ECLI:NL:RBROT:2008:BC8343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
302165/KG ZA 08-147
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging tot ontruiming van scheepsbouwloods op voormalig RDM-terrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2008 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Havenbedrijf Rotterdam N.V. en RDM Holding N.V. Het Havenbedrijf vorderde dat RDM Holding de veemvoorraad, die zonder recht of titel in de scheepsbouwloods op het voormalig RDM-terrein was opgeslagen, zou verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat RDM Holding gehouden was om de veemvoorraad uiterlijk op 31 maart 2008 te verwijderen en de hal veeg- en bezemschoon aan het Havenbedrijf ter beschikking te stellen. Dit op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- per dag tot een maximum van € 750.000,--. De overige vorderingen van het Havenbedrijf werden afgewezen, waaronder de schadevergoeding van € 316.666,--, omdat het Havenbedrijf onvoldoende spoedeisend belang had aangetoond.

De zaak kwam voort uit een geschil over de opslag van veemonderdelen, die oorspronkelijk door RDM vennootschappen waren gehuurd, maar na faillissementen zonder recht op het terrein van het Havenbedrijf waren blijven liggen. RDM Holding stelde dat zij bezig was met het transport van de veemvoorraad naar een andere locatie en dat zij de hal op tijd zou kunnen opleveren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de toezeggingen van RDM Holding in het verleden niet volledig waren nagekomen, wat de noodzaak voor een dwangsom rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en de gevolgen van het niet nakomen daarvan in commerciële huurovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 302165/KG ZA 08-147
Uitspraak (bij vervroeging): 21 maart 2008
VONNIS in kort geding in de zaak van:
De naamloze vennootschap
HAVENBEDRIJF ROTTERDAM N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. J.W. Bitter,
advocaat mr. J.N. de Blécourt te Den Haag,
- tegen -
de rechtspersoon naar Antilliaans recht de naamloze vennootschap
RDM HOLDING N.V.,
gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen,
gedaagde,
procureur mr. M. Bouma.
Partijen worden hierna aangeduid als “het Havenbedrijf” respectievelijk “RDM Holding”.
1 Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 27 februari 2008;
- korte notities en producties van mr. De Blécourt;
- pleitaantekeningen en producties van mr. Bouma.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 17 maart 2008.
2 De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast.
2.1
Het Havenbedrijf, als hoofderfpachter, beheert en exploiteert terreinen en opstallen in het Rotterdamse havengebied.
In dat kader heeft het Havenbedrijf grote delen van het zogenaamde voormalig RDM-terrein, met opstallen, aan de Heijplaatweg 21 te Rotterdam verhuurd aan voormalige RDM vennootschappen, de rechtvoorgangers van RDM Holding.
2.2
In 2004 is een groot deel van die RDM vennootschappen gefailleerd en zijn de huurover-eenkomsten geëindigd. In één van de door de RDM vennootschappen gehuurde loodsen is een voorraad veem - onderdelen bestemd voor Leopard tanks en pantzer howitzers - achter-gebleven. RDM Holding is eigenaar van deze veemvoorraad.
2.3
Aanvankelijk was de gehele veemvoorraad opgeslagen in de scheepsbouwloods op het ter-rein van het Havenbedrijf, maar thans is een deel van de voorraad ondergebracht in/bij een loods die door Maatschappij De Maas, hierna De Maas, op het terrein van het Havenbedrijf wordt gehuurd.
RDM Holding heeft daartoe met De Maas een overeenkomst gesloten waarin, voorzover thans van belang, het volgende is opgenomen:
“Opdrachtbevestiging
(…)
Hierbij bevestigen wij in het kort het geen, uw vader en ik zijn overeengekomen op donderdag 13 maart 2008 aan ons kantoor te Rotterdam.
(…)
Betreft: Handeling van ca. 36 containers
Werkzaamheden
Het handelen en transport gereed maken van ca. 36 stuks containers.
Start werkzaamheden op vrijdag 14 maart 2008
Einde werkzaamheden vrijdag 27 juni 2008.
Containers staan vrijdag 27 juni 2008 om 16.00 uur gereed voor transport.
(…)”
3 Het geschil
3.1
Het Havenbedrijf vordert, kort gezegd, RDM Holding, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis de veemvoorraad opgesla-gen in de scheepsbouwloods op het voormalig RDM-terrrein te verwijderen en verwijderd te houden en de hal, voorzover het het gedeelte betreft waar de veemvoorraad staat, veeg- en bezemschoon aan het Havenbedrijf ter beschikking te stellen en de veemvoorraad van het RDM-terrein te verwijderen en daarvan verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat RDM Holding daaraan niet voldoet.
Voorts vordert het Havenbedrijf RDM Holding te veroordelen om aan het Havenbedrijf, ten titel van schadevergoeding, te betalen een bedrag van € 316.666,-- en RDM Holding te ver-oordelen in de proceskosten.
3.1.1
Het Havenbedrijf legt, kort gezegd, aan haar vordering ten grondslag dat de veemvoorraad sinds 2004 zonder recht of titel ligt opgeslagen in de scheepsbouwloods van het Havenbe-drijf. Ondanks toezeggingen heeft RDM Holding de veemvoorraad niet verwijderd, waar-door het Havenbedrijf niet langer vertrouwen heeft in (toezeggingen van) RDM Holding.
Het Havenbedrijf maakt aanspraak op een vergoeding van de door haar geleden schade nu de veemvoorraad reeds jaren kosteloos ligt opgeslagen.
Er is sprake van een spoedeisend belang bij de gevorderde verwijdering van het veem uit de loods en van het terrein, nu het Havenbedrijf begonnen is met een herindeling van de terrei-nen en de bedrijfsgebouwen.
3.2
RDM Holding voert, kort gezegd, als verweer dat het Havenbedrijf geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. RDM Holding is thans doende al de containers met veemvoor-raad uit de loods naar De Maas te transporteren, zodat de gehele veemvoorraad gereed voor transport kan worden gemaakt en het terrein van het Havenbedrijf kan verlaten.
Op 31 maart 2008 kan RDM Holding de bedrijfshal leeg aan het Havenbedrijf ter beschik-king stellen.
4 De beoordeling
4.1
Het Havenbedrijf stelt dat RDM Holding eigenaar is van de zogeheten Fennekvoorraad, hetgeen door RDM Holding wordt betwist. Dit verweer slaagt.
Immers, het Havenbedrijf heeft op dit verweer van RDM Holding haar stellingen terzake onvoldoende onderbouwd (gehandhaafd), zodat in deze procedure voorshands niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden geoordeeld dat RDM Holding eigenaar is van de Fennekvoorraad.
De vorderingen, voor zover deze zien op de Fennekvoorraad, worden dan ook afgewezen.
4.2
Anders dan het Havenbedrijf stelt, acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een (onder)huurovereenkomst tussen RDM Holding en De Maas betreffende de (ver)huur van een deel van de door De Maas van het Havenbe-drijf gehuurde loodsruimte.
Gelet op het verweer van RDM Holding en de in het geding gebrachte ‘opdrachtbevesti-ging’, zie hiervoor 2.3, kan voorshands niet worden uitgesloten dat De Maas de veemvoor-raad voor RDM Holding transport gereed maakt.
Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het deel van de veemvoorraad dat thans bij De Maas is ondergebracht zich zonder recht of titel op het terrein of in een loods van het Ha-venbedrijf bevindt.
Nu het er voorshands voor gehouden wordt dat RDM Holding met De Maas een ‘handling-overeenkomst’ heeft gesloten, kunnen de stellingen van het Havenbedrijf dat de veemvoor-raad reeds te lang op haar terrein ligt en dat RDM Holding haar toezeggingen niet nakomt, de vordering om RDM Holding tot verwijdering van deze voorraad van het terrein te ver-oordelen niet dragen. Daarbij wordt nog buiten beschouwing gelaten de vraag of RDM Hol-ding bij toewijzing van die vordering in een feitelijke onmogelijkheid komt te verkeren, ge-let op eventueel noodzakelijke exportvergunningen.
4.3
Voorzover thans nog veemvoorraad ligt opgeslagen in de scheepsbouwloods kan voors-hands worden geoordeeld dat die voorraad daar zonder recht of titel ligt opgeslagen, nu RDM Holding geen (huur)overeenkomst met het Havenbedrijf heeft.
RDM Holding is derhalve gehouden deze voorraad uit die scheepsbouwloods te verwijderen en verwijderd te houden.
Nu RDM Holding ter zitting meermalen heeft medegedeeld dat zij deze loods op 31 maart 2008 veeg- en bezemschoon aan het Havenbedrijf zal kunnen opleveren, wordt RDM Hol-ding hiertoe veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de gevorderde dwangsom toe te wijzen, nu de door RDM Holding gedane toezeggingen in het verleden niet, althans niet volledig, zijn nagekomen, zodat een financiële prikkel tot nakoming noodzakelijk wordt geacht. De dwangsom wordt gemaximeerd.
4.4
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding wordt het volgende overwogen. Een geld-vordering komt voor toewijzing in kort geding in aanmerking indien die vordering, mede gelet op de spoedeisendheid en het restitutierisico, voldoende aannemelijk is.
Dit deel van de vordering dient reeds te worden afgewezen wegens onvoldoende spoedei-send belang. Gesteld noch gebleken is dat een uitspraak over de gestelde schade in een bo-demprocedure niet kan worden afgewacht.
4.5
De vordering zal worden toegewezen als hierna in het dictum opgenomen, met veroordeling van het Havenbedrijf, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter,
veroordeelt RDM Holding om uiterlijk op 31 maart 2008 de veemvoorraad opgeslagen in de scheepsbouwloods op het voormalig RDM-terrein uit deze hal te verwijderen en verwijderd te houden en de hal voorzover het het gedeelte betreft waar de veemvoorraad staat veeg- en bezemschoon aan het Havenbedrijf ter beschikking te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat RDM Holding in gebreke blijft hieraan te voldoen, zulks tot een maximum van € 750.000,--;
veroordeelt het Havenbedrijf in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van RDM Holding bepaald op € 254,-- aan verschotten en op € 816,--aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Van Steenderen-Koornneef, voorzieningenrechter, in te-genwoordigheid van mr. E.F. van Beusekom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar.
1739/1917