ECLI:NL:RBROT:2008:BC9706

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
268073 / HA ZA 06-2430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van borgsom in douane-expeditie geschil

In deze zaak vordert de opdrachtgever van een douane-expediteur, aangeduid als [eiser], de terugbetaling van een borgsom van NLG 50.000,- die hij op 8 februari 1995 heeft betaald aan Prior Heprofor B.V. ten behoeve van PH Air B.V. De vordering is het gevolg van een geschil met de Belastingdienst/Douane over eerder gedane inklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] de borgsom heeft betaald in het kader van een overeenkomst met PH, waarbij hij zich verbond om de borgsom te storten als zekerheid voor de invoer van computeronderdelen. De rechtbank oordeelt dat [eiser] moet bewijzen dat de Belastingdienst/Douane geen vorderingen meer heeft ten aanzien van de ingevoerde goederen, voordat de borgsom kan worden terugbetaald. De rechtbank houdt de verdere beoordeling aan, inclusief de vraag of de vordering van [eiser] is verjaard. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere partijen en de noodzaak om bewijs te leveren over de afhandeling van de douanezaken. De rechtbank heeft de partijen verzocht om binnen vier weken na de uitspraak opgave te doen van de verhinderdata voor getuigenverhoren, zodat de zaak verder kan worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 268073 / HA ZA 06-2430
Uitspraak: 19 maart 2008 (bij vervroeging)
Vonnis van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Halfweg,
handelende onder de naam de besloten vennootschap Comtrad Holland B.V. i.o.
eiser,
procureur mr. C.A. Busquet,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PH AIR B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.R. Maas.
Eiser wordt hierna ook aangeduid als “[eiser]”, gedaagde als “PH”.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 25 juli 2007.
1.2
Ingevolge dat tussenvonnis heeft op 3 oktober 2007 een comparitie van partijen plaatsgevonden, welke op 6 maart 2008 is voortgezet. Van beide terechtzittingen is proces-verbaal opgemaakt.
2 De vordering en het verweer
2.1.1
[eiser] vordert – kort weergegeven – dat de rechtbank PH bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zal veroordelen om aan hem te betalen € 22.689,01, te vermeerderen met rente en kosten.
[eiser] stelt daartoe – samengevat – het volgende.
2.1.2
[eiser], een handelaar in computeronderdelen, heeft begin 1995 aan PH opdracht gegeven om douane-aangiften te doen. In dat kader heeft Prior Heprofor B.V. hem namens PH op 8 februari 1995 verzocht om (onder meer) een bedrag van NLG 50.000,- als garantie te storten voor een eventuele aanslag van de Belastingdienst/Douane. [eiser] heeft dat bedrag op die datum aan Prior Heprofor B.V. ten behoeve van PH als borgsom betaald.
2.1.3
Inmiddels is de betreffende kwestie met de Belastingdienst/Douane opgelost. [eiser] heeft met de Belastingdienst/Douane een vaststellingsovereenkomst geloten en hij heeft de verschuldigde invoerrechten en belastingen betaald. Daarom kan de Belastingdienst/Douane geen aanspraak meer doen gelden jegens PH ter zake van in opdacht van [eiser] ten invoer aangegeven goederen. Derhalve dient PH de borgsom van (NLG 50.000,- omgerekend) € 22.689,01 terug te betalen.
2.1.4
Omdat [eiser] de borgsom op 8 februari 1995 heeft gestort, dient PH vanaf die datum de wettelijke rente over de borgsom aan [eiser] te vergoeden.
2.2.1
Het verweer van PH strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. PH voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
2.2.2
[eiser] is een spookpartij. Voor zover [eiser] een vordering op PH had, komt die vordering niet hem toe, maar aan Urkim N.V., waarin de onderneming van de vennootschap in oprichting Comtrad Holland B.V. i.o. is opgegaan.
2.2.3
Niet [eiser], maar Comtrad Duesseldorf was de opdrachtgever van Prior Heprofor B.V., subsidiair van PH.
2.2.4
Niet PH, maar haar zustermaatschappij Prior Heprofor B.V. was de partij die de douane-aangiften deed. [eiser] heeft op 8 februari 1995 met Prior Heprofor B.V. een overeenkomst gesloten ter zake van het stellen van zekerheid, in het bijzonder tot het betalen van de borgsom van NLG 50.000,-, niet met PH. [eiser] heeft het bedrag van NLG 50.000,- ook aan Prior Heprofor B.V. betaald.
2.2.5
De Belastingdienst/Douane heeft PH noch Prior Heprofor B.V. ontslagen uit de verplichtingen ter zake van de inklaring van de betreffende goederen in opdracht van Comtrad Duesseldorf c.q. van [eiser]. Ook daarom behoeft PH de gestorte borgsom niet terug te storten.
2.2.6
De vordering van [eiser] is verjaard. [eiser] stelt immers dat de wettelijke rente al per 8 februari 1995 is gaan lopen, zodat zijn vordering toen al opeisbaar was en deze dus op 9 februari 2000 verjaard is. Voor zover de Belastingdienst/Douane binnen 3 jaar na de douane-aangifte de betreffende vordering hadden moeten instellen, is die termijn per 8 februari 1998 verstreken, zodat de vordering van [eiser] tot terugbetaling 5 jaar later, derhalve per 9 februari 2003 is verjaard.
2.2.7
PH is niet in verzuim en derhalve geen wettelijke rente verschuldigd. PH ontving voor het eerst bij brief van 21 mei 2003 van de advocaat van [eiser] het verzoek om terugbetaling, zodat PH in ieder geval niet eerder dan per 4 juni 2003, de in die brief genoemde datum van betaling, de wettelijke rente verschuldigd is.
3 de beoordeling
3.1
Het meest verstrekkende verweer van PH komt erop neer dat [eiser] niet bestaat. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt.
Nu [eiser] een natuurlijke persoon is en hij op de terechtzittingen is verschenen, gaat dat verweer niet op. De enkele omstandigheid dat [eiser] in 1995 handelde voor de besloten vennootschap in oprichting Comtrad Holland B.V. i.o. maakt dat niet anders.
Gesteld noch gebleken is dat Comtrad Holland B.V. is opgericht. De gestelde vordering van [eiser] handelende voor de besloten vennootschap in oprichting Comtrad Holland B.V. i.o. is daarom niet (door bekrachtiging) in het vermogen van de opgerichte vennootschap Comtrad Holland B.V. terechtgekomen.
De omstandigheid dat [eiser] de vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen Urkim N.V. heeft opgericht (hetgeen tussen partijen niet in geschil is) brengt niet mee dat enige vordering van [eiser] uit de periode dat hij handelde voor de besloten vennootschap in oprichting Comtrad Holland B.V. i.o. daarom in Urkim N.V. terecht is gekomen.
[eiser] heeft ter comparitie verklaard dat de onderneming van Comtrad Holland B.V. i.o. niet in enige vennootschap is ingebracht, ook niet in Urkim N.V. Voorts heeft hij ter comparitie verklaard dat de vordering op PH niet is overgedragen aan enige vennootschap. PH heeft niet inhoudelijk op die mededelingen gereageerd.
Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat [eiser] zijn gestelde (aanvankelijk voorwaardelijke) vordering op PH tot terugbetaling van de borgsom verkregen heeft in de periode dat hij handelde voor de besloten vennootschap in oprichting Comtrad Holland B.V. i.o. (derhalve als eenmanszaak) en deze in eigen naam behouden heeft. Daarom heeft [eiser] die gestelde vordering nog steeds en kan hij deze in rechte geldend maken.
3.2
In de kern genomen baseert [eiser] zijn vordering op de stellingen dat (a) PH als zijn opdrachtnemer hem in februari 1995 om een borgsom van NLG 50.000,- heeft verzocht, (b) hij deze per 8 februari 1995 aan Prior Heprofor B.V. ten behoeve van PH heeft betaald en (c) nu de Belastingdienst/Douane ter zake niets meer te vorderen heeft c.q. niets meer vorderen kan, PH deze borgsom aan hem dient terug te betalen.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
3.3
Uit de in zoverre niet betwiste producties waarop [eiser] beroep doet blijkt het volgende.
Bij faxbericht van 1 februari 1995 schreef Prior Heprofor B.V. aan [eiser] (producties 1 bij dagvaarding en bij repliek) onder meer het volgende:
“Re.: your importations via aircargo of computerparts from USA
---
Gentlemen,
I write this fax on behalf of PH Air BV, our sister company.
We refer to the recent regretful developments with the Dutch customs at Rotterdam-Airport in relation with your declaration of the value of your last shipment.
[..]
Therefore we now urgently ask from you two things:
1. [..]
2. An irrevocable bankguarantee for Dfl. 100.000,00 as well as a written and signed statement that you will accept all responsability for financial and other consequences resulting from your business dealings in these matters.
[..]
Sincerely,
on behalf of PH Air BV”
Bij faxbericht van 8 februari 1995 schreef Prior Heprofor B.V. aan [eiser] (producties 2 bij dagvaarding en bij repliek) onder meer het volgende:
“Re.: 1 case computerparts under Customs dispute at Rotterdam Airport
---
Gentlemen,
We write to you on behalf of PH Air BV, our sistercompany.
Thank you for our personal conversation of last night.
We have noted your proposals for release of a.m. case and we now wish to confirm as follows.
1. You will proceed with priority to supply us with an irrevocable bankguarantee of ABN/AMRO in our favour amounting to Dfl. 100.000,00 as requested earlier.
2. You will pay us in cash upon release of a.m. case the sum of Dfl. 50.000,00 as a preliminary guarantee. This amount will be reimbursed to you as soon as we have received and agreed on your bankguarantee in our favour.
3. You will confirm to us, by your signature under this letter, that you will accept liability for all claims which may result from the customs investigations in connection with a.m. case, as well as for your importations via PH Air B.V. prior to the abovementioned [..]”.
[eiser] heeft dat faxbericht “for approval” ondertekend (productie 2 bij repliek).
Tussen partijen is niet in dispuut dat [eiser] het bedrag van NLG 50.000,- op 8 (valutadatum 10) februari 1995 aan Prior Heprofor B.V. heeft betaald onder vermelding van “borg, zoals afgesproken” (producties 4 bij dagvaarding en 3 bij repliek).
3.4
Uit de beide onder 3.3 behandelde faxberichten blijkt dat [eiser] kennelijk (al dan niet door tussenkomst van Prior Heprofor B.V.) aan PH opdracht had gegeven tot het (al dan niet door tussenkomst van Prior Heprofor B.V.) doen van aangiften ten invoer van partijen computeronderdelen, dat PH of Prior Heprofor B.V. zodanige aangiften heeft gedaan en dat de Belastingdienst/Douane naar aanleiding van een aangifte ten invoer van op of vóór 1 februari 1995 een onderzoek naar (de waarde van) die computeronderdelen in gang had gezet.
Nu gesteld noch gebleken is dat Prior Heprofor B.V. niet bevoegd was om als vertegenwoordiger PH te binden, leidt de inhoud van de onder 3.3 behandelde faxberichten tot de conclusie dat tussen [eiser] en PH, daarbij onmiddellijk vertegenwoordigd door Prior Heprofor B.V., omstreeks 8 februari 1995 een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij [eiser] zich verbond om (onder meer) een bedrag van NLG 50.000,- als zekerheid te storten voor via PH ingeklaarde partijen computeronderdelen.
Kennelijk heeft [eiser] de aldus met PH gemaakte afspraken opgevat in te houden dat hij het bedrag van NLG 50.000,- aan Prior Heprofor B.V. diende over te maken. Gelet op de tekst “You will pay us .. the sum of Dfl. 50.000,00” in het faxbericht van Prior Heprofor B.V. van 8 februari 1995 lag die door [eiser] aan de afspraken gegeven uitleg voor de hand. Waar PH kennelijk geen bezwaar heeft gemaakt tegen zodanige wijze van nakoming van zijn betreffende verbintenis, is [eiser] zijn verbintenis jegens PH tot het storten van die zekerheid behoorlijk nagekomen.
Daarmee is de juistheid van de onder 3.2 onder (a) en (b) samengevatte stellingen van [eiser] komen vast te staan.
3.5
Kennelijk is [eiser] niet overgegaan tot het stellen van de afgesproken bankgarantie van NLG 100.000,-. Daarom behoefde PH (en venmin Prior Heprofor B.V.) het als zekerheid gestorte bedrag van NLG 50.000,- niet terug te betalen hangende het dispuut met de Belastingdienst/Douane.
3.6.1
[eiser] stelt voorts dat de Belastingdienst/Douane ter zake niets meer te vorderen heeft c.q. niets meer vorderen kan. In dat kader stelt hij het volgende:
hij heeft aan PH de door deze ter zake van de ingevoerde partijen computeronderdelen verzochte bedragen van NLG 28.383,38 en NLG 23.712,45 betaald;
tussen hem en de Belastingdienst is in augustus/september 2002 een vaststellingsovereenkomst (productie 5 bij repliek) tot stand is gekomen, waarbij onder meer het dispuut ter zake waarvan hij de zekerheid van NLG 50.000,- bij Prior Heprofor B.V. had gestort is opgelost;
hij heeft aan zijn verbintenissen onder die vaststellingsovereenkomst voldaan.
Derhalve heeft noch PH noch de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 ingevoerde partijen computeronderdelen iets van hem te vorderen, aldus [eiser].
3.6.2
PH bestrijdt een en ander gemotiveerd. PH voert aan dat het dispuut met de Belastingdienst/Douane nog niet is opgelost en dat zij c.q. Prior Heprofor B.V. als douane-expediteur nog risico loopt.
3.6.3
De vraag of de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 door PH of Prior Heprofor voor [eiser] ten invoer aangegeven partijen computeronderdelen nog een vordering kan instellen laat de rechtbank voorlopig rusten, omdat geen van partijen feiten of omstandigheden heeft gesteld over zodanige onmogelijkheid, terwijl beide partijen er kennelijk vanuit gaan dat de Belastingdienst/Douane terzake invoerrechten en/of belastingen en/of andere heffingen heeft opgelegd.
3.6.4
Bij het stelsel van het doen van douane-aangifte dat destijds gold, was de douane-expediteur in eigen naam jegens de Belastingdienst/Douane aansprakelijk voor het betalen van de invoerrechten, belastingen en andere heffingen. Voor zover het dispuut met de Belastingdienst/Douane ter zake waarvan [eiser] de zekerheid van NLG 50.000,- bij Prior Heprofor B.V. had gestort nog niet is opgelost, loopt PH, dan wel Prior Heprofor B.V. – naar gelang welke van hen de betreffende aangiften ten invoer heeft gedaan – nog risico. Indien de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen niets meer te vorderen heeft van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V., dan is de grondslag voor het stellen van de zekerheid van NLG 50.000,- komen te vervallen.
Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv heeft [eiser] de bewijslast van zijn betreffende stellingen. De rechtbank zal [eiser] tot zodanig bewijs toelaten.
Omdat in de vaststellingsovereenkomst niet is beschreven dat daarmee (ook) het dispuut ter zake van de tot begin februari 1995 door PH of Prior Heprofor voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen is geregeld, is met die vaststellingsovereenkomst het bedoelde bewijs nog niet geleverd.
Dat bewijs wordt evenmin geleverd met het bewijs dat [eiser] de bedragen van NLG 28.383,38 en NLG 23.712,45 heeft betaald zolang niet tevens komt vast te staan dat met die betalingen alle vorderingen vanwege de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen zijn voldaan. Welke vorderingen van de Belastingdienst/Douane met de bedoelde betalingen voldaan werden is gesteld noch gebleken.
3.7
Levert [eiser] het onder 3.6.4 bedoelde bewijs, dan dient PH als de contractspartij van [eiser] de in februari 1995 gestelde zekerheid van NLG 50.000,-, omgerekend € 22.689,01 aan hem terug te betalen. Haar verweer dat die zekerheid niet aan haar is betaald maar aan Prior Heprofor B.V. kan PH om de onder 3.4 genoemde redenen niet baten.
3.8
De onderhavige vordering van [eiser] is er een als bedoeld in art. 3:307 BW (tot nakoming van de in de overeenkomst van 8 februari 1995 besloten verbintenis van PH om de zekerheid terug te storten wanneer daarop geen beroep meer gedaan wordt), dan wel in art. 3:309 BW (tot terugbetaling van een inmiddels onverschuldigd geworden betaling). Ten aanzien van beide grondslagen van de vordering geldt ingevolge de genoemde wetsartikelen een verjaringstermijn van vijf jaren, welke niet eerder is gaan lopen dan de dag waarop op de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen niets meer te vorderen had van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V.
Nu zodanige datum vooralsnog onbekend is, houdt de rechtbank de nadere beoordeling van het beroep op verjaring aan.
3.9
Omdat in de overeenkomst van 8 februari 1995 geen termijn van nakoming is gesteld ten aanzien van de daarin besloten verbintenis van PH om de zekerheid terug te storten wanneer daarop geen beroep meer gedaan wordt wegens het wegvallen van een vordering van de Belastingdienst/Douane, zou PH eerst dan in verzuim komen wanneer (a) op de zekerheid geen beroep meer zou worden gedaan en (b) zij niet tijdig gevolg zou geven aan een verzoek van [eiser] tot terugbetaling.
Kennelijk heeft [eiser] bij brief van haar advocaat van 21 mei 2003 (productie 13 bij dagvaarding) voor het eerst aan PH verzocht tot terugbetaling van de zekerheid van NLG 50.000,- en daarbij verzocht dat bedrag binnen veertien dagen, derhalve uiterlijk op 4 juni 2003 terug te betalen. Derhalve is PH de wettelijke rente over het bedrag van de zekerheid verschuldigd geworden vanaf die datum mits komt vast te staan dat op die datum de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen niets meer te vorderen had van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V. Mocht de Belastingdienst/Douane op 4 juni 2003 ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen nog wel iets te vorderen hebben gehad van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V., dan ontstond voor PH pas een – wegens de brief van 21 mei 2003 dadelijk opeisbare – verbintenis tot terugbetaling voor PH indien en zodra de Belastingdienst/Douane terzake niets meer te vorderen zou hebben van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V. Nu zodanige datum vooralsnog onbekend is, houdt de rechtbank de nadere beoordeling van de eventuele datum van ingang van de wettelijke rente aan.
3.1
De rechtbank zal elke nadere beslissing aanhouden.
4 De beslissing
De rechtbank,
laat [eiser] toe te bewijzen feiten of omstandigheden waaruit valt af te leiden dat de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] door PH of Prior Heprofor B.V. ten invoer aangegeven partijen computeronderdelen niets meer te vorderen heeft van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V.;
bepaalt dat indien [eiser] dat bewijs wil leveren door getuigen:
deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. W.P. Sprenger; en
de procureur van [eiser] binnen vier weken na de datum van dit vonnis opgave moet doen van de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de maanden mei tot en met juli 2008, opdat aan de hand daarvan dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928