ECLI:NL:RBROT:2008:BD0609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/700185-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld in de zaak tegen verdachte [verdachte 3]

In de zaak tegen [verdachte 3] heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2008 uitspraak gedaan over de medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag en diefstal. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige beroving die resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte niet fysiek aanwezig was tijdens de fatale geweldsdaad, zij wel degelijk medeplichtig was aan de doodslag door haar actieve rol in de planning en uitvoering van de beroving. De verdachte had samen met medeverdachten een plan gemaakt om het slachtoffer te beroven, waarbij geweld zou worden gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk informatie had verschaft die de medeverdachten hielp bij het plegen van de misdaad. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de gevolgen van de beroving, omdat zij niet had voorzien dat het slachtoffer zou overlijden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar verminderd toerekeningsvatbare toestand, voldoende verantwoordelijk was voor haar daden. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de ouders en de minderjarige zoon van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/700185-07
Datum uitspraak: 22 april 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte 3]
geboren in 1983 te [plaatsnaam],
[adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerdraadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 en 8 april 2008 .
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze
bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Pols heeft gerequireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 primair, 1 subsidiair, en 1 meer subsidiair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 nog meer subsidiair (de medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag) en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens verdachte is aangevoerd dat de politie ten tijde van de gebeurtenissen aan de [adres] zoveel fouten heeft gemaakt, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe is gesteld dat wanneer de politie haar werk goed had gedaan en eerder had ingegrepen, het slachtoffer (wellicht) niet zou zijn overleden.
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen het volgende heeft te gelden. Een niet tijdig ingrijpen van de politie, waardoor schade die door verdachten is toegebracht is opgelopen, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, nu die schade niet door de gestelde nalatigheid van de politie is veroorzaakt, maar door onrechtmatig handelen van de verdachten. Ook in deze zaak was dat het geval: de letsels van het slachtoffer zijn niet veroorzaakt door het door de raadsman gestelde niet tijdige ingrijpen van de politie, maar door de handelingen van de medeverdachten. Bovendien zijn het niet de belangen van verdachte, die kunnen worden geschaad door een mogelijk niet tijdig ingrijpen van de politie, maar hooguit die van het slachtoffer.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging.
VRIJSPRAAK
Het onder het onder 1 primair, 1 subsidiair, en 1 meer subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken
BEWIJSOVERWEGING EN BEWEZENVERKLARING
Vaststelling van de feiten
In de nacht van 15 op 16 juni 2007 is [het slachtoffer], in de woning op de [adres][plaatsnaam] overleden. Daaraan is het volgende voorafgegaan.
Het slachtoffer heeft met verdachte (hierna “[verdachte 3]”) een relatie gehad. Zij woonden tot 30 mei 2007 samen. Op die datum heeft zij de woning verlaten nadat tussen hen een vechtpartij had plaatsgevonden waarbij [verdachte 3] letsel aan haar voorhoofd had opgelopen. (blz. 171 en 638 e.v. dossier TGO)
[verdachte 3] en [verdachte 1] hebben in de periode vanaf medio januari 2007 regelmatig contact met elkaar gehad, waarbij [verdachte 3] onder meer over haar relatie met het slachtoffer sprak. (verklaring [verdachte 1] als getuige bij rechter-commissaris) Zij vertelde dat zij door hem in elkaar werd geslagen en dat zij geld van zijn rekening naar haar rekening had overgemaakt. (blz. 126 en blz.175) [verdachte 3] vertelde verder dat het slachtoffer goed zijn geld verdiende. (blz. 34) [verdachte 3] en [verdachte 1] hebben zeven of acht keer gesproken over de beroving van het slachtoffer. [verdachte 3] heeft een keer tegen [verdachte 1] gezegd dat hij de beroving moest uitstellen omdat er op dat moment onvoldoende geld op de rekening van het slachtoffer stond. Ook heeft zij aan hem gevraagd hoe hij de beroving wilde fiksen, omdat het slachtoffer hem zou herkennen. (blz. 176) [verdachte 1] wilde dat [verdachte 3] een valse handtekening zou zetten onder een overschrijvingsformulier van het slachtoffer. Het op die manier op een bankrekening van derden overgemaakte geld zou worden gedeeld. (blz. 176)
Op metrostation [naam] in [plaatsnaam] heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen [verdachte 3] en [verdachte 1], waarbij [verdachte 2] (hierna “[verdachte 2]”) ook aanwezig was. (blz. 127 en blz. 176) Daar is overlegd op welke manier het slachtoffer van zijn geld beroofd zou worden. Aanvankelijk is besproken dat [verdachte 3] een sleutel van de woning van het slachtoffer zou laten bijmaken zodat [verdachte 1] en [verdachte 2] ’s nachts zijn woning zouden kunnen binnengaan. [verdachte 3] heeft gezegd dat het slot niet was veranderd. Om te voorkomen dat het slachtoffer aangifte zou doen, zou hij worden gechanteerd met het feit dat er op zijn laptop - die [verdachte 3] in haar bezit had - kinderporno stond. Daarnaast zou [verdachte 3] aangifte doen van mishandeling. (blz. 127 en verklaringen [verdachte 1] bij de rechter-commissaris)
Hierna zijn nog verschillende contacten geweest tussen de verdachten waarbij de plannen om het slachtoffer te beroven zijn besproken. (blz. 128 e.v. en blz. 176 e.v.) Uit de verschillende verklaringen maakt de rechtbank op dat [verdachte 3] en [verdachte 1] hierover samen spraken en ook [verdachte 1] en [verdachte 2] hierover samen spraken, waarbij [verdachte 1] zowel [verdachte 3] als [verdachte 2] op de hoogte hield van de zaken die buiten elkaars aanwezigheid waren besproken.
[verdachte 1] wist van [verdachte 3] dat het slachtoffer een hoop geld op zijn rekening had staan. (blz 92)
Op 7 juni 2007 is [verdachte 2] samen met getuige X in de woning van [verdachte 1] geweest waar eveneens is gesproken over de beroving van het slachtoffer. [verdachte 2] en [verdachte 1] hebben toen afgesproken de beroving in de woning van het slachtoffer te laten plaatsvinden, hem te slaan en zijn bankpas af te pakken en dan te gaan pinnen. [verdachte 1] heeft gezegd dat hij het slachtoffer zou slaan totdat hij zijn pincode zou geven. (blz. 92, blz. 129 en blz.185)
Op 8 juni 2007 is [verdachte 2] wederom naar de woning van [verdachte 1] gegaan. Toen is besproken dat de beroving dat weekeinde niet door zou gaan omdat het slachtoffer dat weekend bij zijn ouders was. Dit had [verdachte 3] aan [verdachte 1] verteld, evenals dat zij niet wist wanneer het slachtoffer weer in zijn eigen huis ging wonen. [verdachte 2] heeft nog aan [verdachte 1] voorgesteld om zijn vuurwapen mee te nemen naar de beroving, maar [verdachte 1] vond dat geen goed idee (blz. 92, blz. 93 en blz. 129)
Op 14 juni 2007 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachten op het metrostation [naam]. (blz. 130, blz. 177 en blz. 956 e.v.) Daar is met z’n drieën afgesproken dat de beroving in de woning van [verdachte 1] zou plaatsvinden. Het slachtoffer zou naar die woning worden meegenomen en in de woning worden besprongen en vastgetapet. Om te voorkomen dat de buren dat zouden horen stelde [verdachte 3] voor om de muziek hard aan te zetten. [verdachte 2] zou een dvd met harde muziek meenemen. (blz. 132) [verdachte 3] zou later die nacht horen of het was gelukt. (blz. 130 e.v.) De opbrengst van de beroving zou door verdachten worden gedeeld. (blz. 181 en blz. 928) Zij verklaarden bij deze gelegenheid alle drie dat zij het geld goed konden gebruiken (blz. 131). Het was de bedoeling dat in de nacht van de beroving alle rekeningen van het slachtoffer zouden worden leeggehaald. (verklaring [verdachte 1] bij rechter-commissaris)
[verdachte 1] heeft aan het slachtoffer gevraagd om mee uit te gaan. (blz. 132) Rond 22.15 uur is [verdachte 2] bij de woning van [verdachte 1] gearriveerd. Rond 22.30 uur hebben [verdachte 2] en [verdachte 1] wat gedronken in een café. Daarna zijn zij naar de woning van het slachtoffer gereden. In de auto op weg naar het slachtoffer is (nogmaals) besproken hoe de beroving zou plaatsvinden. (blz. 133) Toen is ook afgesproken dat gebruik gemaakt zou worden van het feit dat [verdachte 1] zijn portemonnee was vergeten, en met vermelding van deze reden het slachtoffer meegenomen zou worden naar de woning van [verdachte 1]. (verklaring verdachte/getuige [verdachte 1] ter zitting)
[verdachte 1] en [verdachte 2] hebben het slachtoffer bij zijn woning opgehaald en zijn naar de woning van [verdachte 1] aan de [adres] gereden. (blz. 39 e.v.), waar ze rond 23.15 uur zijn aangekomen. (blz. 522)
In de woning heeft het volgende plaatsgevonden.
[verdachte 1] en [verdachte 2] zijn met het slachtoffer de woning binnengegaan. In de woning hebben de verdachten en het slachtoffer cocaïne gebruikt, die [verdachte 2] had meegenomen. Hierna is het slachtoffer vastgepakt, waarna een worsteling is ontstaan en het slachtoffer op de grond terecht is gekomen. Terwijl [verdachte 1] op het slachtoffer zat en hem in bedwang hield, heeft [verdachte 2] de benen en de armen van het slachtoffer vastgetapet waarbij het slachtoffer zich verzette. (verklaring verdachte/getuige [verdachte 1] ter zitting) [verdachte 2] heeft hem toen met kracht in zijn buik geschopt. (blz. 96) Ook de mond van het slachtoffer werd getapet.
[verdachte 1] heeft, toen het slachtoffer op de grond lag, ongeveer 15 maal geschopt en geslagen, onder meer tegen het hoofd zodat het slachtoffer zijn pincode zou geven. (verklaring verdachte/getuige [verdachte 1] ter zitting)
Nadat het slachtoffer zijn pincode had gegeven en deze door [verdachte 1] was gecontroleerd met behulp van internet, heeft [verdachte 2] de woning verlaten met het doel te gaan pinnen. Toen [verdachte 2] het portiek verliet zag hij dat de politie ter plaatse was gekomen.
Over het op het slachtoffer uitgeoefende geweld hebben [verdachte 2] en [verdachte 1] verschillend verklaard. [verdachte 2] heeft verklaard dat hij slechts één schop heeft gegeven. Naar zijn zeggen was [verdachte 1] helemaal doorgedraaid. Hij heeft [verdachte 1] horen schreeuwen “hou je bek anders maak ik je dood” en hem meerdere keren heel hard op het achterhoofd van het slachtoffer zien stompen. Hij vond het zo erg wat hij zag dat hij op een gegeven moment niet meer durfde te kijken. (blz. 42) Wel was naar zijn zeggen het slachtoffer nog aanspreekbaar toen hij de woning verliet. [verdachte 1] heeft ter zitting verklaard dat hij samen met [verdachte 2] het slachtoffer heeft mishandeld en dat [verdachte 2] - weliswaar minder vaak en minder hard dan hijzelf - ook meerdere malen heeft geschopt en geslagen. Verder heeft [verdachte 1] verklaard dat hij het slachtoffer niet meer heeft geschopt of geslagen nadat [verdachte 2] de woning had verlaten.
De buren en de politie hebben het volgende verklaard over de gebeurtenissen.
De buurman van [verdachte 1], getuige [getuige 1] (blz. 380) heeft om 23.45 uur (verslag meldkamer blz. 1863) de politie gebeld met de melding dat hij zag dat er een persoon in de woning van [verdachte 1] werd vastgetapet. Ongeveer vijf minuten voor de melding had hij hard gestommel en gebonk gehoord, dat klonk alsof er gevochten werd in de woning. Hij hoorde iemand constant “help” roepen. Toen hij op het balkon ging kijken zag hij iemand op de grond liggen die waarschijnlijk tegen de keukenkast aanlag. Hij zag dat er benen werden ingetapet en zag spartelen. Daarop heeft hij de politie gebeld. Tot aan het moment dat zijn zoon thuis kwam, heeft de buurman ongeveer een kwartier lang gebonk gehoord en - met tussenpauzes - hulpgeroep vanuit de woning van [verdachte 1]. (blz. 381)
Getuige [getuige 2] bevond zich in een café aan de [adres]. Hij zag rond 23.55 uur politie voor het huis van zijn ouders aan de [adres] staan. Rond 00.00 uur kwam hij de woning van zijn ouders binnen. Hij hoorde vanuit de woning van [verdachte 1] een hoop gestommel. Hij heeft met een glas tegen de muur geluisterd en heeft in de woning van [verdachte 1], ter hoogte van de keuken, een soort doffe klappen gehoord en een hoop gekreun. Iets later heeft hij [verdachte 1] horen zeggen “waar is ze” of “waar is het” en hierna hoorde hij weer een hoop gestommel alsof er iemand klappen kreeg en gekreun. Tot slot hoorde hij een hoop enorm harde klappen die wel een minuut aanhielden. Daarna heeft hij niemand meer horen kreunen. Alles bij elkaar hoorde hij het slachtoffer een kwartier schreeuwen en daarna nog tien minuten kreunen.
(blz. 384 en de verklaring van de getuige bij de rechter-commissaris)
[Verbalisanten 1 en 2] zien om 00.10 uur (blz. 001) of 00.07 uur (blz. 423) een man uit het portiek van de woning komen. Deze man blijkt later [verdachte 2] te zijn. In het meldkamerverslag wordt vermeld dat deze verbalisanten om 00.03 uur een persoon zien die vermoedelijk uit de woning komt. De rechtbank neemt aan dat dit [verdachte 2] is. Om 00.06 uur hebben de verbalisanten contact met [verdachte 2]. (blz. 1865)
De patholoog-anatoom heeft een groot aantal letsels geconstateerd aan in het bijzonder het hoofd, de hals en de rug van het slachtoffer. Daarnaast was er toegenomen bewegelijkheid van de halswervelkolom ter plaatse van de eerste en tweede wervel en het ruggenmerg was hier beschadigd. Tevens was er bloed onder de harde hersenvliezen. Al deze letsels kunnen het gevolg zijn van (hevig) herhaaldelijk (hard) slaan, al dan niet met een zwaar voorwerp en/of schoppen. Deze letsels verklaren het intreden van de dood zondermeer. Het is waarschijnlijk dat het slachtoffer na het oplopen van de geweldsinwerking nog enige tijd heeft geleefd. Het is waarschijnlijker dat de meeste verwondingen één of enkele uren voor het overlijden zijn toegebracht dan enkele minuten voor het overlijden. Het letsel aan de wervelkolom kan mogelijk recenter van aard zijn. (blz. 1833)
Uit het rapport van de patholoog-anatoom volgt dat de kans groot is dat het merendeel van de letsels niet vlak voor het overlijden is aangebracht. Het tijdstip van het overlijden is niet exact bekend, maar toen de politie binnentrad tussen 00.41 en 00.44 uur (blz. 8, blz. 1836) werd er geen pols meer gevoeld.
Gelet op het tijdstip dat [verdachte 2] de woning uitkomt (tussen 00.03 en 00.10 uur) en de verklaringen van de getuigen [getuigen 1 en 2] stelt de rechtbank vast dat er in elk geval gedurende een kwartier geweld is gebruikt jegens het slachtoffer door [verdachte 1] en [verdachte 2] samen, althans in elk geval waar [verdachte 2] bij was. Daarnaast is er nog geweld gebruikt nadat [verdachte 2] de woning heeft verlaten. Dit moet [verdachte 1] gedaan hebben. Gelet op de marges die de patholoog-anatoom heeft aangegeven bij zijn poging om de datering van de letsels weer te geven, kan de rechtbank niet vaststellen op welk moment de dodelijke letsels zijn toegebracht.
Uit onderzoek is gebleken dat er bloed van het slachtoffer aan beide handen en de rechterschoen van [verdachte 1] zat. (blz. 1808)
Na het overlijden van het slachtoffer heeft [verdachte 3] op 30 juni 2007 geprobeerd om na te gaan of er geld was afgeschreven van de rekening van het slachtoffer. (blz. 602)
Deelneming en kwalificatie
Namens verdachte heeft haar raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van het dubbel opzet, dat nodig is voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag: opzet gericht op de eigen behulpzaamheid en opzet op het gronddelict ten aanzien waarvan hulp wordt verleend. Hierbij is aangevoerd dat verdachte de plannen van de medeverdachten om het slachtoffer te beroven niet serieus nam en zich nooit heeft gerealiseerd dat er een concrete uitvoering aan zou worden gegeven. Met een beroep op het rapport van de psychologe Y van 12 december 2007 stelt de raadsman dat het ook in de persoonlijkheid van verdachte past dat zij de consequenties van haar uitlatingen en houding niet realiseert, zodat zij zich de aanmerkelijke kans van het zich voordoen van de overval niet heeft kunnen realiseren. Verdachte moet dan ook van de medeplichtigheid van de gekwalificeerde doodslag worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Ten aanzien van de hoofddaders is bewezen verklaard dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van gekwalificeerde doodslag.
Ten aanzien van verdachte is voldoende wettig en overtuigend bewijs dat zij zich als medeplichtige heeft schuldig gemaakt aan deze gekwalificeerde doodslag ook al is de opzet van verdachte niet gericht geweest op de dood van het slachtoffer. De medeplichtige volgt immers de kwalificatie van de dader indien het opzet van de medeplichtige tenminste op een deel van de bewezenverklaring was gericht. Ingeval de pleger meer heeft gedaan dan waarop het opzet van de medeplichtige was gericht, wordt met dat mindere opzet pas bij de strafoplegging rekening gehouden.
Verdachte en haar mededaders hadden geld nodig en het plan om het slachtoffer te beroven is samen door verdachte en haar mededaders gemaakt. Ook de wijze waarop de beroving zou plaatsvinden, namelijk dat er geweld zou worden gebruikt en de buit zou worden verdeeld, is besproken. Uit haar eigen verklaringen en die van mede[verdachte 1] blijkt dat verdachte in de verschillende stadia van overleg en ook bij het bespreken van het uiteindelijke plan heeft meegedacht over de manier waarop het slachtoffer zou worden beroofd. De plannen voor de beroving die zijn besproken waren zodanig concreet, dat verdachte zich er achteraf niet meer met vrucht op kan beroepen dat zij er geen rekening mee hield dat deze echt zouden worden uitgevoerd. Het opzet van de verdachte is dan ook gericht geweest op de beroving van het slachtoffer. Zodoende is zij medeplichtig aan de gekwalificeerde doodslag. Gelet op het bepaalde in artikel 49, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank bij het bepalen van de straf alleen die handelingen in aanmerking nemen die verdachte als medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, te weten de beroving.
Bij het bovenstaande is meegewogen hetgeen de psycholoog Y in haar rapport over verdachte heeft opgemerkt. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte de reikwijdte van haar handelen niet heeft kunnen overzien nu zij blijkens genoemd rapport van de psycholoog slechts enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Deze mate van toerekeningsvatbaarheid impliceert immers niet dat verdachte de reikwijdte van haar handelen niet of in onvoldoende mate heeft kunnen overzien.
Bewezenverklaring
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 nog meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[verdachte 1] en [verdachte 2] in de periode van 15 juni 2007
tot en met 16 juni 2007 te [plaatsnaam],
tezamen en in vereniging opzettelijk
[slachtoffer] van het leven hebben beroofd, immers hebben verdachten
opzettelijk
- de armen en benen van die [naam slachtoffer] met tape
samengebonden/vastgebonden en
- tape op de mond van die [naam slachtoffer] geplakt en(vervolgens)
meermalen, met kracht
- (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) met de vuist(en) op/tegen het (achter)hoofd en/of het
lichaam van die [naam slachtoffer] geslagen en/of gestompt en
- (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet op/tegen het
(achter)hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] geschopt en/of getrapt
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) van een bankpas en/of
afpersing van een bankpas en/of (daarbij behorende) pincode, en welke doodslag
werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken ;
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 februari 2007 tot en met 16 juni 2007 te Plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam]opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door tegen die [verdachte 1] en/of [verdachte 2] te zeggen dat
- zij, verdachte, die [naam slachtoffer] wilde beroven en/of (daarna) wilde chanteren met een
laptop waarop kinderporno stond en/of dat zij, verdachte, (na de beroving)
aangifte van mishandeling door die [naam slachtoffer] zou doen en
- zij, verdachte, de sleutel van de woning van die [naam slachtoffer] zou laten kopiëren
en
- die [naam slachtoffer] bij zijn ouders verbleef en dat zij, verdachte, niet wist wanneer
hij ([naam slachtoffer]) weer in zijn eigen huis ging wonen en
- het/de slot(en) van de woning van die [naam slachtoffer] niet was/waren veranderd en/of dat
de beroving (daarom) bij die [naam slachtoffer] thuis kon/moest worden gepleegd en/of
- zij ([verdachte 1] en/of [verdachte 2]) de muziek hard moesten aanzetten tijdens de
beroving en- [verdachte 1] en/of [verdachte 2] moesten wachten met de beroving, omdat er meer geld
op de rekening van die [naam slachtoffer] zou komen;
2.
zij in de periode van 21 februari 2007 tot en met 16 juni 2007 te
[plaatsnaam] en/of elders in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een geldbedrag van euro 3112,45 en een geldbedrag van euro 2365,- en een
laptop, toebehorende aan [slachtoffer], .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1. nog meer subsidiair: medeplichtigheid aan medeplegen van doodslag, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
2. diefstal, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag en aan diefstal.
Verdachte heeft een relatie gehad met het slachtoffer. Zij heeft met hem samengewoond en zij wist dat hij een goedlopend bedrijf had en ook dat hij (grote) geldbedragen op bankrekeningen had staan danwel binnenkreeg. Op een gegeven moment heeft verdachte via bankoverschrijvingsformulieren van het slachtoffer, waarop zij zijn handtekening had vervalst, geldbedragen van 3.112,45 en 2.365 euro van de rekening van het slachtoffer laten overschrijven naar haar eigen rekening.
Nadat de relatie tussen verdachte en het slachtoffer was beëindigd heeft verdachte de woning van het slachtoffer verlaten, met medeneming van een laptop. Op de harde schijf van die laptop stond materiaal waarmee zij het slachtoffer wilde chanteren om hem te beletten aangifte van diefstal tegen haar te doen.
Omdat verdachte zich wegens mishandelingen door het slachtoffer gekrenkt voelde wilde zij “hem een lesje” leren en hem (volgens mede[verdachte 1]) zelfs kapot maken. Verdachte heeft een van haar mededaders verteld dat het slachtoffer haar mishandelde, dat het slachtoffer regelmatig over grote geldbedragen beschikte en dat er bij hem wel wat te halen viel. Deze mededader heeft een vriend benaderd met het verhaal van verdachte en zo is het plan ontstaan om het slachtoffer te beroven. Er zijn door verdachte en haar mededader diverse scenario’s uitgedacht om hun gezamenlijke plan uit te voeren en uiteindelijk hebben zij afgesproken dat het slachtoffer meegelokt zou worden waarna hij in de woning van één van de mededaders zou worden gedwongen om zijn bankpas en zijn pincode af te geven. De beroving is uitgemond in een gekwalificeerde doodslag daar de mededaders dusdanig geweld hebben gebruikt om de pincode van het slachtoffer te bemachtigen dat het slachtoffer als gevolg van de letsels van dat geweld is komen te overlijden. Verdachtes koelbloedigheid en onverschilligheid met betrekking tot het lot van het slachtoffer blijkt uit de omstandigheid dat zij twee weken na het overlijden van het slachtoffer heeft geprobeerd navraag te doen naar het saldo op zijn bankrekeningen. De rechtbank heeft ook ter zitting niet de indruk gekregen dat verdachte berouw heeft van haar handelingen.
Het bewezenverklaarde is buitengewoon ernstig. De meedogenloosheid, de brutaliteit en de berekenende manier waarop verdachte, de medeverdachte en de medeplichtige hebben geprobeerd het slachtoffer van diens geld te beroven vindt de rechtbank ronduit schokkend. Op zeer agressieve wijze is een mens het leven ontnomen. Vast staat dat het slachtoffer enige tijd in doodsnood heeft verkeerd door het gewelddadige en nietsontziende handelen van de mededaders. Verdachte en beide mededaders hebben zich op die fatale avond in juni 2007 enkel laten leiden door financieel gewin en zich niet bekommerd om het slachtoffer en zijn dierbaren. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is onmetelijk veel verdriet aangedaan.
Het is weliswaar niet de bedoeling van verdachte geweest dat het slachtoffer zou overlijden maar door haar berekende en onverschillige houding heeft zij wel aan zijn gewelddadige dood bijgedragen.
Gelet op de aard en ernst van dit afschuwelijk misdrijf en mede gelet op de persoon van de verdachte is een straf als door de officier van justitie gevorderd naar het oordeel van de rechtbank dan ook zonder meer gerechtvaardigd. De omstandigheid dat de verdachte blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 juni 2007 niet eerder is veroordeeld doet hieraan niet af.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een psychologisch, d.d. 12 december 2007, opgemaakt door drs. Y, psycholoog waarin - kort samengevat - het volgende wordt geconcludeerd.
Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidstoornis, te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis was ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Deze stoornis gaat gepaard met kwetsbaarheid, impulsiviteit, emotionele labiliteit, relationele problemen, een instabiele identiteitsbeleving en kortdurende cognitieve stoornissen, zoals dissociatieve verschijnselen. Op basis daarvan lijkt het aannemelijk dat zij de mogelijke verstrekkende gevolgen, zoals beschreven in het tenlastegelegde, minder goed dan de gemiddelde ander heeft kunnen voorzien. De psycholoog acht betrokkene, op basis van de gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens minder dan de gemiddelde ander in staat om adequaat met een dergelijke situatie om te kunnen gaan. Op basis van het voorgaande wordt het recidive gevaar op korte termijn als klein gezien. Op langere termijn echter acht de psycholoog, gezien de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van betrokkene, de kans op herhaling van een soortgelijk delict aanwezig. Betrokkene neigt immers, vanuit haar persoonlijkheidsproblematiek, meer dan de gemiddelde ander tot het aangaan van een pathologische relatie. Het is niet voorspelbaar wat zich binnen een dergelijke relatie kan afspelen. De psycholoog concludeert dat de verdachte op grond van het voorgaande als enigszins verminderd toereke¬ningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van het hiervoor genoemde rapport. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van dit rapport kan worden gesteld dat er sprake is van een enigszins verminderd toerekeningsvatbare verdachte.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een adviesrapport van de reclassering, d.d. 22 augustus 2007, opgemaakt door Z, reclasseringswerker.
Ook de officier van justitie had bij zijn eis al rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat zij first offender is.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij hebben zich ter zake van feit 1 in het geding gevoegd de ouders van het slachtoffer, wonende te (plaatsnaam), en ter zake van feit 1 en 2 de minderjarige zoon van het slachtoffer, wonende te (plaatsnaam).
a. De vordering van de ouders van het slachtoffer
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade bestaande uit:
1. Telefoonkosten ad € 90,33;
2. Representatiekosten ad € 339,35;
3. Reiskosten ad € 253,50;
4. Griffierechten i.v.m. akte beneficiaire aanvaarding ad € 98,-;
5. Kosten uitvaart ad € 2.100,26;
6. Studiekosten (moeder slachtoffer) ad € 2.087,18;
7. Grafmonument ad € 4.284,85;
8. Urnengraf ad € 1.334,50;
9. Notariskosten ad € 928,62;
10. Verzekering voor grafmonument ad € 299,94.
Dit betreft een totaal bedrag van € 11.816,53.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.499,40 aan kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de posten 1, 2, 3, 5, 7, 8, 10 en de kosten voor rechtsbijstand met oplegging aan de verdachte van de maatregel van schadevergoeding.
Namens de verdachte is geconcludeerd tot afwijzing dan wel niet-ontvankelijk verklaring van de posten, met uitzondering van de posten 5 en 8. De verdachte refereert zich wat die posten betreft aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de posten 1, 2, 3, 5, 7, en 8 zijn aan te merken als schade die rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht als gevolg van het eerste bewezen verklaarde feit en dat deze posten genoegzaam zijn onderbouwd. Deze onderdelen van de vordering, voor een totaal bedrag van € 8.402,79, zijn daarom toewijsbaar.
De posten 4, 6, 9 en 10 zijn niet van zo eenvoudige aard, dat die onderdelen van de vordering zich lenen voor behande¬ling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze onderdelen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.499,40. In het algemeen geldt dat de kosten voor rechtsbijstand worden berekend conform het liquidatietarief van de sector kanton. Dit zou neerkomen op een lager bedrag dan thans gevorderd is. Omdat de advocaat van de benadeelde partij echter twee hele dagen ter terechtzitting aanwezig is geweest ter ondersteuning van de benadeelde partij, wordt het gevorderde bedrag ad € 1.499,40 niet onredelijk geacht en zal dit bedrag worden toegewezen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
b. De vordering van (de minderjarige zoon van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert vergoeding van schade bestaande uit:
1. Affectieschade ad € 10.000,-;
2. Verduisterd geld ten bedrage van € 5.477,45;
3. De laptop ad € 1.000,-;
4. De posten van de ouders van het slachtoffer die niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,- aan kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft geconcludeerd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de posten 1 en 4 en tot toewijzing van de post 2, 3 en 5 met oplegging aan de verdachte van de maatregel van schadevergoeding.
Namens de verdachte is geconcludeerd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de posten 1 en 4 en tot afwijzing van de posten 3 en 5. De verdachte heeft aangevoerd dat de laptop inmiddels is teruggegeven aan de ouders van het slachtoffer. Wat betreft post 2 refereert de verdachte zich aan het oordeel van de rechtbank.
Post 2 is aan te merken als schade die rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht als gevolg van het tweede bewezen verklaarde feit en deze post is genoegzaam onderbouwd. Het bedrag ad € 5.477,45 is daarom toewijsbaar.
De posten 1 en 3 zijn niet van zo eenvoudige aard, dat deze onderdelen van de vordering zich lenen voor behande¬ling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze onderdelen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
De posten van de ouders van het slachtoffer die niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen, zijn ook hier niet van eenvoudige aard en lenen zich dus niet voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde kosten ter zake van rechtsbijstand zijn niet onderbouwd en worden daarom afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij in grote mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 36f, 47, 48, 49, 57, 288 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidair, 1 meer subsidair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 nog meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- verklaart de benadeelde partij (ouders slachtoffer) niet-ontvankelijk in hun vordering wat betreft de posten 4, 6, 9 en 10;
- verklaart de benadeelde partij (minderjarige zoon slachtoffer) niet-ontvankelijk in zijn vordering wat betreft de posten 1, 3 en 4;
- wijst de vordering van de benadeelde partij (ouders slachtoffer) toe tot een bedrag van € 8.402,79 (zegge: achtduizendvierhonderdtwee euro en negenenzeventig cent ) en veroor¬deelt de verdachte dit bedrag tegen kwij¬ting aan (de ouders van het slachtoffer), wonende te (plaatsnaam), te betalen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij (minderjarige zoon slachtoffer) toe tot een bedrag van € 5.477,45 (zegge: vijfduizendvierhonderdzevenenzeventig euro en vijfenveertig cent ) en veroor¬deelt de verdachte dit bedrag tegen kwij¬ting aan (minderjarige zoon slachtoffer), wonende te (plaatsnaam), te betalen;
- wijst af het door de benadeelde partijen meer of anders gevorderde;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de bena¬deelde partij (ouders slachtoffer) gemaakt, tot op heden begroot € 1.499,40;
- wijst af de door (minderjarige zoon slachtoffer) gevorderde kosten aan rechtsbijstand;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij (ouders slachtoffer) voornoemd te betalen € 8.402,79 (zegge: achtduizendvierhonderdtwee euro en negenenzeventig cent ), bij gebreke van volledige betaling en volle¬dig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 72 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech¬tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij (minderjarige zoon slachtoffer) voornoemd te betalen € 5.477,45 (zegge: vijfduizendvierhonderdzevenenzeventig euro en vijfenveertig cent), bij gebreke van volledige betaling en volle¬dig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 57 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech¬tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buizer, voorzitter,
en mrs. Boer en Wiersinga, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Aagaard en Wongsokerto, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2008.