ECLI:NL:RBROT:2008:BD0621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/710036-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. van Boven
  • A. Melkert
  • J. van Dijke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris inzake bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 3 maart 2008. De rechter-commissaris had geweigerd de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van de verdachte te toetsen en de vordering tot inbewaringstelling in behandeling te nemen, omdat deze niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft op 18 april 2008 de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte zijn gehoord. De verdachte was niet verschenen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de weigering van de rechter-commissaris om de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling te toetsen, omdat het Wetboek van Strafvordering hierin geen rechtsingang biedt. Voor het overige is het hoger beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft besloten om een bevel tot bewaring van de verdachte voor een termijn van veertien dagen te verlenen, omdat er ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn en er een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid is die onmiddellijke vrijheidsbeneming vereist.

De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis te schorsen afgewezen, omdat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte. De beslissing is genomen in raadkamer door de rechters M. van Boven, A. Melkert en J. van Dijke, waarbij de oudste rechter niet in staat was de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector straf
Parketnummer: 10/710036-08
Raadkamernummer: 08/567
Beslissing van de rechtbank in het arrondissement Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de op 4 maart 2008 ingekomen akte rechtsmiddel houdende hoger beroep van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam tegen de beslissing van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank van 3 maart 2008, betreffende de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan [adres],
hierna te noemen: de verdachte.
Procesverloop
Op 29 februari 2008 is de verdachte aangehouden en in verzekering gesteld.
Bij de bestreden beslissing van 3 maart 2008 heeft de rechter-commissaris geweigerd de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van de verdachte te toetsen alsmede geweigerd de vordering van de officier van justitie tot inbewaringstelling van de verdachte in behandeling te nemen. In dit verband heeft de rechter-commissaris overwogen dat bedoelde vordering en het daarbij behorende dossier in strijd met gemaakte werkafspraken niet tijdig, te weten: minimaal dertig minuten voorafgaand aan de behandeling, zijn aangeleverd.
Op 4 maart 2008 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, aangezien hij zich daarmede niet kan verenigen.
Bij appèlmemorie van 13 maart 2008 heeft de officier van justitie de grieven van het hoger beroep ingediend.
Op 18 april 2008 heeft de behandeling van het hoger beroep door de meervoudige raadkamer van deze rechtbank plaatsgehad. De rechtbank heeft in raadkamer gehoord: de officier van justitie mr. Pols en mr. Kuit, raadsman van de verdachte. De verdachte is, hoewel hiertoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak van deze beslissing is bepaald op heden.
Ontvankelijkheid
De officier van justitie is niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de weigering van de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling te toetsen, nu het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) daartoe geen rechtsingang biedt.
Ingevolge artikel 446 Sv kan het openbaar ministerie van alle beschikkingen van de rechter-commissaris waarbij een krachtens het Wetboek van Strafvordering genomen vordering niet is toegewezen, hoger beroep instellen.
Nu bij de bestreden beslissing onder meer de vordering van de officier van justitie tot inbewaringstelling van de verdachte niet is toegewezen, is het hoger beroep in zoverre ontvankelijk.
Beoordeling
Uitgangspunt bij de beoordeling van de bestreden beslissing, is artikel 63, eerste lid, eerste volzin, Sv. Ingevolge deze bepaling kan de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, een bevel tot bewaring van de verdachte verlenen.
Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris; hij kan op vordering van de officier van justitie een bevel tot bewaring verlenen en hij kan, als spiegelbeeld, een dergelijk bevel niet verlenen, dat wil zeggen de daartoe strekkende vordering van de officier van justitie afwijzen.
Weliswaar staat het de rechter-commissaris vrij om binnen de organisatie van zijn kabinet met het openbaar ministerie werkafspraken te maken, doch die afspraken kunnen er niet toe leiden dat een vordering tot inbewaringstelling van de officier van justitie niet in behandeling wordt genomen; de systematiek van het Wetboek van Strafvordering verzet zich daartegen.
Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beslissing van de rechter-commissaris niet in stand kan blijven en dat het hoger beroep gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank zal beslissen overeenkomstig hetgeen de rechter-commissaris had behoren te doen.
Kennis is genomen van de vordering d.d. 3 maart 2008 van de officier van justitie in dit arrondissement, strekkende tot het verlenen van een bevel tot bewaring van de verdachte.
De verdenking is gerezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten omschreven in de vordering tot inbewaringstelling, ter zake van welke feiten een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven.
Overwogen wordt dat uit de inhoud van het dossier blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte.
Voorts wordt overwogen dat is gebleken van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert.
Ernstig rekening moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en waardoor de gezondheid en/of veiligheid van personen in gevaar gebracht kan worden en/of algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan (artikel 67a, tweede lid, sub 2 Sv).
De vermoedelijk begane feiten betreffen één der misdrijven omschreven in de artikelen 285, 300, 310, 311, 321, 322, 323a, 326a, 350, 416, 417bis, 420bis of 420quater van het Wetboek van Strafrecht, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sinds de dag waarop de verdachte wegens een van deze misdrijven onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbenemende maatregel of een taakstraf is veroordeeld en voorts er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom één van die misdrijven zal begaan (artikel 67a, tweede lid, sub 3 Sv).
Het voorgaande blijkt uit de omstandigheden dat:
- de verdachte recentelijk onherroepelijk wegens (gekwalificeerde) vermogensdelicten en geweldsdelicten is veroordeeld en in een proeftijd loopt;
- de verdachte verslaafd is aan verdovende middelen en zijn verslaving onderhoudt door het plegen van feiten als de onderhavige;
- deze strafbare feiten voor de verdachte van lucratieve aard waren, zodat voortzetting daarvan in de rede ligt.
De rechtbank zal dan ook een bevel tot bewaring tegen de verdachte voor een termijn van veertien dagen verlenen.
De raadsman van de verdachte heeft -subsidiair- verzocht om de voorlopige hechtenis te schorsen, mede gezien het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, nu het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte zoals in raadkamer aangevoerd.
Gelet is op het bepaalde in artikelen 63, 64, 67, 67a en 78 Wetboek van Strafvordering en artikel 310, 311, 416 en 417bis Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het nalaten van de rechter-commissaris een oordeel te geven omtrent de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in het hoger beroep;
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- verleent een bevel tot bewaring tegen de verdachte voor een termijn van veertien dagen;
- wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan in raadkamer op 25 april 2008;
door mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. Melkert en Van Dijke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Empelen, griffier.
De oudste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.