ECLI:NL:RBROT:2008:BC9787
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijkheid in kredietovereenkomst en bewijsvoering bij betalingsverplichtingen
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de kredietovereenkomst tussen Finata Bank N.V. en de gedaagden centraal. De rechtbank deed uitspraak op 9 april 2008 in de procedure met zaaknummer 249345 / HA ZA 05-3140. Finata Bank vorderde betaling van een bedrag van € 9.851,60, vermeerderd met een kredietvergoeding van 0,929% per maand, op basis van een kredietovereenkomst die door de gedaagden werd betwist. De rechtbank stelde vast dat de gedaagden, aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de vordering. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden in gebreke waren gebleven bij het voldoen aan hun betalingsverplichtingen, wat leidde tot de opeisbaarheid van de vordering.
De rechtbank onderzocht de stellingen van beide partijen en concludeerde dat de kredietovereenkomst niet was voorzien van een goedschrift, wat volgens de wet vereist is voor dwingend bewijs. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de gedaagden niet voldoende hadden aangetoond dat de overeenkomst niet bestond. De rechtbank nam aan dat de gedaagden ten minste twee maandelijkse termijnen niet hadden betaald, wat hen in verzuim bracht. De rechtbank wees de vordering van Finata Bank toe tot een bedrag van € 5.531,38, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding, en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op kredietovereenkomsten. De rechtbank wees erop dat de gedaagden onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun verweer te onderbouwen, wat leidde tot de toewijzing van de vordering van Finata Bank. De beslissing van de rechtbank is een voorbeeld van hoe de rechter omgaat met bewijs en de verplichtingen van partijen in civiele zaken.