ECLI:NL:RBROT:2008:BD1788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2386
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag wegens plichtsverzuim bij ambtenaar in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar werkzaam bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Sozawe), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiser was ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim, omdat hij op 16 december 2005 een financiële handeling had verricht zonder dat daarvoor een werkproces was aangemaakt. Eiser betwistte het ontslag en voerde aan dat zijn handelen niet als plichtsverzuim kon worden aangemerkt, omdat hij handelde in de hectiek van het werk en volgens gangbare praktijken binnen de organisatie. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser zich niet aan de procedureregels had gehouden, verweerder niet had aangetoond dat hij op eigen initiatief had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ernstig plichtsverzuim en dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig was. De rechtbank vernietigde het ontslagbesluit en oordeelde dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/2386 AW
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
gemachtigde drs. E.J. Overgaauw.
I Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 16 oktober 2006 (hierna: het ontslagbesluit) heeft verweerder eiser wegens zeer ernstig plichtsverzuim op grond van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, gelezen in verbinding met artikel 86 en artikel 97, tweede lid, van het Ambtenarenreglement Rotterdam (hierna: AR) ontslag verleend met onmiddellijk ingang en zonder toevoeging van het woord eervol.
Tegen het ontslagbesluit heeft eiser bij brief van 1 november 2006 bezwaar gemaakt.
Op 10 april 2007 heeft de Algemene Bezwaarschriftencommissie (hierna: ABC) verweerder geadviseerd de bezwaren van eiser gegrond te verklaren, het ontslagbesluit te vernietigen, onder de constatering dat sprake is van ernstig plichtsverzuim en eiser per dezelfde datum eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 91, eerste lid, van het AR wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Tevens is geadviseerd de proceskosten van de bezwaarprocedure aan eiser te vergoeden.
Naar aanleiding hiervan heeft het hoofd van dienst van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Sozawe) op 24 mei 2007 een contramemorie uitgebracht waarin in overweging wordt gegeven de bezwaren ongegrond te verklaren en het ontslagbesluit te handhaven en subsidiair eiser eervol ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid ‘anders dan’, met een opzegtermijn van twee maanden op grond van artikel 91, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 97, eerste lid, en artikel 86 van het AR. Dit advies is ondersteund door de directeur middelen en control van de Bestuursdienst Rotterdam.
Bij besluit 20 juni 2007 heeft verweerder de contramemorie in zijn geheel overgenomen, het bezwaar ongegrond verklaard en het ontslagbesluit van 16 oktober 2006 gehandhaafd. Verweerder heeft subsidiair als ontslaggrond opgenomen dat eiser, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, met ingang van maandag 18 december 2006, eervol ontslag wordt verleend op grond van artikel 91, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 97, eerste lid en artikel 86, van het AR wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Het verzoek om vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure is afgewezen.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 28 juni 2007 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2007.
Verweerder heeft bij brief van 14 februari 2008 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008. Ter zitting is verschenen eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 In artikel 78 van het AR is bepaald dat de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair kan worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.2 In artikel 79, eerste lid, aanhef en onder sub j, van het AR is bepaald dat als disciplinaire straf ontslag verleend kan worden.
1.3 In artikel 86 van het AR is bepaald dat ontslag anders dan bij wijze van straf of op verzoek van de ambtenaar, behoudens het bepaalde in artikel 95, slechts wordt verleend met inachtneming van een opzegtermijn. Deze bedraagt, tenzij in hoofdstuk XI anders is bepaald, voor de ambtenaar aangesteld in vaste dienst twee maanden en voor de ambtenaar in tijdelijke dienst één maand.
1.4 Ingevolge artikel 91, eerste lid, van het AR kunnen burgemeester en wethouders de ambtenaar ontslag verlenen wegen onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken.
1.5 In artikel 97, tweede lid, van het AR is bepaald dat in de gevallen, bedoeld in onder meer artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, het ontslag ook zonder toevoeging van het woord eervol kan worden verleend.
2.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich aan zeer ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Eiser heeft in zijn functie van financieel medewerker dienstverlening bij de dienst Sozawe op 16 december 2005 op eigen initiatief een vordering ter grootte van € 1.539,89 afgeboekt van een cliënte die niet behoorde tot zijn district. Dit heeft hij gedaan zonder het aanmaken van een werkproces, zonder rapportage van een klantmanager en zonder accordering door een kwaliteitsmedewerker. Voorts heeft eiser op eigen initiatief en zonder overleg met de klantmanager voor een cliënt, de vader van een bekende, die behoort tot een ander district, het termijnbedrag van een openstaande vordering verhoogd. Tevens heeft eiser voor een kennis, met wie hij in het verleden een relatie heeft gehad, de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2003 behandeld en op 24 mei 2005 een vordering afgeboekt. Eiser heeft met zijn gedrag niet alleen de dienst Sozawe financiële schade toegebracht, maar ook schade aan de geloofwaardigheid van de dienst en aan het vertrouwen dat in medewerkers van de dienst moet kunnen worden gesteld. Verweerder acht het plichtsverzuim zo ernstig dat de sanctie van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is. Verweerder betoogt daartoe dat eiser binnen de dienst Sozawe een functie bekleedde, waarin hij verantwoordelijk was voor de verwerking van niet-automatisch te verwerken uitkeringsmutaties. Voor die functie is volstrekte integriteit vereist. Gelet op eisers ervaring en het feit dat binnen de dienst sinds jaar en dag intensief aandacht wordt besteed aan de noodzaak van het consequent volgen van werkinstructies en procedures, had eiser de gevolgen van zijn handelen moeten beseffen.
3.1 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe
- samengevat - het volgende aan. Eiser meent dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is nu niet inzichtelijk gemaakt wordt waarom verweerder voor het standpunt van de (eigen) directeur heeft gekozen en niet voor het standpunt van de ABC. Het is eiser niet bekend dat verweerder ooit heeft afgeweken van de zogenaamde contramemorie, zodat verweerder de rechtsgang van de ABC slechts accepteert indien haar welgevallige adviezen worden uitgebracht, hetgeen in strijd is met het fair-playbeginsel. Eiser erkent op een aantal momenten niet volgens de interne procedures te hebben gewerkt. Met name door de hectiek van het werk en het oogmerk van dienstverlening aan collega’s kwam het wel vaker voor dat niet steeds de procedures exact werden nageleefd. Aangezien de wijze van werken van eiser niet afwijkt van wat door de omstandigheden gangbaar genoemd kan worden, kan eiser niet zonder meer erkennen dat sprake is van ernstig plichtsverzuim. Er is dan ook niet of nauwelijks sprake van verwijtbaarheid. Eiser erkent dat zijn gedragingen hem kunnen worden toegerekend, echter hij handelde naar eigen zeggen volgens een cultuur, waarbij soms werd afgeweken van een regel, die gangbaar was binnen het bedrijf. Eiser benadrukt dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat in de organisatie steeds strikt volgens de werkprocessen, die niet alleen gericht zijn op betrouwbaarheid maar bijvoorbeeld ook op efficiency, gewerkt wordt. Met de ABC meent eiser dat, indien er sprake is van plichtsverzuim, onvoorwaardelijk strafontslag niet evenredig is, mede gelet op de lengte van zijn dienstverband en het goede functioneren in de afgelopen dertien jaar.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Eiser is op 1 mei 1995 in tijdelijke dienst bij de dienst Sozawe aangesteld in de functie van administratief medewerker. Met ingang van 1 januari 1997 is eiser in vaste dienst aangesteld. Met ingang van 1 april 2002 is eiser werkzaam als Financieel Medewerker Dienstverlening.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder verwijzing naar de contramemorie, waarin uitvoerig is ingegaan op de redenen waarom dient te worden afgeweken van het advies van de ABC, in voldoende mate heeft voldaan aan haar verplichting als bedoeld in artikel 7:13, zevende lid, van de Awb.
4.3 De rechtbank verwerpt het betoog van eiser dat verweerder in strijd met het fair-playbeginsel heeft gehandeld. De enkele stelling dat verweerder - zoals de wet hem uitdrukkelijk toestaat in artikel 7:13 van de Awb - gemotiveerd is afgeweken van het advies van de ABC is onvoldoende om zulks aan te nemen. Niet kan worden gezegd dat verweerder geen open kaart heeft gespeeld of eiser heeft gefrustreerd in het krijgen van zijn recht, noch dat verweerder op andere wijze ‘unfair’ is opgetreden in deze zaak. Daarbij zijn statistieken over de hoeveelheid al dan niet overgenomen adviezen irrelevant.
4.4 Ten aanzien van het gestelde plichtsverzuim van 16 december 2005 overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft erkend dat hij op 16 december 2005 een vordering heeft afgeboekt zonder dat daarvoor een werkproces was aangemaakt. Hij heeft tevens verklaard dat, toen hij deze afboeking verrichtte, het dossier behoorde tot het district Centrum en niet tot het Jongerendistrict. Voorts heeft eiser - onbetwist - gesteld niet bevoegd of in staat te zijn dossiers van of naar een ander district te verplaatsen. Dit wordt bevestigd door het primaire besluit waarin is gesteld dat eiser geen dossiers van andere districten kan binnenhalen. Eiser heeft voorts ter zitting, en ook eerder in de procedure verklaard over de dagelijkse gang van zaken op zijn afdeling: Doorgaans plegen de Administratief Medewerkers Dienstverlening (AMD-ers) de werkprocessen aan te maken. Het komt vanwege tijdsdruk soms voor dat de gewenste handeling in een dossier door eiser op verzoek van collega’s voorafgaand aan de opmaak van een werkproces wordt verricht. In zo’n geval wordt het dossier na de financiële handeling teruggegeven aan de AMD-er teneinde achteraf een werkproces op te maken. Eiser stelt evenwel geen controle te hebben op het daadwerkelijk nadien aanmaken van een werkproces. Verweerder heeft deze verklaring niet kunnen weerleggen. Tenslotte stelt de rechtbank - gelet op eisers niet weersproken verklaring - vast dat het voor degene die mutaties uitvoeren niet bekend is of en wanneer een dossier van een ander district is overgenomen en stelt zij vast dat - zoals blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 28 september 2006 - dat het overhalen van dossiers door AMD-ers wordt gedaan, dat zij allen hebben verklaard dat zij het dossier kunnen hebben overgehaald op verzoek van eiser, en dat zij dit doen in goed vertrouwen. Verweerder heeft echter niet kunnen achterhalen door wie en om welke reden het dossier is overgehaald naar een ander district.
De rechtbank overweegt dat gelet op het bovenstaande vaststaat dat eiser zich op 16 december 2005 niet aan de procedureregels heeft gehouden - hij heeft immers een afboeking verricht zonder dat er een werkproces was aangemaakt -, doch dat verweerder niet heeft kunnen stellen dat eiser die dag op eigen initiatief het betreffende dossier heeft binnengehaald vanuit het Jongerendistrict naar district Centrum en vervolgens op eigen initiatief de afboeking van € 1.539,89 heeft verricht. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat enkel vaststaat dat eiser door het niet aanmaken van een werkproces op
16 december 2005 niet heeft gewerkt volgens de voorschriften. Daarmee is echter nog geen sprake van plichtsverzuim als bedoeld in artikel 78 van het AR.
4.5 Ten aanzien van het overig gestelde plichtsverzuim overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat hij op een aantal momenten niet volgens de interne procedures heeft gewerkt. Daarbij heeft eiser erkend dat hij zonder overleg met de klantmanager het termijnbedrag van een openstaande vordering van een bekende heeft verhoogd van € 35,- naar € 50,-. Voorts heeft eiser niet betwist dat hij voor mw. K.S. Sital, met wie hij in het verleden een relatie heeft gehad, de voorlopige teruggaaf Inkomstenbelasting 2003 heeft behandeld en op 24 mei 2005 een vordering heeft afgeboekt. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van dusdanig handelen van eiser dat deze gedragingen kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim. Niet in geschil is dat dit overige plichtsverzuim aan eiser kan worden toegerekend.
Verweerder komt derhalve de bevoegdheid toe om eiser disciplinair te straffen.
4.6.1 Ten aanzien van de vraag of de opgelegde straf van disciplinair ontslag evenredig is aan de ernst van het door eiser gepleegde plichtsverzuim overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.2 Uit het hierboven overwogene volgt dat eiser zich weliswaar enige malen niet aan de procedureregels heeft gehouden, doch dat niet aannemelijk is geworden dat hierdoor afbreuk is gedaan aan het aanzien van de gemeente als fatsoenlijke en integere overheidsinstantie. Het had naar het oordeel van de rechtbank op verweerders weg gelegen
- na gedegen onderzoek naar de praktijk van alledag - eiser zo nodig te waarschuwen en hem er op te wijzen zich aan de procedureregeling te houden. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de eiser verweten gedragingen zodanig zijn dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet evenredig is te achten.
4.6.3 Het besluit, voor zover inhoudend een disciplinair ontslag, moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb.
4.7 In geschil is voorts de vraag of verweerder zich terecht subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat eiser onbekwaam is voor zijn functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken en of verweerder op grond daarvan in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het ontslag van eiser. De rechtbank overweegt dat van ongeschiktheid in voormelde zin sprake is wanneer uit gedragingen of handelingen of de opstelling in het werk van de betrokken ambtenaar bepaaldelijk is gebleken dat hij niet meer in zijn betrekking kan functioneren, of wanneer betrokkene behept is met zodanige eigenschappen van karakter, geest of gemoed dat hij daardoor de voor de functie vereiste persoonlijke eigenschappen mist. De ongeschiktheid mag zijn oorzaak niet in overwegende mate vinden in ziekte of gebrek. Het moet voorts gaan om ongeschiktheid in objectieve zin, gerekend naar algemene maatstaven. De rechtbank is van oordeel dat eiser weliswaar zich enige malen niet aan de procedureregels heeft gehouden, maar dat hieruit in dit geval niet zonder meer volgt dat eiser ongeschikt is voor zijn functie. Ook hier geldt dat de rechtbank van oordeel is dat eiser eerst gewaarschuwd had dienen te worden, zodat ook deze ontslaggrond van verweerder geen stand kan houden. Het besluit, voor zover inhoudend een ongeschiktheidsontslag, moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
4.8 Het beroep is gegrond. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
5 Nu het beroep gegrond is, dient het griffierecht van € 143,- aan eiser te worden vergoed.
6 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III Beslissing
De rechtbank Rotterdam,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak binnen vier weken na verzending daarvan;
4 bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt;
5 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
Aldus gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. E.A.Poppe - Gielesen en
mr.drs. J. van den Bos, leden, en door de voorzitter en mr. G. Buijtenhek, griffier, ondertekend.
de griffier, de voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 9 april 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA te Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op