Zaak-/rolnummer: 288015 / HA ZA 07-1765
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Diemen,
eiseres,
procureur mr. M.S. van Dijk,
advocaat mr. D.C. Coppens te Amsterdam,
[Gedaagde],
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. C.M. Visser te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "[Eiser]" respectievelijk "[Gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 2 juli 2007 en de door [Eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 17 oktober 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 11 februari 2008.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [Eiser] is sinds 29 september 2005 eigenaresse van de juwelierszaak "Juwelier Midyad" te Amsterdam (hierna: de juwelierszaak).
2.2 Onder polisnummer LL8320511273 heeft [Eiser] ten behoeve van de juwelierszaak bij [Gedaagde] met ingang van 25 november 2005 een Juweliers Block-polisverzekering voor bedrijven afgesloten (hierna: de verzekeringsovereenkomst).
2.3 Op de verzekeringsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden Blockpolis 05 van toepassing (hierna: de polisvoorwaarden). De polisvoorwaarden vermelden onder meer het volgende:
"(…)
F1) € 25.000,00 Maximum vergoeding per etalage buiten openingsuren in geval van ruitinslag,
echter maximaal € 1.000,00 per artikel, waarbij de etalage is beveiligd door:
afgeplakt glas plus rolluiken aan de binnenkant.
Gedurende deze periode geldt tevens, als polisgarantie, dat er per etalage niet
meer geëtaleerd mag zijn dan € 40.000,00 met een maximum per artikel van
€ 1.000,00.
Blijkt bij een schade dat aan deze bepaling niet is voldaan, dan zijn
verzekeraars niet gehouden tot enige schadevergoeding.
F2) € 25.000,00 Maximum vergoeding per etalage tijdens openingsuren in geval van
ruitinslag, echter maximaal € 3.000,00 per artikel.
Gedurende deze periode geldt tevens, als polisgarantie, dat er per etalage niet
meer geëtaleerd mag zijn dan € 70.000,00 met een maximum per artikel van
€ 3.000,00.
Blijkt bij een schade dat aan deze bepaling niet is voldaan, dan zijn
verzekeraars niet gehouden tot enige schadevergoeding.
Bij de bepaling onder F1 en F2 wordt uitgegaan dat er 1 etalage is.
(…)"
2.4 Op 7 november 2006 tussen 10.00 uur en 10.15 uur is de juwelierszaak beroofd, waarbij de etalageruit is ingeslagen met een baksteen. Een groot aantal juwelen werd daarbij ontvreemd. De juwelierszaak was op dat moment geopend. Ten tijde van de beroving op 7 november 2006 was de etalageruit niet voorzien van inbraakwerend folie.
2.5 Expertisebureau [Expertisebureau] heeft in opdracht van [Gedaagde] in haar expertiserapport d.d. 20 december 2006 de schade begroot op een bedrag van
€ 22.694,50 exclusief BTW.
2.6 Bij brief d.d. 21 december 2006 heeft [Gedaagde] aan [Eiser] onder meer het volgende bericht:
"(…)
Uit het rapport blijkt dat de etalage niet was beveiligd met inbraakwerend folie zoals dat in de
polis onder F1 is bepaald en speciaal aan u is doorgegeven met onze brief van 31 oktober 2005,
punt 3.
Verzekeraars wijzen de schade af op grond van deze polisbepaling.
(…)"
2.7 [Gedaagde] heeft bij brief van 15 januari 2007 aan [Eiser] als volgt bericht:
"(…)
De heer Mark [Gedaagde] is meerdere keren in het bedrijf van uw verzekerde geweest teneinde de
offerte te bespreken en uit te leggen, ook al toen het bedrijf door de voorganger van mevrouw
[Eiser] werd gerund.
Mondeling vonden deze gesprekken plaats in oktober 2004 met de voorganger van mevrouw
[Eiser], in de week van 3 oktober 2005 met mevrouw [Eiser] zelf alsmede tussen 31 oktober en 7
november 2005.
Tussendoor is er ook telefonisch contact geweest.
Tussen onze schriftelijk offerte van 31 oktober 2005 heeft de heer [Gedaagde] de offerte met de
hand aangepast tijdens een bezoek aan het juweliersbedrijf en is een aangepaste offerte op 7
november verstuurd.
Zowel mondeling als schriftelijk is tot uitdrukking gekomen dat er in ieder geval een extra
beveiliging diende te worden aangebracht met betrekking tot de etalage.
(…)"
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [Gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [Eiser] van € 22.694,50 ter vergoeding van schade, alsmede tot betaling van € 2.250,- aan buitengerechtelijke incassokosten met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [Eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De schadeveroorzakende gebeurtenis valt volledig onder de dekkingsvoorwaarden zoals opgenomen in de polis, zodat verzekeraars gehouden zijn de schade, begroot op
€ 22.694,50, uit te keren.
3.2 De polis maakt een duidelijk onderscheid tussen ruitinslag buiten (F1) en tijdens (F2) openingstijden waarbij voor het eerste geval (F1) een plakwerende folie is vereist en in het tweede geval (F2) niet. Omdat de ruitinslag tijdens openingsuren heeft plaatsgevonden, is de polisvoorwaarde F2 van toepassing en is voor dekking geen inbraakwerende folie vereist.
3.3 [Eiser] is door [Gedaagde] niet gewezen op het feit dat de etalageruit niet voldeed aan de in de polis gestelde voorwaarden, noch werden die voorwaarden ooit onder haar aandacht gebracht. De brief van 31 oktober 2005 waarin gewezen zou zijn op de noodzaak van een braakwerende folie heeft [Eiser] niet eerder ontvangen. Zij zag deze brief voor het eerst tijdens het bezoek van de expert, nadat de beroving had plaatsgevonden. [Gedaagde] heeft voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst tijdens een bezoek aan de juwelierszaak laten weten dat alles in orde was, ook de etalageruit.
3.4 [Eiser] heeft de aangepaste offerte, waarvan in de brief van [Gedaagde] d.d. 15 januari 2007 melding is gemaakt, nooit ontvangen. Zij is nooit op de hoogte gebracht van de aanvullende voorwaarde en verkeerde terecht in de veronderstelling dat alles in orde was. Ook voordat [Eiser] zich daar als juwelier vestigde, bood de zaak huisvesting aan een juwelier, die was verzekerd, zodat [Eiser] erop mocht vertrouwen dat aan alle eisen was voldaan.
3.5 Ter verkrijging van betaling buiten rechte is diverse malen gecorrespondeerd door tussenkomst van [Eiser]'s advocaat. Voor vergoeding van deze kosten maakt [Eiser] aanspraak op een bedrag van € 2.250,-.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [Eiser] in de kosten van het geding.
[Gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 [Eiser] heeft de polisvoorwaarden onder F niet nageleefd waardoor zij geen recht heeft op uitkering onder de polis. In de bepaling F1 staat het vereiste van een afgeplakte etalageruit. In de daarop volgende bepaling F2 wordt met zoveel woorden terugverwezen naar de bepaling F1, omdat er van wordt uitgegaan dat er 1 etalageruit is. De voorwaarde van het afgeplakt zijn van de etalageruit heeft betrekking op dezelfde etalageruit en geldt als dekkingsvoorwaarde voor zowel tijdens als buiten de openingsuren.
4.2 De voorwaarde dat de etalageruit beplakt diende te worden met inbraakwerend folie is expliciet door [Gedaagde] met [Eiser] besproken en is schriftelijk aan [Eiser] gemeld bij brief d.d. 31 oktober 2005.
4.3 De afwijzingsgronden zijn door [Gedaagde] verwoord in de brieven van 21 december 2006 en meer uitgebreid in de brieven van 15 januari en 13 maart 2007.
4.4 [Eiser] heeft nagelaten een overzicht in het geding te brengen waaruit volgt welke buitengerechtelijke kosten gemaakt zijn. [Gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap een vergoeding uit hoofde van buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.
Alle verrichtingen die samenhangen met enige proceshandelingen zoals het opstellen en voorbereiden van de dagvaarding komen overeenkomstig artikel 6:96 BW niet voor vergoeding in aanmerking.
5 De beoordeling
5.1 In geschil is de vraag of de door [Eiser] geleden schade als gevolg van de beroving gedekt is door de door [Eiser] bij [Gedaagde] afgesloten verzekeringsovereenkomst. Blijkens de op deze verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde polisvoorwaarden is onder F1 schade als gevolg van ruitinslag buiten openingsuren gedekt indien de etalage is beveiligd door afgeplakt glas plus rolluiken aan de binnenkant en geldt tevens als polisgarantie dat er per etalage niet meer geëtaleerd mag zijn dan € 40.000,- met een maximum per artikel van
€ 1.000,-. Onder F2 is schade als gevolg van ruitinslag tijdens openingsuren in geval van ruitinslag gedekt, waarbij gedurende deze periode als polisgarantie geldt dat er per etalage niet meer geëtaleerd mag zijn dan € 70.000,- met een maximum per artikel van € 3.000,-.
De onder F bepaalde geldwaardes zijn tussen partijen niet in geschil.
5.2 [Eiser] heeft aangevoerd dat voor dekking van schade als gevolg van ruitinslag ontstaan tijdens de openingsuren niet vereist is dat er inbraakwerende folie is aangebracht. [Gedaagde] betwist dit door te stellen dat er sprake is van 1 etalage die een onsplitsbaar geheel vormt zodat de voorwaarde van het aanbrengen van inbraakwerende folie voor zowel overdag als 's nachts geldt. Tevens beroept [Gedaagde] zich op haar brief van 31 oktober 2005 aan [Eiser], waarin zij [Eiser] erop heeft geattendeerd dat verzekeraars minimaal verwachten/eisen dat - onder meer - de ramen worden afgeplakt met inbraakvertragende folie. [Eiser] betwist dat zij deze brief van [Gedaagde] voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst heeft ontvangen.
5.3 Bij de uitleg van de bepalingen onder F komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer hieraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt onderdeel F van de polisvoorwaarden een duidelijk onderscheid tussen een ruitinslag buiten openingsuren (F1) en een ruitinslag tijdens openingsuren (F2). Beide onderdelen vermelden verschillende dekkings-voorwaarden, waarbij enkel onder F1 bepaald is dat de etalage beveiligd is door afgeplakt glas plus rolluiken aan de binnenkant. Eveneens is per onderdeel nadrukkelijk opgenomen dat de verzekeraars niet tot enige schadevergoeding gehouden zijn indien aan deze bepalingen niet is voldaan.
Bovendien wordt het onderscheid benadrukt doordat de woorden "buiten" in F1 en "tijdens" in F2 vetgedrukt zijn en de onderdelen F1 en F2 gescheiden zijn door een witregel.
De onder F2 opgenomen volzin: "Bij de bepaling onder F1 en F2 wordt uitgegaan dat er 1 etalage is.", doet hieraan niet af. Ter comparitie heeft [Gedaagde] immers verklaard dat als er meerdere etalages waren geweest, in de polis dat aantal in deze tekst was opgenomen.
5.4 Het verweer van [Gedaagde] dat zij [Eiser] bij brief d.d. 31 oktober 2005 erop gewezen heeft dat verzekeraars minimaal verwachten/eisen dat de ramen beplakt worden, staat aan dit oordeel niet in de weg. Nog daargelaten of [Eiser] deze brief al dan niet heeft ontvangen, kan deze brief met de daarin opgenomen zinsnede dat verzekeraars minimale verwachten/eisen dat - onder meer - de ramen worden afgeplakt met inbraakvertragende folie, niet worden aangemerkt als een verduidelijking van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Immers in de brief van 31 oktober 2005 is niet expliciet vermeld dat ook voor ruitinslag tijdens openingsuren als dekkingsvoorwaarde gesteld wordt dat de etalageruit is voorzien van inbraakwerend folie. Dit zelfde geldt voor de door [Gedaagde] gedane mededelingen. Niet is gesteld of gebleken immers dat hij [Eiser] hierop heeft gewezen. Als al - in algemene bewoordingen - de voorwaarde van inbraakwerend folie ter sprake is geweest, hetgeen [Eiser] heeft betwist, mocht [Eiser] gezien de tekst van de polis er op vertrouwen dat deze voorwaarde alleen betekenis had voor ruitinslag buiten openingsuren.
5.5 Hoewel de rechtbank [Gedaagde] wel kan volgen in haar standpunt dat de etalageruit onsplitsbaar is, in die zin dat het inbraakwerend folie al dan niet is aangebracht en eenmaal aangebrachte folie 's ochtends niet verwijderd wordt, staat dit standpunt niet in de weg aan de dekking van de schade die ontstaan is ten gevolge van de ruitinslag tijdens de openingsuren op 7 november 2006. Dat [Eiser] door het niet hebben van inbraakwerende folie op de etalageruit het risico heeft gelopen dat in geval van ruitinslag buiten de openingsuren geen dekking zou worden verleend, staat hier los van, nu dat risico zich in casu niet heeft geopenbaard.
5.6 Gezien de tekst en de opmaak van de bepalingen F1 en F2, mocht [Eiser] er op vertrouwen en mocht zij de polisvoorwaarden zo begrijpen, dat voor dekking van de schade als gevolg van de ruitinslag tijdens openingsuren, zoals in casu het geval was, niet vereist was dat er inbraakwerende folie op de etalageruit was aangebracht.
5.7 Nu vaststaat dat [Eiser] en [Gedaagde] partijen zijn bij de verzekeringsovereenkomst, het verzekerd risico zich heeft verwezenlijkt en [Gedaagde] zich niet kan beroepen op een uitsluitings-of beperkingsgrond, is [Gedaagde] gehouden de niet betwiste schade ad
€ 22.694,50 aan [Eiser] te vergoeden.
5.8 De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
5.9 De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 7 november 2006, zijnde de datum waarop [Eiser] de schade heeft geleden.
5.10 [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [Gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiser] te betalen het bedrag van € 22.694,50 (zegge: tweeëntwintigduizend zeshonderdvierennegentig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2006 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Eiser] bepaald op € 550,- aan vast recht, op € 70,85 aan overige verschotten en op € 1.158,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken in het openbaar.
1158/336