan de vangrail, eventueel uit hoofde van artikel 6: 99 Burgerlijk Wetboek (BW). Nu de Staat der Nederlanden haar vordering heeft gecedeerd aan Euro Insurance, dient [gedaagde] de schade aan de vangrail aan Euro Insurance te vergoeden.
3.5 Het slippen van de Volkswagen was een gevolg van de stuurcorrectie van [persoon 1] in een poging een aanrijding te voorkomen. Daarmee beperkte [persoon 1] de schade die zou kunnen optreden door de fout van [gedaagde], zodat de schade aan de Volkwagen ook voor vergoeding in aanmerking komt op grond van artikel 6: 96 lid 2 onder a BW.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Leaseplan c.s. in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 [persoon 1] heeft niet opgelet. Hij heeft niet waargenomen dat [gedaagde] al bezig was met een rijstrookwisseling. [gedaagde] betwist in strijd te hebben gehandeld met enige verkeersregel.
4.2 Voor het geval vast komt te staan dat de voertuigen van [persoon 1] en [gedaagde] min of meer op hetzelfde moment van rijstrook wisselden, dan is [gedaagde] niet voor de schade aansprakelijk. Door ieder terug te sturen naar de rijstrook waar ze vandaan kwamen kon een aanrijding worden voorkomen. De schade is ontstaan omdat [persoon 1] veel – mogelijk wel 30 kilometer per uur - te hard reed en niet in staat was zijn voertuig onder controle te houden.
4.3 Subsidiair beroept [gedaagde] zich op eigen schuld van [persoon 1].
5 De beoordeling
5.1 Het gaat in dit geding om de vraag of het ongeval op 13 augustus 2005, waarbij [persoon 1] tegen de vangrail is gereden, is veroorzaakt door onrechtmatig rij- of weggedrag van [gedaagde].
5.2 Alvorens toe te kunnen komen aan de beoordeling van de stelling van Leaseplan c.s. dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd, moet de feitelijke toedracht van het ongeval komen vast te staan.
5.3 Conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op Leaseplan c.s. als de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, de bewijslast van haar stelling dat [persoon 1] en [gedaagde] tegelijkertijd van rijstrook gingen wisselen. Partijen hebben ter comparitie van partijen een bewijsovereenkomst gesloten, die inhoudt dat afgezien wordt van het horen van getuigen en dat de beschikbare verklaringen gelijkgesteld worden aan verklaringen, afgelegd tijdens een voorlopig getuigenverhoor.
5.4 Getuige [persoon 1] heeft onder meer het volgende verklaard.
“Ik bevond mij op de meest linkse baan van de snelweg. De middelste baan was vrij en op de meest rechtse baan reden een aantal wagens. Op een gegeven moment besloot ik om een baan op te schuiven naar rechts (middelste baan) ik gaf richting, ik keek in mijn buitenspiegel en dooie hoek. ik ben toen begonnen op te schuiven naar de middelste baan. toen ik bijna op de middelste baan was kwam de veroorzaker van het ongeluk zonder richting aan te geven van de meest rechtse baan naar de middelste baan. (…)”
5.5 Getuige [gedaagde] heeft onder meer het volgende verklaard.
“Op 13 augustus reed ik op de meest rechterbaan van de A15 bij Rotterdam, ben van baan gaan wisselen, toen ik al ongeveer op de helft van de middelste baan reed werd ik links ingehaald en deze auto reed een stuk harder als mij. Mijn snelheid was ± 100 km/p. uur. Deze auto raakte nadat hij mij voorbij is pas in de slip en rijd tegen de vangrails aan. (…)”
5.6 Getuige [getuige] heeft onder meer het volgende verklaard.
“t.p.v. het ongeluk 3 stroken beide bestuurders wilde op hetzelfde moment naar middelste baan. auto links om van baan 3 naar 2 te gaan na mij ingehaald te hebben auto rechts wilde voorganger inhalen ging van baan 1 naar 2.
Beide bestuurders zagen elkaar te laat waardoor schrikreactie (…)
Werden er tijdig signalen gegeven door betrokken voertuigen?
Wat ik mij herinner beide heel kort”
5.7 De rechtbank constateert dat de verklaring van [persoon 1] dat hij “bijna op de middelste baan was” toen [gedaagde] eraan kwam, lijnrecht staat tegenover de verklaring van [gedaagde] dat hij “al ongeveer op de helft van de middelste baan reed” toen hij links werd ingehaald door [persoon 1].
Met de verklaring van getuige [getuige] dat beide bestuurders op hetzelfde moment naar de middelste baan wilden, is naar het oordeel van de rechtbank het bewijs geleverd dat [persoon 1] en [gedaagde] tegelijkertijd van rijstrook gingen wisselen.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige] meer geloofwaardig dan de verklaringen van [persoon 1] en [gedaagde]. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat getuige [getuige] enig belang heeft bij de afloop van deze procedure, hetgeen anders ligt voor [persoon 1] en [gedaagde]. Bovendien had getuige [getuige] die recht achter [persoon 1] en [gedaagde] op de middenbaan reed, een goed zicht op de toedracht van het ongeval.
5.8 Uitgaande van de feitelijke situatie dat [persoon 1] en [gedaagde] tegelijkertijd naar de middenbaan gingen, dient thans te worden bezien of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door van rijstrook te wisselen. Hiertoe dient de vraag te worden beantwoord of [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (hierna: de zorgvuldigheidsnorm).
5.9 De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. [gedaagde] heeft niet gehandeld in strijd met een wettelijke verkeersregel of met de zorgvuldigheidsnorm.
5.10 Anders dan Leaseplan stelt, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank artikel 54 RVV niet overtreden. Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals van rijstrook wisselen, moeten volgens deze bepaling het overige verkeer voor laten gaan. Vaststaat dat [persoon 1] en [gedaagde] gelijktijdig van rijstrook wisselden, zodat zij beiden gelet op het bepaalde in artikel 54 RVV de plicht hadden de ander voor te laten gaan. Toen [persoon 1] en [gedaagde] elkaar opmerkten, stuurden ze beiden terug naar de rijstrook waar ze vandaan kwamen. Artikel 54 RVV biedt geen handvat voor beantwoording van de vraag of een bestuurder die op een rijbaan met drie rijstroken van de rechterrijstrook wisselt naar de middelste rijstrook een bestuurder die gelijktijdig van de linkerrijstrook wisselt naar de middelste rijstrook voor moet laten gaan.
5.11 Zelfs als op [persoon 1] in de onderhavige situatie wegens het bepaalde in artikel 3
lid 1 RVV de plicht rustte om zoveel mogelijk rechts te houden, hetgeen gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 RVV niet vaststaat, kon en moest [gedaagde] redelijkerwijs, anders dan Leaseplan c.s. betoogt, niet in het bijzonder verwachten dat [persoon 1] van baan zou wisselen, gelet op het verkeersbeeld dat [persoon 1] net [getuige] had ingehaald en op de rechterbaan een aantal auto’s reed. [persoon 1] heeft weliswaar een teken met zijn richtingaanwijzer gegeven, maar dat was heel kort, aldus de verklaring van [getuige].
5.12 Ingevolge artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is het een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. In feite vormt het bepaalde in artikel 5 WVW een wettelijke neerslag van de zorgvuldigheidsnorm voor het verkeer op de weg.
5.13 In de omstandigheden van het geval brengt de zorgvuldigheid die men van [gedaagde] als bestuurder van een auto mag eisen, niet mee dat hij niet van rijstrook had mogen wisselen. Onbetwist is door [gedaagde] gesteld dat hij goed uit gekeken heeft voordat hij de manoeuvre uitvoerde, en dat hij geen verkeer zag waarvoor het wisselen van rijstrook gevaar kon opleveren. De rechtbank ziet niet in welke maatregelen van een redelijk handelend verkeersdeelnemer in dit geval met het oog op de veiligheid van andere verkeersdeelnemers nog meer verwacht hadden kunnen worden om een ongeluk te voorkomen. Gesteld noch gebleken is dat de snelheid van [gedaagde] hoger was dan 100 kilometer per uur en evenmin dat deze enige rol heeft gespeeld bij de toedracht van het ongeval, zodat niet van [gedaagde] kon worden geëist dat hij zijn snelheid had moeten aanpassen. Evenmin kon van [gedaagde] worden verwacht dat hij niet van rijstrook zou wisselen om een ongeval als het onderhavige te voorkomen. De vrijheid van handelen van [gedaagde] wordt beperkt door de belangen van zijn medeweggebruikers, maar dit gaat in de onderhavige situatie niet zover dat hij zijn eigen belang om de langzamer rijdende auto voor hem in te halen, opzij had moeten zetten voor het voor hem redelijkerwijs niet kenbare belang van [persoon 1] als medeweggebruiker die op dat moment op de linkerbaan reed, om ook van baan te wisselen. Het hiervoor genoemde knipperlichtsignaal moet, gelet op de verklaring van [getuige], zo laat gegeven zijn dat [gedaagde] de manoeuvre toen al had ingezet.
5.14 Het feit dat [persoon 1] schade heeft geleden, rechtvaardigt niet het oordeel dat de gedraging van [gedaagde] onrechtmatig was. Gesteld noch gebleken is dat gegeven de verkeerssituatie sprake is geweest van concreet gevaarscheppend gedrag van de zijde van [gedaagde], bijvoorbeeld door plotseling of onverwacht naar de middenbaan te komen. Niet kan worden gezegd dat [gedaagde] zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat hij [persoon 1] gelet op de plaats waar [persoon 1] zich bevond toen [gedaagde] van rijstrook ging wisselen, in gevaar heeft gebracht of heeft gehinderd. Dat [persoon 1] van de komst van [gedaagde] naar de middenbaan – en [gedaagde] van de komst van [persoon 1] - is geschrokken, is begrijpelijk, maar dit betekent niet dat [gedaagde] een verkeersfout heeft begaan.
5.15 Leaseplan c.s. voert nog aan dat het [gedaagde] niet was toegestaan om in te halen op het moment dat hij zelf werd ingehaald. Uit de verklaring van [gedaagde] “deze auto reed een stuk harder als mij” blijkt dat [persoon 1] met een grotere snelheid reed dan [gedaagde], en [persoon 1] [gedaagde] dus aan het inhalen was, aldus Leaseplan c.s..
5.16 [gedaagde] stelt ten verwere dat er geen verkeersregel is dat je niet mag wisselen van de rechterbaan naar de middenbaan omdat er op de linkerbaan een auto rijdt.
5.17 In dit geval vloeit naar het oordeel van de rechtbank uit artikel 5 WVW of uit de zorgvuldigheidsnorm geen inhaalverbod voort in die zin dat het voor een bestuurder rijdend op de rechterrijstrook op een rijbaan met drie rijstroken niet is toegestaan om te wisselen naar de middelste rijstrook – om een voertuig voor hem op de rechterrijstrook in te halen – vanwege het enkele feit dat op de linkerrijstrook een auto met een hogere snelheid rijdt die het langzamer rijdende verkeer op de middelste rijstrook en de rechterrijstrook inhaalt.
5.18 Uit het voorgaande volgt dat het gaan wisselen van rijstrook door [gedaagde] voor [persoon 1] gezien de verkeerspositie die hij innam en ook voor andere verkeersdeelnemers ter plaatse geen (zodanige) gevaarlijke situatie opleverde, dat deze situatie de zich op de rechterrijstrook bevindende [gedaagde] noopte tot het nemen van voorzorgsmaatregelen. Het beroep op de ‘Kelderluik-criteria’ biedt Leaseplan c.s. derhalve geen soelaas. [gedaagde] diende weliswaar zoals iedere weggebruiker bij zijn manoeuvre rekening te houden met de mogelijkheid dat andere verkeersdeelnemers niet oplettend zijn, maar anders dan Leaseplan c.s. betoogt, kon aan [gedaagde] niet de eis worden gesteld dat hij bij wijze van voorzorgsmaatregel diende te wachten met het wisselen naar de middelste rijstrook totdat [persoon 1] gepasseerd zou zijn.
5.19 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld.
5.20 Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Zelfs als zou worden geoordeeld dat [gedaagde] wel onrechtmatig heeft gehandeld, dient de vordering van Leaseplan c.s. naar het oordeel van de rechtbank te stranden op het ontbreken van causaal verband tussen het wisselen van rijstrook door [gedaagde] en het ontstaan van de schade. Vaststaat tussen partijen dat de voertuigen van [persoon 1] en [gedaagde] elkaar niet hebben geraakt. De aanrijding met de vangrail is dus niet ontstaan door een botsing. Volgens zijn verklaring maakte [persoon 1], toen hij [gedaagde] naar de middenbaan zag komen “een stuurreactie naar links, ik kreeg echter mijn stuur niet meer onder controle. Mijn auto begon te spinnen. Ik draaide een rondje en belandde in de vangrail.” Hoezeer de stuurreactie van [persoon 1] door de komst van [gedaagde] naar de middenbaan ook begrijpelijk is, neemt dit niet weg dat van een automobilist mag worden verwacht dat hij – ook indien hij uitwijkt voor een ander - op zodanige wijze kan bijsturen dat hij in staat is zijn voertuig in bedwang te houden en zijn weg te vervolgen. De schade is het gevolg van de omstandigheid dat [persoon 1] daartoe - mogelijk (mede) door zijn hoge snelheid - niet in staat bleek en is redelijkerwijs niet toe te rekenen aan het weggedrag van [gedaagde]. Daarom kan niet worden gezegd dat de aanrijding van [persoon 1] met de vangrail een gevolg is van het wisselen van rijstrook door [gedaagde].
5.21 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] geen onrechtmatige daad heeft gepleegd, die tot de schade heeft geleid waarvan thans vergoeding wordt gevorderd. Dit betekent dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de door Leaseplan en Euro Insurance gevorderde schade. De vorderingen van Leaseplan en Euro Insurance zullen worden afgewezen. Nu zij in het ongelijk zijn gesteld, zullen Leaseplan en Euro Insurance de proceskosten dienen te dragen.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vorderingen van Leaseplan en Euro Insurance;
veroordeelt Leaseplan en Euro Insurance in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 395,= aan vastrecht en op € 904,= aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van der Stroom.
Uitgesproken in het openbaar.
1921/106