ECLI:NL:RBROT:2008:BC9765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
278367 / HA ZA 07-430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verjaring van dwangsommen en proceskostenveroordeling

In deze zaak, die voortvloeit uit een tussenvonnis van 9 januari 2008, heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure. De eisers, een particulier en een besloten vennootschap, hebben een vordering ingediend tegen de commanditaire vennootschap KLIMU C.V. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over de verjaring van dwangsommen die mogelijk verbeurd zijn verklaard in een eerder vonnis van 20 oktober 2004. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel in hoger beroep mogelijk anders kan worden beslist over de verjaring, dit niet rechtvaardigt dat de rechtbank nu ook de andere grondslagen van de vordering beoordeelt. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers geen belang meer hebben bij hun primaire vordering, omdat het materiële belang bij de beoordeling van deze vordering is weggevallen door de beslissing in het tussenvonnis. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eisers, die zijn vastgesteld op € 335,31 aan verschotten en € 1.356,- aan salaris van de procureur. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 278367 / HA ZA 07-430
Uitspraak: 2 april 2008
Vonnis van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
wonende te Hellevoetsluis,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisers sub 2],
gevestigd te Vierpolders, gemeente Brielle,
eisers,
procureur mr. A.J. Rijsterborgh,
- tegen -
de commanditaire vennootschap
KLIMU C.V.,
gevestigd te Roosendaal
gedaagde,
procureur mr. O.E. Meijer.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 9 januari 2008.
Gevolg gevende aan dat tussenvonnis hebben eisers een akte genomen en heeft gedaagde daarop bij akte gereageerd.
Vervolgens hebben partijen wederom vonnis gevraagd.
2 De verdere beoordeling
2.1
Met de beslissing in het tussenvonnis van 9 januari 2008 over de subsidiaire vordering is het materiele belang van eisers bij beoordeling van de primaire vordering weggevallen. De rechtbank heeft – voor alle zekerheid – eisers nog de gelegenheid gegeven om aan te geven welk belang zij nog hebben bij hun primaire vordering.
2.2
Eisers hebben als enig zodanig belang aangevoerd dat de in het tussenvonnis van 9 januari 2008 gegeven beslissing ten aanzien van verjaring in hoger beroep mogelijk niet stand zal houden.
Dat belang rechtvaardigt niet dat de primaire vordering thans in deze instantie wordt onderzocht, om de volgende redenen. Ten eerste zal het eventueel (door wie van partijen dan ook) in te stellen (incidenteel) appel ook de te geven beslissing over de primaire vordering kunnen betreffen. Ten tweede zal in hoger beroep – gesteld dat in hoger beroep wordt geoordeeld dat de dwangsommen niet zijn verjaard – alsnog onderzocht moeten worden of deze verbeurd zijn.
De conclusie is dat eisers niet in hun primaire vordering kunnen worden ontvangen omdat zij daarbij geen belang meer hebben.
2.3
Voor het overige zal op basis van het tussenvonnis van 9 januari 2008 worden beslist.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3 De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat, zo eisers ingevolge het onder kenmerk 208992 / HA ZA 04-96 op 20 oktober 2004 tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank dwangsommen verbeurd hebben, deze dwangsommen zijn verjaard;
veroordeelt gedaagde in de aan de zijde van eisers gevallen proceskosten, tot en met deze uitspraak bepaald op € 335,31 aan verschotten (waarvan € 251,- aan vastrecht) en € 1.356,- aan salaris van de procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928