ECLI:NL:RBROT:2008:BC9374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
235107 / HA ZA 05-893
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot ontbinding van de vereniging De Groene Unie van de Marokkaanse jongeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de ontbinding van de vereniging De Groene Unie van de Marokkaanse jongeren. De eisers, bestaande uit meerdere leden van de vereniging, hebben de vernietiging van het besluit tot ontbinding van de vereniging gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereniging, die op 23 december 2003 was ontbonden, zich had gesteld in de procedure. De eisers stelden dat zij een redelijk belang hadden bij de vernietiging van het besluit, omdat zij als leden invloed wilden uitoefenen op het beleid van de vereniging. De rechtbank oordeelde echter dat het enkele lidmaatschap niet voldoende was om een redelijk belang aan te nemen, en dat er geen andere omstandigheden waren die dit belang konden onderbouwen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiswijziging van de eisers, die na het pleidooi was ingediend, niet in overeenstemming was met de eisen van de goede procesorde. De eisers hadden hun vordering niet tijdig kenbaar gemaakt aan de bestuurders van de vereniging, wat volgens de rechtbank in strijd was met de procesregels. Hierdoor werd de eiswijziging buiten beschouwing gelaten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de eisers afgewezen wegens gebrek aan voldoende belang. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.034,- aan salaris voor de procureur en € 244,- aan vast recht. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 235107 / HA ZA 05-893
Uitspraak: 5 maart 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
wonende te Rotterdam,
[eiser sub 2],
wonende te Rotterdam,
[eiser sub 3],
wonende te Rotterdam,
[eiser sub 4],
wonende te Rotterdam,
5. [eiser sub 5],
wonende te Rotterdam,
6. [eiser sub 6],
wonende te Capelle aan den IJssel,
[eiser sub 7],
wonende te Rotterdam,
eisers,
procureur mr. P.J. De Bruin,
- tegen -
de vereniging VERENIGING DE GROENE UNIE VAN DE MAROKKAANSE JONGEREN (ABOU RAK RAK), (ontbonden 23 december 2003),
gevestigd te Rotterdam,
de bestuurders van de vereniging de Groene Unie van de Marokkaanse jongeren:
[bestuurder sub 1],
wonende te Rotterdam,
2.2 [bestuurder sub 2],
wonende te Rotterdam,
2.3 [bestuurder sub 3],
wonende te Rotterdam,
[bestuurder sub 4],
wonende te Rotterdam,
[bestuurder sub 5],
wonende te Rotterdam,
[bestuurder sub 6],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
[bestuurder sub 7],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
procureur mr. O.R. van Hardenbroek.
Partijen blijven verder aangeduid als "[eisers]", gedaagde sub 1 als “de vereniging” en gedaagden sub 2 als “de bestuurders".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 11 oktober 2006 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- akte zijdens [eisers], met producties;
- akte zijdens de bestuurders.
2 De verdere beoordeling
2.1
Ingevolge het tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het feit dat de vereniging niet in overeenstemming met artikel 50 Rv is gedagvaard.
2.2
Met betrekking tot de verschijning ten processe van de vereniging merkt de rechtbank op dat Mr. E.J. de Loor zich in eerste instantie formeel voor alle gedaagden, waaronder de vereniging, heeft gesteld. Op 8 november 2006, na pleidooi, heeft een procureurswijziging plaatsgevonden, waarbij Mr. E.J. de Loor als procureur is vervangen door Mr. O.R. van Hardenbroek. Bij deze gelegenheid is niet aangegeven dat Mr. Van Hardenbroek niet optreedt als procureur van de vereniging, zodat aangenomen moet worden dat Mr. Van Hardenbroek optreedt voor alle gedaagden.
Het enkele feit dat mondeling tijdens het pleidooi door Mr. Van Hardenbroek, die toen aangaf dat hij de zaak had overgenomen van mr. De Loor, is aangegeven dat hij niet namens de vereniging optreedt is in strijd met de formele proceshandelingen (zowel voor als na het pleidooi), welke de rechtbank in deze leidend acht. Hierbij speelt mede een rol dat [eisers] onweersproken heeft gesteld dat het bestuur van de vereniging en de stichting (deels) hetzelfde zijn en de dagvaarding is uitgebracht aan het voormalig adres van de vereniging, zodat de vereniging op de hoogte is van de procedure.
Op grond hiervan moet het ervoor worden gehouden dat de ontbonden vereniging ten processe is vertegenwoordigd, zodat niet van belang is dat niet in overeenstemming met artikel 50 Rv is gedagvaard.
2.3
[eisers] heeft gesteld dat de bestreden besluiten tot stand zijn gekomen zonder dat gedaagden zich aan de statutaire bepalingen hebben gehouden. [eisers] baseert, naar de rechtbank begrijpt, zijn vordering hierbij op artikel 2:15 lid 1 sub a BW. Dit zou tot vernietiging van de bestreden besluiten kunnen leiden. Gedaagden hebben de vordering van [eisers] gemotiveerd betwist.
2.4
De vordering tot vernietiging kan worden ingesteld tegen de vereniging door iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die (beweerdelijk) niet is nagekomen. Die eis van een redelijk belang geldt ook voor institutioneel betrokkenen (zoals bijvoorbeeld leden) die een beroep op artikel 2:15 BW willen doen. Het feit dat [eisers] lid zou zijn van de vereniging is niet zonder meer voldoende om redelijk belang aan te nemen. Daaraan dienen ook andere omstandigheden aan ten grondslag te liggen.
Van een redelijk belang zal in het algemeen slechts sprake zijn wanneer een belang van de eisende partij door de niet-naleving is geschaad. De eisende partij zal haar redelijk belang moeten stellen en bij betwisting aannemelijk moeten maken. Een redelijk belang ontbreekt overigens ook indien vernietiging dat belang niet zal dienen.
2.5
[eisers] heeft gesteld dat hij een redelijk belang bij vernietiging van de bestreden besluiten heeft. Dit belang is, volgens [eisers], gelegen in het feit dat hij als lid van de vereniging de mogelijkheid had om invloed uit te oefenen op en mee te denken over het beleid van de vereniging. Nu er sprake is van een stichting, bestaat deze mogelijkheid niet meer. Bij pleidooi heeft [eisers] bovendien gesteld dat hij belang heeft bij de vordering als gebruiker en sympathisant en als bewoner van Marokkaanse afkomst en behorend tot de Marokkaanse gemeenschap van de deelgemeente op wiens Marokkaanse jongeren de vereniging / stichting zich richt.
2.6
Gesteld noch gebleken is echter hoe het door [eisers] gestelde belang gerealiseerd kan worden door vernietiging van de bestreden besluiten. [eisers] heeft zich hierover niet uitgelaten. Dat geldt met name nu, zoals [eisers] bij pleidooi heeft erkend maar anders dan [eisers] bij akte na tussenvonnis stelt, de vereniging niet is omgezet in de stichting, maar de vereniging is ontbonden, de stichting is opgericht en de stichting de activiteiten van de vereniging heeft overgenomen. Het enkel doen herleven van de vereniging leidt er onder deze omstandigheden niet toe dat zij de activiteiten die zij eerst verrichtte wederom gaat verrichten. De in de afgelopen jaren door de deelgemeente verleende subsidies zijn namelijk verleend aan de stichting en als de vereniging met terugwerkende kracht herleeft, heeft dit niet tot gevolg dat de subsidies met terugwerkende kracht aan de vereniging toekomen. De vereniging heeft bovendien tijdens het pleidooi verklaard dat het [eisers] vrij staat zich te melden bij de stichting teneinde de doelstelling van de stichting te behartigen. Voorts is bij pleidooi door de vereniging tere cht naar voren gebracht dat het aan [eisers] vrijstaat om zelf een vereniging om te richten met eenzelfde doelstelling als de vereniging.
Op grond hiervan zal de vordering van [eisers] worden afgewezen wegens gebrek aan voldoende belang.
2.7
Voorts heeft [eisers] bij akte zijn eis gewijzigd, aangevuld en vermeerderd nadat de rechtbank bij tussenvonnis onder 4.5 had overwogen dat [eisers] geen consequenties had verbonden aan zijn stelling dat de bestuurders hebben gehandeld in strijd met wat verenigingsleden van hun bestuur mogen verwachten. De rechtbank begrijpt dat de eiswijziging uitsluitend betrekking heeft op gedaagde sub 2, de bestuurders.
De bestuurders hebben tegen de eiswijziging bezwaar gemaakt en hebben aangevoerd dat [eisers] de eiswijziging niet (tijdig) bij exploot aan de bestuurders kenbaar heeft gemaakt.
Dit verweer van de bestuurders slaagt niet nu [eisers] op grond van artikel 130 lid 1 Rv in beginsel bevoegd is, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen.
Het staat de rechtbank evenwel vrij om ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing te laten wanneer er sprake is van strijd met de eisen van de goede procesorde. Gezien de omstandigheden van het geval, waarbij de eiswijzing of eisvermeerdering eerst is ingesteld nadat pleidooien hebben plaatsgevonden en de rechtbank een tussenvonnis heeft gewezen waarin zij op dit onderdeel een eindbeslissing heeft genomen en waarbij partijen uitsluitend in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten omtrent de procesrechtelijke positie van de vereniging, zal de rechtbank deze eiswijzing of eisvermeerdering buiten beschouwing laten op grond van het feit dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
2.8
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eisers];
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden bepaald op € 244 aan vast recht en op € 2.034,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima.
Uitgesproken in het openbaar.
1659/544