ECLI:NL:RBROT:2008:BD1791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2016
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van jongerenwerker wegens verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een jongerenwerker, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse, verweerder. Eiser was disciplinair ontslagen vanwege verboden wapenbezit, wat door de rechtbank als een ernstig plichtsverzuim werd gekwalificeerd. De rechtbank overwoog dat eiser, ondanks zijn verzachtende omstandigheden, zoals een eerdere steekpartij en psychische problemen, verantwoordelijk was voor zijn handelen. Eiser had een vuurwapen met bijbehorende munitie gekocht en dit gedurende enige tijd onder zich gehouden. De rechtbank benadrukte dat de functie van eiser een hoge mate van integriteit vereiste, vooral gezien zijn voorbeeldfunctie voor jongeren. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat het plichtsverzuim hem niet kon worden toegerekend, en oordeelde dat de opgelegde sanctie van ontslag evenredig was aan de ernst van het feit. Eiser had de gelegenheid om de gevolgen van zijn handelen te overzien en had de keuze om de koop niet door te zetten. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/2016 AW
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. L.M.M. Fruytier,
en
het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse, verweerder,
gemachtigden G. de Boer en J. Thijs.
I Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 10 januari 2006 is aan eiser medegedeeld dat verweerder voornemens is aan eiser de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Eiser heeft hierop zijn zienswijze gegeven.
Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder op grond van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling / Uitwerkingsovereenkomt (hierna: CAR/UWO), eiser disciplinair ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 april 2006 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft eiser bij brief van 19 juni 2006 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 27 juli 2006 is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Naar aanleiding van zijn bezwaar is eiser op 8 september 2006 door de Algemene Bezwaarschriftencommissie gehoord.
Bij besluit van 17 april 2007 heeft verweerder conform het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 30 mei 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 6 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2008. Verschenen is eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
II Overwegingen
1.1 In artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair kan worden gestraft.
1.2 In artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO is bepaald dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift omvat als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.3 In artikel 8:13 van de CAR/UWO is bepaald dat als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag kan worden verleend.
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ontslag terecht en op goede gronden is verleend. Eiser heeft doelbewust een vuurwapen van zijn collega gekocht. Gelet op de aard van het misdrijf, gaat het hier om buitengewoon ernstig plichtsverzuim. Juist van een ervaren jeugd- en jongerenwerker als eiser mag normbesef en normstellend gedrag verwacht worden. Niet aannemelijk is dat de aard en mate van depressiviteit van eiser zodanig was dat hij zijn wil niet heeft kunnen bepalen of dat hij geen besef meer had van het verkeerde van zijn gedrag. Daarom is het plichtsverzuim volledig toerekenbaar.
Gelet op de ontstane breuk in het vertrouwen in eiser en de geschonden integriteit van de gemeentelijke organisatie is het niet mogelijk om eiser milder te straffen. Voor een goede behartiging van het publieke belang is het onmogelijk om tolerant te zijn tegen iemand die door het bezit van een vuurwapen en munitie heeft getoond dat eigenrichting te rechtvaardigen is. Het met het besluit te dienen doel is niet onevenredig aan de belangen van verweerder en die belangen wegen zwaarder dan die van eiser.
3 Eiser stelt zich op het standpunt dat het plichtsverzuim hem op grond van de omstandigheden van zijn geval niet kan worden toegerekend. Deze omstandigheden bestaan eruit dat eiser in 1998 is neergestoken in het jongerencentrum TexMex, en dat er tweemaal bij hem is ingebroken. Bovendien is eiser begin 2005 gescheiden, waarna hij in een ernstige depressie is geraakt. Hij is hiervoor onder behandeling van een psycholoog en hij slikt antidepressiva. Het kopen van het wapen is gebeurd in een labiele periode waarin eiser niet in staat was om een verstandige en rationele afweging te maken.
Voorts betoogt eiser dat de opgelegde straf onevenredig is. Eiser is sinds 1996 in dienst en is steeds goed beoordeeld. De straf van disciplinair ontslag leidt ertoe dat hij niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Eiser komt vanwege de hoogte van zijn eigen vermogen evenmin in aanmerking voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. Eiser bepleit een mildere straf dan het strafontslag. Eiser heeft erkend dat hij fout zat en heeft berouw getoond.
De andere twee betrokkenen, die ook zijn gestraft met disciplinair ontslag, hebben zich eerder aan misstanden schuldig gemaakt, in tegenstelling tot de eiser. Ook het plichtsverzuim van eiser was lichter; er is bij hem slechts één wapen aangetroffen. Toch is hij net zo zwaar gestraft. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4 De recht¬bank overweegt het volgende.
4.1 Eiser heeft niet weersproken dat hij van een collega een vuurwapen met munitie heeft gekocht en dat hij dit wapen en die munitie enkele maanden voorhanden heeft gehad. Evenmin heeft eiser weersproken dat deze gedragingen plichtsverzuim opleveren als bedoeld in artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO. Tussen partijen is derhalve niet in geschil, en de recht¬bank gaat er daarom ook van uit, dat eiser de hem ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd en dat deze zijn te kwalificeren als plichtsverzuim.
Ter zitting is eiser meer en ander plichtsverzuim verweten door de gemachtigden van verweerder. Nu deze verwijten niet aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, worden zij niet in de beoordeling van het geschil betrokken. Overigens is de recht¬bank van oordeel dat de handelwijze van de gemachtigden ongepast is. Eerst op zitting iemand dergelijke verwijten maken, overvalt niet alleen eiser, maar ook de recht¬bank en ontneemt eiser ook de gelegenheid een gedegen weerwoord te voeren. Dergelijke verwijten, die bovendien niet onderbouwd waren, plaatsen eiser onnodig in een kwaad daglicht, terwijl er geen enkele reden was om ze te maken; ze konden immers nimmer onderdeel van het geding worden, nu ze niet aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd.
4.2 De recht¬bank verwerpt de stelling van eiser dat hem het plichtsverzuim niet kan worden toegerekend. De omstandig¬heden dat eiser in 1998 is neergestoken en dat bij hem tweemaal is ingebroken leiden op zichzelf niet tot de conclusie dat eiser niet meer in staat moet zijn geweest zijn wil te bepalen of de gevolgen van zijn handelen te overzien. Ook de psychologische rapportage van 2 juni 2005 biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser niet in staat was een rationele keuze te maken. Verweerder kon derhalve aan eiser een disciplinaire maatregel opleggen.
4.3 De recht¬bank is voorts van oordeel dat de opgelegde straf niet onevenredig is. Verboden wapenbezit is een ernstig strafbaar feit, zeker als het een vuurwapen met bijpassende munitie betreft. Tussen het moment van koop en het moment van aflevering, toen ook betaald werd, is enige tijd verstreken. Eiser had toen al de gelegenheid om de gevolgen van zijn handelen te overzien en de koop niet door te zetten. Na de koop heeft eiser het wapen langere tijd onder zich gehad. Hij heeft dus telkens opnieuw kunnen en moeten afwegen of hij het wel onder zich zou houden. Voorts had eiser een voorbeeldfunctie voor de jongeren met wie hij werkte. De aard en het niveau van die functie vereisen dan ook een zeer hoge mate van integriteit van de betrokken ambtenaar. De door eiser naar voren gebrachte verzachtende omstandigheden en belangen die hij heeft bij het opleggen van een mildere straf, doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de evenredigheid van de opgelegde sanctie.
4.4 Het betoog dat de strafoplegging in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling, faalt. Strafontslag is de zwaarste disciplinaire maatregel die door verweerder kan worden opgelegd. Dat verweerder niet de mogelijkheid heeft om zwaardere vergrijpen zwaarder te bestraffen laat onverlet dat het plichtsverzuim van eiser óók oplegging van de zwaarste sanctie rechtvaardigt. Gevallen waarin ambtenaren die zich aan plichtsverzuim schuldig hebben gemaakt dat vergelijkbaar is met dat van eiser, en daarvoor milder zijn gestraft, zijn gesteld, noch gebleken.
5 Het beroep is derhalve ongegrond.
6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskosten veroordeling.
III Beslissing
De rechtbank Rotterdam,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans als voorzitter, mr. drs. H. van den Heuvel en
mr. drs. J. van den Bos als leden, in tegenwoordigheid van M. Kruize, griffier.
de griffier, de voorzitter,
de griffier is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 16 april 2008.
Afschrift verzonden op
Een belanghebbende -onder wie in elk geval eiser wordt begrepen- en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA te Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.