ECLI:NL:RBROT:2008:BC8329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
303755 / HA RK 08-90
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 april 2008 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, die preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij haar strafzaak. Verzoekster voerde aan dat de rechters vooringenomen waren omdat zij weigerden de resultaten van een onderzoek van de rijksrecherche aan het strafdossier toe te voegen. Dit onderzoek betrof de handelingen van politiefunctionarissen in de nacht van 15 op 16 juni 2007, waarin een moordzaak was ontstaan. De verdediging stelde dat het toevoegen van deze resultaten cruciaal was voor een volledige en eerlijke verdediging.

Tijdens de zitting op 18 maart 2008 werd het wrakingsverzoek behandeld. De rechters hadden eerder, op 27 september 2007, al een verzoek om toevoeging van het rijksrecherche-onderzoek afgewezen. De verdediging stelde dat er sindsdien nieuwe omstandigheden waren ontstaan, waaronder het feit dat vier politieagenten als verdachten waren aangemerkt. De rechters bleven echter bij hun eerdere beslissing en gaven aan dat er geen nieuwe argumenten waren die tot heroverweging nopen.

De wrakingskamer oordeelde dat de volharding van de rechters in hun beslissing om de onderzoeksresultaten niet toe te voegen, geen zwaarwegende aanwijzing opleverde voor de vrees van verzoekster dat de rechters vooringenomen waren. De wrakingskamer benadrukte dat het niet aan hen was om de juistheid van de beslissing van de strafkamer te beoordelen, maar dat de beslissing niet onbegrijpelijk was en geen schijn van vooringenomenheid opriep. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 303755
Rekestnummer : HA RK 08-90
Parketnummer : 10/700185-07
Uitspraak : 1 april 2008
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda,
verzoekster,
raadsman mr. B.P.J. van Riel,
strekkende tot wraking van mr. [naam rechter 1], mr. [naam rechter 2] en mr. [naam rechter 3], rechters in de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 18 maart 2008 is door de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, behandeld de tegen verzoekster aanhangig gemaakte strafzaak met opgemeld parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoekster de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevinden de processen-verbaal van de in die zaak gehouden terechtzittingen op 20 september 2007, 20 december 2007 en 18 maart 2008.
Verzoekster, haar raadsman, de officier van justitie, alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 28 maart 2008, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: de raadsman van verzoekster, alsmede de officier van justitie. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht, waarbij van de zijde van verzoekster een schriftelijke toelichting is voorgedragen en overgelegd.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De verdediging is van mening dat de resultaten van het onderzoek van de rijksrecherche, alsmede van het daaropvolgend strafrechtelijk onderzoek, naar de handelingen van de betrokken politiefunctionarissen in de nacht van 15 op 16 juni 2007 moeten worden toegevoegd aan het dossier van de strafzaak. De verdediging wil een zo compleet mogelijk beeld hebben van wat er die nacht is gebeurd. In de bewuste nacht heeft de politie ongeveer een uur voor de deur van het pand gestaan alvorens enige aktie te ondernemen. Indien de politie eerder en kordaat was opgetreden, was er mogelijk niet sprake geweest van een moordzaak, maar van een diefstal met geweld, letsel ten gevolge hebbend. In het overzicht van meldingen aan-, en boodschappen aan- en van de meldkamer van de politie van die nacht zit een leemte, welke leemte - ondanks toezeggingen daaromtrent van de zijde van de officier van justitie - nog niet is opgevuld. Indien door de betrokken agenten in de bewuste nacht fouten zijn gemaakt, kan dat consequenties hebben voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Ook kunnen mogelijke fouten van de politie ertoe leiden dat politiefunctionarissen (mede)verantwoordelijk zijn voor het overlijden van het slachtoffer, hetgeen gevolgen kan hebben voor de in deze zaak met betrekking tot de strafrechtelijke verantwoordelijkheid en/of de strafmaat te nemen beslissingen.
2.1.2
Door ter zitting van 18 maart 2008 te beslissen dat de resultaten van het onderzoek van de rijksrecherche niet aan het dossier worden toegevoegd en daarbij te volstaan met een verwijzing naar de beslissing van de rechters ter zitting van 27 september 2007, hebben de rechters de schijn gewekt dat zij jegens verzoeker vooringenomen zijn. Immers, na laatstgenoemde zitting hebben zich nieuwe omstandigheden voorgedaan:
2.1.2.1
Twee van de betrokken agenten zijn door de rechter-commissaris als getuige gehoord en daarbij hebben zij veelvuldig verwezen naar het onderzoek door de rijksrecherche.
2.1.2.2
Sindsdien zijn de resultaten beschikbaar gekomen van het onderzoek door de patholoog-anatoom, onder meer inhoudende dat het letsel van het slachtoffer een uur tot enige uren voorafgaande aan het intreden van de dood is toegebracht.
2.1.2.3
Tevens is nadien - door berichten in diverse media op 23 februari 2008 - bekend geworden dat vier van de betrokken agenten op basis van de resultaten van het onderzoek van de rijksrecherche door het Openbaar Ministerie als verdachten worden aangemerkt. Er loopt dienaangaande vervolgonderzoek. Naar wij hebben begrepen worden de agenten verdacht van dood door schuld. Diezelfde verdenking rust op verzoekster.
2.1.2.4
Indien de betrokken agenten door de rijksrecherche zijn gehoord, hetgeen aannemelijk is, ligt het toevoegen van de betreffende rapporten voor de hand en kan daarmee worden voorkomen dat die agenten ook in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte andermaal als getuige moeten worden gehoord.
De rechters hebben al deze - sinds de eerdere beslissing, genomen ter zitting van 27 september 2007 - nieuwe omstandigheden terzijde geschoven met de mededeling dat zij geen nieuwe argumenten hebben gehoord. Zij sluiten daarmee de ogen voor de werkelijkheid; dit draagt niet bij aan het verkrijgen van zoveel mogelijk transparantie en wekt de schijn van vooringenomenheid jegens verzoekster, waarmee haar recht op een eerlijk proces wordt geschonden.
2.1.3
Verzoekster heeft als verdachte in haar strafzaak het recht om een zo compleet mogelijke verdediging te kunnen voeren. Welke stukken daarbij noodzakelijk zijn, is ter beoordeling van die verdediging en alle stukken dienen daartoe ter beschikking van de verdediging te worden gesteld.
2.1.4
Ter zitting van 18 maart 2008 hebben de rechters de regie van de zitting niet in handen gehouden op het moment dat de officier van justitie het woord voerde en de rechtbank op dwingende toon - het leek wel een bevel - te verstaan gaf dat zij bij haar op 27 september 2007 genomen beslissing diende te blijven.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De beslissing van de rechters behelst niet meer dan een afwijzende beslissing op een herhaald verzoek om toevoeging van een ander strafrechtelijk onderzoek aan het dossier van de strafzaak tegen verzoekster. Indien verzoekster zich niet bij die afwijzende beslissing kan neerleggen, heeft zij de mogelijkheid daartegen hoger beroep in te stellen.
3. De beoordeling
3.1
Ter beoordeling is de vraag of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat door verzoekster geuite vrees dat de rechters jegens haar een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is.
3.2
In de onderhavige strafzaak heeft op 27 september 2007 een pro forma-zitting plaats-gevonden. Op deze zitting is namens verzoeker verzocht om toevoeging aan het strafdossier van de resultaten van het onderzoek van de rijksrecherche naar het politieoptreden in de bewuste nacht. De betreffende kamer van de rechtbank - waarin mr. [naam rechter 1] als voorzitter, samen met twee andere rechters zitting had - heeft dat verzoek afgewezen met de volgende motivering:
"De rechtbank wijst het verzoek tot voeging in het dossier van het nog op te maken rapport van de rijksrecherche af. Het betreft het onderzoek naar het politieoptreden en dit zegt niets over het al dan niet betrokken zijn van deze verdachten bij de ten laste gelegde feiten."
3.3
Op de pro forma-zitting van 18 maart 2008 heeft de raadsman van verzoeker bovenvermeld verzoek herhaald en hierbij onder meer naar voren gebracht dat vier politieagenten inmiddels als verdachten zijn aangemerkt van onder meer dood door schuld.
De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen met de volgende motivering:
"De rechtbank is van oordeel dat er vandaag geen argumenten zijn genoemd die tot heroverweging nopen van de eerdere beslissing van de rechtbank van 27 september 2007 om het rapport van de rijksrecherche niet in het dossier te voegen. Het feit dat het onderzoek in een nieuwe fase terecht lijkt te zijn gekomen, maakt dat niet anders. Dat verzoek wordt daarom afgewezen."
3.4
Al aangenomen dat het verzoek tot wraking zo tijdig als de wet voorschrijft is gedaan - of dat zo is laat de wrakingskamer overigens in het midden - is de wrakingskamer van oordeel dat de volharding van de rechters bij de weigering om de resultaten van het onderzoek van de rijksrecherche bij het strafdossier te voegen c.q. onderdeel te doen uitmaken van dat dossier geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechters jegens haar een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is.
Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te hebben over de juistheid van de bedoelde beslissing van de rechters van de strafkamer, maar in ieder geval kan niet gezegd worden dat deze beslissing volstrekt onbegrijpelijk is en daarmee getuigt van vooringenomenheid, althans de schijn daarvan oproept.
Het verzoek is mitsdien ongegrond.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. [naam rechter 1], mr. [naam rechter 2] en mr. [naam rechter 3].
Deze beslissing is gegeven op 1 april 2008 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. S.W. Kuip en mr. A.J.P. van Essen, rechters.
Deze beslissing is door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door de jongste rechter en de griffier ondertekend.