ECLI:NL:RBROT:2008:BC9787

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
249345 / HA ZA 05-3140
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid in kredietovereenkomst en bewijsvoering bij betalingsverplichtingen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de kredietovereenkomst tussen Finata Bank N.V. en de gedaagden centraal. De rechtbank deed uitspraak op 9 april 2008 in de procedure met zaaknummer 249345 / HA ZA 05-3140. Finata Bank vorderde betaling van een bedrag van € 9.851,60, vermeerderd met een kredietvergoeding van 0,929% per maand, op basis van een kredietovereenkomst die door de gedaagden werd betwist. De rechtbank stelde vast dat de gedaagden, aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de vordering. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden in gebreke waren gebleven bij het voldoen aan hun betalingsverplichtingen, wat leidde tot de opeisbaarheid van de vordering.

De rechtbank onderzocht de stellingen van beide partijen en concludeerde dat de kredietovereenkomst niet was voorzien van een goedschrift, wat volgens de wet vereist is voor dwingend bewijs. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de gedaagden niet voldoende hadden aangetoond dat de overeenkomst niet bestond. De rechtbank nam aan dat de gedaagden ten minste twee maandelijkse termijnen niet hadden betaald, wat hen in verzuim bracht. De rechtbank wees de vordering van Finata Bank toe tot een bedrag van € 5.531,38, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding, en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op kredietovereenkomsten. De rechtbank wees erop dat de gedaagden onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun verweer te onderbouwen, wat leidde tot de toewijzing van de vordering van Finata Bank. De beslissing van de rechtbank is een voorbeeld van hoe de rechter omgaat met bewijs en de verplichtingen van partijen in civiele zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 249345 / HA ZA 05-3140
Uitspraak: 9 april 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap
FINATA BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. Th.J. van ‘t Hoen,
advocaat mr. M. Bakhuis te Apeldoorn,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1]
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. P.H.A. de Boer,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als "Finata Bank" respectievelijk "[gedaagde sub 1]" en “[gedaagde sub 2]”. Waar gedaagden samen worden bedoeld worden zij aangeduid als “[gedaagden]”.
1 Het verloop van het geding
1.1
Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend.
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 21 oktober 2005, met producties;
- incidentele conclusie tot opheffing van conservatoir beslag, tevens conclusie van antwoord, met producties, aan de zijde van [gedaagde sub 1];
incidentele conclusie van antwoord, met producties;
akte vermeerdering van eis, met producties;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 4 oktober 2006, waarbij de incidentele vordering van [gedaagde sub 1] is afgewezen met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de kosten van het incident;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 1 november 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- conclusie van repliek, tevens vermindering van eis, met producties;
- conclusie van dupliek, met een productie, aan de zijde van [gedaagde sub 1];
- akte houdende uitlating producties aan de zijde van Finata Bank;
de stukken van het op 20 oktober 2005 ten verzoeke van Finata Bank en ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak staande en gelegen te Rotterdam op het adres Texelsestraat 16-a;
de stukken van het op 1 maart 2006 ten verzoeke van Finata Bank en ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak staande en gelegen te Rotterdam op het adres Texelsestraat 16-b.
2 De vaststaande feiten in de procedure tegen [gedaagde sub 1]
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Een door Finata Bank overgelegd stuk, gedateerd 8 januari 2003, houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“(…) FINATA CONTINU CREDIET
WIJZIGING
CONTRACTNUMMER: 746673353
(…)
De ondergetekenden:
1.A. 1.B.
De heer [gedaagde sub 1] Mevrouw [X.]
(…)
Hierna (zowel tezamen als ieder afzonderlijk) te noemen: Kredietnemer;
Indien aan de zijde van Kredietnemer meer partijen zijn, verklaren dezen dat onderstaande verplichtingen onder hun hoofdelijke aansprakelijkheid worden aangegaan.
2. Finata Bank NV (…), hierna te noemen: de Bank;
in aanmerking nemende:
Dat de Bank en Kredietnemer een CONTINU CREDIET overeenkomst onder contractnummer 746673353 zijn aangegaan,
verklaren:
Dat vanaf heden de volgende bepalingen voor bovengenoemde overeenkomst van kracht zijn;
De kredietlimiet EUR 9.000,00 (ZEGGE: NEGENDUIZEND EURO) hierna te noemen: de Kredietlimiet.
Tot nader bericht bedraagt het kredietvergoedingspercentage per maand 0.929%. (…)
Kredietnemer zal de opgenomen gelden, alsmede de verschuldigde kredietvergoeding aan de Bank terugbetalen in gelijke maandelijkse termijnen van EUR 180,00
De eerste termijn dient ontvangen te zijn op de laatste dag van de eerst volgende maand na de eerste opname en zo vervolgens. De te betalen maandtermijn wordt steeds op het maandoverzicht vermeld.(…)”.
Dit stuk is voorzien van drie handtekeningen: één namens [gedaagde sub 1], één namens E. Dogan en één namens Finata Bank.
2.2
Op de onder 2.1 vermelde overeenkomst is de Wet op het Consumentenkrediet (“WCK”) van toepassing.
2.3
Finata Bank heeft een historisch overzicht overgelegd, met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“(…) HISTORIE (…)
7466.73353 [gedaagde sub 1]
boekdatum (…) bedrag (…)
12-07-2002 (…) EUR 4.500,00 (…)
30-08-2002 (…) EUR 90,00-
(…)
27-09-2002 (…) EUR 90,00-
(…)
01-11-2002 (…) EUR 90,00-
(…)
30-11-2002 (…) EUR 90,00-
(…)
27-12-2002 (…) EUR 90,00-
(…)
01-01-2003 (…) EUR 90,00-
(…)
16-01-2003 (…) EUR 4.500,00 (…)
01-02-2003 (…) EUR 180,00-
(…)
04-03-2003 (…) EUR 180,00-
(…)
27-03-2003 (…) EUR 180,00-
(…)
30-03-2003 (…) EUR 180,00-
(…)
30-04-2003 (…) EUR 180,00-
(…)”.
2.4
Finata Bank heeft van [gedaagden] op 10 november 2006, 5 januari 2007 en 16 maart 2007 respectievelijk een bedrag van € 1.500,-, € 1.000,- en € 300,- ontvangen.
3 De vordering
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 9.851,60, te vermeerderen met de overeengekomen kredietvergoeding ad 0,929% per maand over € 6.131,38, doch niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK, vanaf 15 mei 2007, met veroordeling van [gedaagden], eveneens hoofdelijk, in de kosten van deze procedure, de beslagkosten daaronder begrepen.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Finata Bank aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
Finata Bank en [gedaagden] zijn omstreeks 12 juli 2002 een kredietovereenkomst als bedoeld in de WCK aangegaan bij onderhandse akte onder contractnummer 746673353, met een kredietlimiet van € 4.500,-. Vervolgens zijn Finata Bank en [gedaagden] op 8 januari 2003 een verhoging van de kredietlimiet overeengekomen tot een bedrag van € 9.000,-. Finata Bank heeft op 12 juli 2002 aan [gedaagden] een bedrag van € 4.500,- betaald. De met de verhoging van de kredietlimiet corresponderende aanvullende betaling aan [gedaagden] van € 4.500,- heeft Finata Bank op 16 januari 2003 uitgevoerd.
3.2
[gedaagden] hebben ten minste twee maandelijkse termijnbetalingen niet verricht. [gedaagden] zijn hierdoor toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van hun terugbetalingsverplichting.
Bij brief van 22 oktober 2003 heeft Finata Bank het op dat moment openstaande saldo van € 8.931,38 ineens opgeëist met sommatie tot betaling op uiterlijk 5 november 2003. [gedaagden] zijn daarop tot aan het moment van dagvaarden niet tot betaling overgegaan. De vordering is dan ook ineens opeisbaar. Na de dagvaarding hebben [gedaagden] tot 17 maart 2007 in totaal € 2.800,- aan Finata Bank afbetaald, zodat een hoofdsom van € 6.131,38 exclusief rente resteert. [gedaagden] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag.
3.3
Finata Bank maakt krachtens de WCK aanspraak op de overeengekomen kredietvergoeding ad 0,929% per maand. Over de periode van 1 juli 2003 tot en met 14 mei 2007 bedraagt deze kredietvergoeding € 3.720,22.
4 Het verweer van [gedaagde sub 1]
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Finata Bank in de kosten van het geding, de beslagkosten daaronder begrepen.
[gedaagde sub 1] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
[gedaagde sub 1] heeft omstreeks 12 juli 2002 geen kredietovereenkomst gesloten met Finata Bank in het kader van de WCK. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WCK wordt een dergelijke kredietovereenkomst immers aangegaan bij een door of namens alle partijen ondertekende onderhandse of notariële akte. Finata Bank heeft met betrekking tot de door haar gestelde kredietovereenkomst van omstreeks 12 juli 2002 geen akte overgelegd. Niet kan worden vastgesteld dat de in het historisch overzicht genoemde betaling van € 4.500,- in 2002 betrekking had op een tussen partijen gesloten kredietovereenkomst in de zin van de WCK.
4.2
De onder 2.1 vermelde overeenkomst is niet voorzien van een goedschrift, zoals bepaald in artikel 158, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”). Deze akte levert derhalve ingevolge artikel 157, tweede lid, Rv geen dwingend bewijs op ten aanzien van het daarin genoemde bedrag van € 9.000,-.
4.3
[gedaagde sub 1] is door Finata Bank niet in gebreke gesteld. De brief van 22 oktober 2003 van Finata Bank aan [gedaagde sub 1], waarnaar Finata Bank in de dagvaarding verwijst, is [gedaagde sub 1] niet bekend.
4.4
[gedaagde sub 1] betwist het in de inleidende dagvaarding gevorderde bedrag van € 11.192,78, daar niet blijkt op welke wijze dit bedrag is opgebouwd.
4.5
[gedaagde sub 1] heeft, naast het onder 2.4 vermelde bedrag van € 2.800,-, op 28 april 2007 en 29 mei 2007 telkens een bedrag van € 300,- betaald ten behoeve van Finata Bank. Voorts heeft [gedaagde sub 1] op 30 december 2007 een bedrag van € 507,50 betaald aan Finata Bank.
4.6
[gedaagde sub 1] heeft met Finata Bank een betalingsregeling getroffen, inhoudende dat [gedaagde sub 1] maandelijks een bedrag van € 300,- aan de extern incassogemachtigde van Finata Bank zou betalen.
5 De beoordeling van het geschil tussen Finata Bank en [gedaagde sub 1]
5.1
Tussen partijen staat vast dat Finata Bank op 12 juli 2002 en op 16 januari 2003 aan [gedaagden] een betaling heeft gedaan van telkens € 4.500,-. [gedaagde sub 1] heeft bij conclusie van dupliek weliswaar aangevoerd dat de betaling van € 4.500,- op 12 juli 2002 geen betrekking had op een tussen partijen gesloten kredietovereenkomst in de zin van de WCK, maar heeft daarmee niet betwist dit bedrag te hebben ontvangen, en ook overigens de ontvangst van deze bedragen op deze data niet betwist, zodat de rechtbank hiervan als vaststaand uitgaat.
5.2
Finata Bank heeft gesteld dat zij beide betalingen van € 4500,- heeft gedaan in het kader van een tussen partijen gesloten kredietovereenkomst. De eerste betaling volgens Finata Bank op grond van een kredietovereenkomst van omstreeks 12 juli 2002, met nummer 746673353; de tweede betaling volgens Finata Bank op grond van de gewijzigde kredietovereenkomst van 8 januari 2003 met hetzelfde nummer. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Finata Bank verwezen naar de door haar overgelegde kredietovereenkomst van 8 januari 2003 en naar het historisch overzicht. Dit historisch overzicht vermeldt de beide betalingen van € 4.500,- en is voorzien van meergenoemd nummer 746673353. [gedaagde sub 1] heeft de kredietovereenkomst van 8 januari 2003 niet betwist en evenmin de juistheid van het betalingsoverzicht betwist.
5.3
De omstandigheid dat het nummer van de kredietovereenkomst van 8 januari 2003 correspondeert met het nummer op het historisch overzicht waaruit blijkt dat op 12 juli 2002 en op 16 januari 2003 door Finata Bank € 4.500,- aan [gedaagde sub 1] is overgemaakt, in combinatie met het feit dat blijkens de considerans van de overeenkomst van 8 januari 2003 tussen partijen al een continu krediet onder datzelfde nummer was aangegaan en dat vanaf de datum overeenkomst voor die overeenkomst en aantal nader genoemde bepalingen op die overeenkomst van kracht werden, waaronder een kredietlimiet van € 9.000,-, maakt het naar het oordeel van de rechtbank in beginsel voldoende aannemelijk dat ter zake van beide geldverstrekkingen tussen partijen een kredietovereenkomst in de door Finata Bank gestelde zin is aangegaan.
5.4
[gedaagde sub 1] heeft niet heeft betwist op 12 juli 2002 € 4.500,- van Finata Bank te hebben ontvangen. Hij heeft betwist dat dit bedrag hem is verstrekt in het kader van de door Finata Bank gestelde kredietovereenkomst nu Finata Bank de desbetreffende akte niet heeft overgelegd. Dit verweer treft geen doel. De enkele omstandigheid dat de door Finata Bank gestelde overeenkomst uit 2002 niet in het geding is gebracht is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat deze overeenkomst niet bestaat, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen. Nu onbetwist vaststaat dat [gedaagde sub 1] op 12 juli 2002 het bedrag van € 4.500,- van Finata Bank heeft ontvangen, had het op zijn weg gelegen aan te geven welke rechtsverhouding tussen partijen volgens hem daaraan dan wél ten grondslag heeft gelegen. Dit heeft hij nagelaten. Aldus heeft hij zijn verweer op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
5.5
Nu [gedaagde sub 1] de ontvangst van het totale bedrag van € 9.000,- van Finata Bank op zichzelf niet heeft betwist en ook het bestaan van de overeenkomst van 8 januari 2003 niet heeft bestreden, is in deze procedure niet relevant dat de overeenkomst van 8 januari 2003 niet is voorzien van een goedschrift. Ook dit verweer treft derhalve geen doel.
5.6
Als enerzijds gesteld en anderzijds onweersproken, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [gedaagden] ten minste twee maandelijkse termijnbetalingen niet hebben gedaan. Finata Bank heeft gesteld daarop bij brief van 22 oktober 2003 het op dat moment openstaande saldo van € 8.931,38 ineens te hebben opgeëist met sommatie tot betaling. In reactie op de stellingname van [gedaagde sub 1] niet bekend te zijn met deze brief, heeft Finata Bank bij conclusie van repliek gesteld dat uit een handtekening-retourkaart blijkt dat de brief van 22 oktober 2003 aan [gedaagde sub 1] in persoon is overhandigd op 30 oktober 2003. [gedaagde sub 1] heeft hierop bij conclusie van dupliek zijn eerder ingenomen standpunt niet langer gemotiveerd gehandhaafd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij de brief heeft ontvangen.
5.7
Onweersproken gesteld staat vast dat [gedaagden] na in gebreke te zijn gesteld, nalatig zijn gebleven in de nakoming van hun verplichtingen en dat Finata Bank derhalve een opeisbare vordering op hen heeft.
5.8
Nadat [gedaagde sub 1] bij conclusie van antwoord de hoogte van het gevorderde bedrag heeft betwist, omdat niet bleek waaruit dit bedrag was opgebouwd, heeft Finata Bank bij conclusie van repliek haar vordering nader gespecificeerd en daarop een aantal deelbetalingen ad € 2.800,- in mindering gebracht. Bij conclusie van dupliek is [gedaagde sub 1] op zijn verweer voor wat betreft de opbouw van de vordering niet teruggekomen. Aldus heeft hij dit verweer niet gemotiveerd gehandhaafd en gaat de rechtbank daaraan voorbij.
5.9
[gedaagde sub 1] heeft bij conclusie van dupliek gesteld op 28 april 2007 en 29 mei 2007 € 300,- aan Finata Bank te hebben overgemaakt. Finata Bank heeft dit erkend, zodat een bedrag ad € 600,- op haar vordering in mindering dient te worden gebracht.
5.1
[gedaagde sub 1] heeft bij conclusie van dupliek tevens gesteld op 30 december 2006 een bedrag ad € 507,50 aan Finata Bank te hebben betaald en daarbij verwezen naar een kopie – voor zover van belang – inhoudende:
“ postkantoor
ROTTERDAM-ZUIDPLEIN
(…)
BETAALAUTOMAAT
DATUM 30/12/06 (…)
BEDRAG EUR 507,50 (…)”,
waaruit deze betaling volgens hem blijkt. Finata Bank heeft de ontvangst van dit bedrag betwist en heeft betwist dat uit het door [gedaagde sub 1] overgelegde stuk de betaling kan blijken.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het door [gedaagde sub 1] overgelegde stuk geen aanknopingspunt om aan te nemen dat het daarop vermelde bedrag aan Finata Bank is betaald. Anders dan de stortingsbewijzen overgelegd ter zake van de betalingen van de € 300,-, welke het girorekeningnummer van Finata Bank vermelden, is op het overgelegde strookje van de betaalautomaat, zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niets te zien dat duidt op betaling van een bedrag aan Finata Bank. Aldus heeft [gedaagde sub 1] zijn stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd en wordt deze gepasseerd.
5.11
Bij conclusie van repliek heeft Finata Bank nog aangegeven dat partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen waarbij een maandbedrag van € 500,- was afgesproken. Finata Bank heeft hieraan toegevoegd dat mr. De Boer aan de extern incassogemachtigde van Finata Bank een brief d.d. 30 januari 2007 heeft verzonden met daarin het verzoek namens [gedaagde sub 1] het overeengekomen maandbedrag van € 500,- bij te stellen naar een bedrag van € 300,-. In reactie daarop heeft de extern incassogemachtigde van Finata Bank per brief van 31 januari 2007 aan mr. De Boer laten weten niet in te stemmen met een eenzijdige verlaging van de maandtermijn zonder financiële bewijsstukken van [gedaagde sub 1]. Na 31 januari 2007 heeft Finata Bank niets meer van [gedaagde sub 1] vernomen, met uitzondering van de betaling op 16 maart 2007 van € 300,-, aldus Finata Bank. [gedaagde sub 1] heeft bij conclusie van dupliek aangevoerd dat partijen wel degelijk een betalingsregeling met een maandbedrag van € 300,- zijn overeengekomen. Hij heeft echter geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van deze stelling. Het had op zijn weg gelegen aan te geven dat niettegenstaande de bij repliek door Finata Bank in het geding gebracht stukken kennelijk daarna toch de door hem gestelde regeling is getroffen. Als dat zo zou zijn, zou hij daarvan schriftelijke bewijsstukken moeten hebben en kunnen overleggen, zoals enig schriftelijk stuk waarin de regeling is vastgelegd in combinatie met bankafschriften waaruit corresponderende betalingen blijken. Aldus heeft [gedaagde sub 1] zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Daarom wordt ook deze gepasseerd.
5.12
Nu ten aanzien van de gevorderde overeengekomen kredietvergoeding over de hoofdsom geen verweer is gevoerd, zal de vordering op dit punt in beginsel worden toegewezen. De betaling van het bedrag van € 300,- op 28 april 2007 brengt echter een verandering teweeg in de door Finata Bank berekende kredietvergoeding ter hoogte van € 3.720,22 over de periode van 1 juli 2003 tot en met 14 mei 2007. Nu Finata Bank geen herberekening heeft opgesteld van de door haar gevorderde rente, zal de rechtbank over de toewijsbare hoofdsom van € 5.531,38 de overeengekomen kredietvergoeding toewijzen vanaf 1 juli 2003, doch niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK.
5.13
Op grond van het voorgaande is de vordering jegens [gedaagde sub 1] toewijsbaar tot een bedrag van € 5.531,38, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding, doch niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK, vanaf 1 juli 2003.
5.14
[gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, de kosten van de beslagen daaronder begrepen.
6 De beoordeling van het geschil tussen Finata Bank en [gedaagde sub 2]
6.1
De overeenkomst waarop Finata Bank haar vordering grondt, is een krediettransactie als bedoeld in de WCK.
6.2
De vordering jegens [gedaagde sub 2] komt de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voor tot een bedrag van € 600,-. [gedaagde sub 1] heeft dit deel van de vordering immers reeds betaald waarmee op grond van artikel 6:7 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek de verbintenis tot betaling van [gedaagde sub 2] deels teniet is gegaan. Voor het overige is de vordering gelet op het feit dat [gedaagde sub 2] deze niet heeft weersproken, toewijsbaar, zodat een hoofdsom van € 5.531,38 resteert. Voorts zal ook jegens [gedaagde sub 2] de overeenkomen kredietvergoeding slechts worden toegewezen over de hoofdsom van € 5.531,38 vanaf 1 juli 2003. Hierbij mag het rentepercentage het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK niet overschrijden.
6.3
[gedaagde sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, de kosten van de beslagen daaronder begrepen.
7 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Finata Bank te betalen het bedrag van € 5.531,38 (zegge: vijfduizend vijfhonderdéénendertig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding over dit bedrag, doch niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK, vanaf 1 juli 2003 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, die van de beslagen daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Finata Bank bepaald op € 291,- aan vast recht, op € 359,87 aan overige verschotten en op € 904,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen.
Uitgesproken in het openbaar.
1906/196