De rechtbank is van oordeel dat niet wettig bewezen kan worden dat hij met anderen heeft samengewerkt bij de invoer van deze partij cocaïne, die, verpakt in blikken asperges en paprika, op 8 november 2005 in de Rotterdamse haven is onderschept.
Verdachte is op 12 november 2005 om 18.35 uur in het centrum van Amsterdam aangehouden samen met medeverdachten [verdachte 4 ] en [verdachte 5]. Hij heeft toen als naam opgegeven dat hij [verdachte] heette en maakte gebruik van een vals paspoort.
Als reden voor zijn verblijf in Nederland gaf hij op dat hij als toerist naar Amsterdam gekomen is. Hij lijkt daarmee de ware reden van zijn verblijf te verhullen vooral ook omdat medeverdachte [verdachte 4], met wie hij op 12 november 2005 vanuit Spanje naar Amsterdam is gekomen, als reden van verblijf in Amsterdam eerst het opzetten van een voedingsmiddelenhandel in Nederland en later handel in hout afkomstig uit Peru heeft opgegeven.
Uit een telefoongesprek op 27 oktober 2005 tussen [verdachte 2] en een onbekende Nederlander zou moeten blijken dat verdachte van plan is naar Nederland te reizen en dat hij van plan was om op 4 november 2005 in Madrid aan te komen.
Op 7 november 2005 wordt door een Spaans observatieteam waargenomen dat[engelse verdachte] en zijn vrouw die avond samen met [verdachte 2] naar een Argentijns restau-rant gaan, waar zij zich voegen bij [verdachte] en diens echtgenote en zoon.
Uit de tapgesprekken rond die periode kan worden afgeleid dat [verdachte] rechtstreeks contact gehad heeft met [verdachte 2] en [verdachte 4].
Verder staat vast dat hij samen met [verdachte 4] op 12 november 2005 vanuit Madrid naar Schiphol is gevlogen en dat medeverdachte [verdachte 5] hen van Amsterdam naar Den Haag heeft vervoerd, waar ze zouden verblijven in een door [verdachte 5] geregeld appartement.
Op 12 november 2005 rond 17.30 uur rijdt [verdachte 5] hen in zijn auto weer terug naar Amsterdam.
Op de bewijsmiddelen met betrekking tot de relatie tussen verdachte en James[engelse verdachte ] uit het Engelse onderzoek zal de rechtbank geen acht slaan, omdat de officier van justitie uitdrukkelijk ter terechtzitting aan de verdediging heeft meegedeeld dat bij het construeren van het bewijs geen gebruik gemaakt van het Engelse onderzoek zal worden. Evenmin kan gebruik gemaakt worden van “the plea guilty” van [engelse verdachte] om-dat dit stuk geen deel uitmaakt van het Asperge-dossier.
Aangenomen kan worden dat verdachte [verdachte 6] kent doch niet is gebleken dat ver-dachte op of rond 12 november 2005 direct contact met deze medeverdachte gehad heeft.
Ook het door de officier van justitie als cruciaal bestempelde telefoongesprek op 12 november 2005 om 18.25 uur tussen verdachte en een onbekende Zuid-Amerikaanse man is onvoldoende om, in samenhang met de overige summiere bewijsmiddelen, de link te leggen naar de medeverdachten, die op die middag in of bij de loods in Zwanenburg zijn aangehouden noch naar de uit Peru afkomstige partij cocaïne, die, verpakt in blikken asperges en paprika, op 8 november 2008 in de haven van Rotterdam is onderschept.
Tenslotte is het de rechtbank niet duidelijk geworden welke rol verdachte bij de invoer van de betreffende partij zou hebben vervuld. Omdat verdachte in de maand voorafgaande aan het transport van deze partij in Peru verbleef zou hij de schakel kunnen zijn geweest tussen de producenten en [verdachte 6]. Zijn aanwezigheid in Amsterdam op 12 november 2005 zou kunnen duiden op betrokkenheid bij de beoogde Engelse afnemers.
Het blijft gissen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een veroordeling van het primair en subsidiair ten laste gelegde te komen, zodat verdachte daar-van vrijgesproken dient te worden.